ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0867

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 februari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.105.462-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontruiming woonruimte door Stichting Wonen Limburg tegen huurders vanwege burenconflict

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Wonen Limburg (SWL) tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond, waarin de vorderingen van SWL tot ontruiming van de woning van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] werden afgewezen. De zaak betreft een slepend burenconflict dat ontstond na de verhuur van een woning aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in 2002, waarbij de rechtsvoorganger van SWL de woning verhuurde. Het conflict escaleerde in de periode van 26 juni 2009 tot 4 augustus 2011, toen een nieuwe buurvrouw met haar zeven kinderen in de nabijheid kwam wonen. SWL stelde dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een actief aandeel hadden in het ontstaan en voortduren van het conflict, en dat zij zich niet als goede huurders hadden gedragen door overlast te veroorzaken. De huurders daarentegen betwistten deze beschuldigingen en stelden dat zij zelf ernstige overlast van de nieuwe buren hadden ondervonden. Het hof oordeelde dat SWL niet voldoende bewijs had geleverd voor haar claims en dat de huurders niet in relevante mate tekort waren geschoten in hun verplichtingen. Het hof bekrachtigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vorderingen van SWL af, waarbij het ook de proceskosten voor SWL ten laste legde.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.105.462/01
arrest van 5 februari 2013
in de zaak van
Stichting Wonen Limburg (mede h.o.d.n. Wonen [plaats]),
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna aan te duiden als SWL,
advocaat: mr. Ph.C.M. van der Ven te 's-Hertogenbosch,
tegen
1. [X.],
2. [Y.],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2],
advocaat: mr. K.E.J. Dohmen te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 3 april 2012 ingeleide hoger beroep van het vonnis van de rechtbank Roermond, sector kanton, locatie Venlo van 21 maart 2012, gewezen tussen SWL als eiseres en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als gedaagden.
1. Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 319400\CV EXPL 11-3500)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar het in dezelfde zaak gewezen tussenvonnis van 23 november 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij memorie van grieven heeft SWL drie grieven aangevoerd tegen het beroepen vonnis en geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en, kort gezegd, tot het alsnog toewijzen van de vorderingen van SWL.
2.2. Bij memorie van antwoord met vier producties hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] de grieven bestreden en geconcludeerd tot, kort gezegd, bekrachtiging van het beroepen vonnis.
2.3. De partijen hebben hun zaak op 12 december 2012 doen bepleiten. Namens SWL is het woord gevoerd door mr. H. van Berkum, advocaat te Venlo, en namens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] door mr. Dohmen voornoemd. Beide advocaten hebben gebruik gemaakt van door hen overgelegde pleitnota’s. SWL heeft bij gelegenheid van het pleidooi acht producties in het geding gebracht (14 tot en met 21). [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben bij gelegenheid van het pleidooi eveneens 8 producties in het geding gebracht (E tot en met L).
2.4. Na afloop van het pleidooi hebben de partijen uitspraak gevraagd. SWL heeft daartoe haar procesdossier overgelegd. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hadden reeds vóór het pleidooi kopieën van hun procesdossier overgelegd.
3. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst naar de memorie van grieven voor de tekst van de grieven.
4. De beoordeling
4.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) De rechtsvoorganger van SWL heeft de woning aan de [straatnaam] [huisnummer B] te [woonplaats] met ingang van 10 september 2002 voor onbepaalde tijd verhuurd aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2].
b) In artikel 8 van de huurovereenkomst zijn algemene voorwaarden van toepassing verklaard.
Artikel 7.1 van de algemene voorwaarden luidt als volgt: “Huurder zal het gehuurde gebruiken en onderhouden zoals het een goed huurder betaamt.”
Artikel 7.5 van de algemene voorwaarden luidt als volgt: “Huurder dient ervoor zorg te dragen dat aan omwonenden geen overlast of hinder wordt veroorzaakt door huurder, huisgenoten, huisdieren of door derden die zich met toestemming van huurder in het gehuurde bevinden.”
c) SWL heeft de woning aan de [straatnaam] [huisnummer A] te [woonplaats] per 26 juni 2009 voor onbepaalde tijd verhuurd aan mevrouw [buurvrouw A], mede ten behoeve van haar zeven inwonende kinderen.
d) Bij brief van 8 oktober 2009 heeft [geïntimeerde sub 2] onder meer het volgende geschreven aan SWL:
“Wij hebben vanaf 15-08-09 nieuwe buren gekregen. Vanaf dag 1 hebben we ontzettend veel overlast. Dit is bekend bij jullie en de politie [woonplaats].(…) Er wordt door jullie wel aan gewerkt, maar voor ons is er nu nog geen oplossing. (…)
Er wordt nu een traject met Synthese gestart maar het wordt er niet beter op. Ik heb de huurdersbelangenvereniging ingeschakeld. Deze hebben mij geadviseerd om deze brief te schrijven. (…) Hopelijk kunnen we hier samen uitkomen.”
e) Bij brief van 13 november 2009 heeft SWL aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] onder meer het volgende meegedeeld:
“Op 9 november hadden wij samen met wijkagent [wijkagent] een gesprek over de overlast die u nu ervaart. (…)
Buurtbemiddeling
U bent samen met mevrouw [buurvrouw A], onder begeleiding van Synthese, een traject ingegaan van Buurtbemiddeling. Helaas loopt dit niet goed. Synthese is van mening dat het conflict niet door hun bemiddeling kan worden opgelost. Daarom heeft (…) Synthese aangegeven dat het traject wordt stopgezet en afgesloten.
Multidisciplinair overleg
In het Multidisciplinair overleg is besproken wat voor mogelijkheden we nog hebben. (…) Wij hebben de situatie uitvoerig besproken en kwamen tot de conclusie dat wij helaas geen oplossing voor dit probleem hebben. Wij verwachten ook niet dat wij deze situatie kunnen oplossen.
Verhuizen
U wilt graag verhuizen. (…) Wonen [plaats] heeft echter maar een beperkt aantal woningen beschikbaar voor de verhuur. Dit heeft gevolgen voor de wachttijd. (…)
Overlastmeldingen
U heeft uw overlast altijd gemeld bij verschillende partijen, waaronder Wonen [plaats] en de politie. Deze overlast zal (waarschijnlijk) niet verdwijnen. Toch wil ik u vragen geen overlastklachten meer te melden (…). Wij gaan niet meer actief deze overlast aanpakken.
Tot slot
Dit is voor u een hele vervelende situatie. (…)”
f) In de eerste helft van 2010 zijn tussen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en SWL brieven gewisseld over de overlast die [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] van de bewoners van [straatnaam] [huisnummer A] ondervonden.
g) Bij e-mail van 7 september 2010 heeft SWL aansluitend bij een voorafgaande mailwisseling aan [geïntimeerde sub 2] onder meer het volgende meegedeeld:
“Verder vind ik het heel vervelend dat jullie nog steeds overlast ervaren van de buren. We hebben eind vorig jaar al moeten constateren dat we de overlast die jullie ervaren niet naar jullie genoegen hebben kunnen oplossen. Onze mogelijkheden zijn echter beperkt. Het heeft dan ook geen zin om alle overlast die jullie ervaren te blijven melden. (…) Ik begrijp dat dit een hele vervelende situatie voor jullie is. Ik hoop dat er snel een geschikte woning voor jullie vrijkomt (…)”
h) Op 11 mei 2011 heeft [geïntimeerde sub 2] bij de politie aangifte gedaan van – kort gezegd – bedreiging gepleegd door [buurvrouw A].
i) Op vrijdagavond 1 juli 2011 is op de gemeenschappelijke oprit van de woningen [straatnaam] [huisnummer A] en [huisnummer B] een ruzie ontstaan tussen het gezin van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en het gezin van [buurvrouw A]. Dit heeft geleid tot inzet van politie.
j) Kort daarna, omstreeks middernacht in de avond van 1 op 2 juli 2011, zijn twee stenen gegooid door twee ruiten van een slaapkamer in de woning van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2].
k) Bij brief van 6 juli 2011 heeft de burgemeester van [woonplaats] aan SWL verzocht om als verhuurder zo spoedig en effectief mogelijk een einde te maken aan de voortdurende conflictsituatie.
l) SWL heeft de familie [buurvrouw A] ertoe weten te bewegen om in te stemmen met beëindiging van de huurovereenkomst. De familie [buurvrouw A] heeft de woning aan de [straatnaam] [huisnummer A] ontruimd en de sleutels op 5 augustus 2011 ingeleverd bij SWL.
m) SWL heeft [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ook in de gelegenheid gesteld zelf tot beëindiging van de huurovereenkomst en tot ontruiming van de woning aan de [straatnaam] [huisnummer B] over te gaan. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben geweigerd om in te stemmen met beëindiging van hun huurovereenkomst.
4.2.1. In de onderhavige procedure vordert SWL ontbinding van de met [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] bestaande huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tot ontruiming van die woning.
4.2.2. De kantonrechter heeft in het tussenvonnis van 23 november 2011 een comparitie van partijen gelast. In het eindvonnis van 21 maart 2012 heeft de kantonrechter de vorderingen van SWL afgewezen en SWL in de proceskosten veroordeeld.
4.3. SWL heeft in haar memorie van grieven (punt 5) gesteld dat zij het geschil in volle omvang aan het oordeel van het hof wil voorleggen. Het hof zal de grieven daarom niet afzonderlijk beoordelen maar onderzoeken of de vorderingen van SWL op de door SWL aangevoerde gronden kunnen worden toegewezen.
4.4. SWL heeft aan haar vorderingen, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben een groot en actief aandeel gehad in het burengeschil dat van 26 juni 2009 tot 4 augustus 2011 heeft bestaan tussen hen en het gezin van [buurvrouw A]. Bij de escalatie van dat geschil op vrijdagavond 1 juli 2011 hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich schuldig gemaakt aan het aanwenden van fysiek geweld, bedreiging, scheldpartijen en intimiderend en provocerend gedrag. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben zich op deze wijze niet gedragen zoals een goed huurder betaamt en zij zijn daardoor tekort geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de huurovereenkomst. In dit geval is ontbinding van de huurovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tot ontruiming van het gehuurde op zijn plaats.
4.5. Het verweer van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] houdt samengevat het volgende in.
In de periode van 3 september 2002 (begin huurovereenkomst [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]) tot 26 juni 2009 (komst van [buurvrouw A] en haar zeven inwonende kinderen) hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] geen overlast veroorzaakt. Ook in de periode na het vertrek van [buurvrouw A] en haar kinderen uit het gehuurde op 4 augustus 2011, is van overlast geen sprake geweest. De problemen hebben zich uitsluitend voorgedaan in de periode van 26 juni 2009 tot 4 augustus 2011, tijdens welke periode [buurvrouw A] met haar kinderen naast [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] woonde. In deze periode hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ernstige overlast ondervonden van [buurvrouw A] en haar kinderen. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben zelf geen werkzaam aandeel gehad in de problematiek maar juist geprobeerd tot een oplossing te komen. Van een tekortkoming door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de nakoming van de huurovereenkomst is geen sprake geweest. Voor zover wel moet worden geoordeeld dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tekort geschoten zijn in de nakoming van de huurovereenkomst betreft dat een tekortkoming die vanwege haar bijzondere aard of geringe betekenis de ontbinding van de huurovereenkomst met haar gevolgen niet rechtvaardigt.
4.6.1. SWL heeft bij het pleidooi in hoger beroep nieuwe feiten gesteld. Zij heeft gesteld dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich ook in het najaar van 2012 schuldig hebben gemaakt aan, kort gezegd, het veroorzaken van overlast. Desgevraagd heeft SWL bij het pleidooi in aansluiting op punt 15 van haar pleitnota verduidelijkt dat zij ook deze stellingen ter zake in het najaar van 2012 veroorzaakte overlast aan haar vorderingen ten grondslag wil leggen.
4.6.2. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben de stellingen over door hen in het najaar van 2012 veroorzaakte overlast betwist maar ook aangevoerd dat die stellingen buiten beschouwing moeten worden gelaten omdat zij te laat in de procedure, namelijk pas bij pleidooi in hoger beroep, naar voren zijn gebracht.
4.6.3. Het hof constateert dat SWL met haar betoog over in het najaar van 2012 veroorzaakte overlast een geheel nieuw feitencomplex aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Er is dus sprake van een vermeerdering van de feitelijke grondslag van de eis en niet slechts van een nadere onderbouwing van de al eerder gestelde feiten. Deze nieuwe feitelijke grondslag moet tevens worden beschouwd als een nieuwe grief, immers als een nieuwe (extra) grond die SWL aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd (zie onder meer HR 05-12-2003, LJN: AF3242). Volgens vaste rechtspraak kan het vermeerderen van de (feitelijke) grondslag van de eis en het aanvoeren van een nieuwe grief door een appellant in beginsel niet later geschieden dan bij memorie van grieven (zie onder meer HR 20-6-2008, LJN: BC4959). Hoewel de in dit geval gestelde nieuwe feiten zich pas ná het nemen van de memorie van grieven hebben voorgedaan, acht het hof in dit geval geen termen aanwezig om een uitzondering te maken op de zojuist genoemde regel. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat niet gesteld of gebleken is dat SWL zelf al een onderzoek heeft gedaan naar de overlast die in het najaar van 2012 aan de orde zou zijn geweest. SWL heeft bovendien bij pleidooi erkend dat zij jegens de andere bewoners die bij de gestelde overlast betrokken zouden zijn geweest (met name de huidige bewoners van [straatnaam] [huisnummer A]), geen maatregelen heeft getroffen. Bij deze stand van zaken ligt het naar het oordeel van het hof eerst op de weg van SWL om het feitencomplex dat zich in het najaar van 2012 heeft voorgedaan, te onderzoeken. SWL kan in dat kader afwegen of, en zo ja welke, maatregelen dienaangaande moeten worden getroffen en tegen welke bewoners die maatregelen moeten worden gericht. Het meenemen van het nog niet uitgekristalliseerde feitencomplex in dit late stadium van de onderhavige procedure acht het hof in strijd met een goede procesorde. Het hof zal de stellingen over in het najaar van 2012 veroorzaakte overlast daarom buiten beschouwing laten.
4.7. Het voorgaande brengt mee dat het hof zich zal beperken tot een beoordeling van de stellingen van partijen over de overlastsituatie die aan de orde is geweest in de periode van van 26 juni 2009 tot 4 augustus 2011, tijdens welke periode [buurvrouw A] met haar kinderen naast [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] woonde. Tussen partijen staat vast dat deze situatie op vrijdagavond 1 juli 2011 is geëscaleerd. Deze escalatie heeft ertoe geleid dat SWL [buurvrouw A] er onder dreiging met een kort geding toe heeft bewogen de woning aan de [straatnaam] [huisnummer A] op 4 augustus 2011 te verlaten en in te stemmen met beëindiging van de huurovereenkomst per die datum. SWL heeft niet gesteld dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de periode van 2 juli 2011 tot 4 augustus 2011 tekort geschoten zijn in de nakoming van de huurovereenkomst.
Ter beoordeling staan dus:
A. de periode van 26 juni 2009 tot en met (donderdag) 30 juni 2011;
B. de escalatie op vrijdag 1 juli 2011.
4.8.1. Voor wat betreft de onder A bedoelde periode heeft SWL haar stelling dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een groot en actief aandeel heeft gehad in het burengeschil niet of nauwelijks met concrete feiten of omstandigheden onderbouwd. De beschikbare gedingstukken duiden er veeleer op dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in deze periode herhaaldelijk bij SWL aandacht hebben gevraagd voor ernstige overlast die zij van het gezin van [buurvrouw A] ondervonden. Dit blijkt onder meer uit de hiervoor in rechtsoverweging 4.1 genoemde brieven. De verzoeken van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] om aandacht voor de problematische situatie hebben geleid tot bemiddelings- en begeleidingspogingen. Die pogingen hebben uiteindelijk niet tot een positief resultaat geleid. Dat van het niet slagen van de bemiddelingspogingen aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een verwijt te maken valt, blijkt in het geheel niet uit de overgelegde stukken. SWL heeft ook in het geheel geen concrete feiten of omstandigheden gesteld die de conclusie kunnen dragen dat het mislukken van de bemiddelingspogingen in relevante mate aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te verwijten is. Uit de overgelegde brieven die SWL in de jaren 2009 en 2010 aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] heeft gezonden blijkt evenmin dat aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] enig handelen of nalaten te verwijten valt. In de brieven wordt uitsluitend begrip getoond voor de vervelende situatie waar [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] door de ondervonden overlast in verzeild zijn geraakt, wordt gemeld dat SWL die overlast helaas niet kan wegnemen en wordt bereidheid uitgesproken om mee te werken aan een verhuizing van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] om hen op die wijze van de door het gezin van [buurvrouw A] veroorzaakte overlast te verlossen.
4.8.2. Het hof concludeert dat een relevante tekortkoming van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in de onder A bedoelde periode niet is komen vast te staan. Ook de door SWL overgelegde sfeerrapportage (prod. 8) en anonieme overlastmelding (prod. 10) bieden hiervoor onvoldoende aanknopingspunten. Hetzelfde geldt voor het overzicht van meldingen / incidenten dat bij de sfeerrapportage is gevoegd. Het aantal meldingen dat betrekking heeft op beweerdelijk door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] veroorzaakte overlast is zeer beperkt en enige concrete toelichting of bewijs ontbreekt. Het hof acht geen termen aanwezig om met betrekking tot de onder A bedoelde periode nog bewijslevering te laten plaatsvinden. SWL heeft geen voldoende concrete feiten te bewijzen aangeboden die met betrekking tot de onder A bedoelde periode tot een ander oordeel zouden kunnen leiden.
4.9.1. Ter beoordeling staat vervolgens de vraag of [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] door hun gedrag op 1 juli 2011 tekort zijn geschoten in hun verplichting om zich als goed huurder te gedragen. Het hof constateert dat SWL ook op dit punt haar verwijten aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] slechts in algemene termen heeft vervat en niet erg concreet heeft omschreven in haar processtukken. SWL heeft gesteld dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich (naar het hof begrijpt: op vrijdagavond 1 juli 2011) schuldig hebben gemaakt aan het aanwenden van fysiek geweld, bedreiging, scheldpartijen en intimiderend en provocerend gedrag.
Ter onderbouwing van deze stelling heeft SWL verwezen naar productie 9 bij de inleidende dagvaarding. Die productie bestaat uit een brief van de burgemeester van [woonplaats] aan SWL met daarbij gevoegd een aantal processen verbaal van de politie. Deze processen verbaal hebben allemaal betrekking op de escalatie die zich op de avond van 1 juli 2011 heeft voorgedaan en betreffen:
a. een proces-verbaal van aangifte van 1 juli 2011 ter zake een door [dochter 1 buurvrouw A] (dochter van [buurvrouw A]) gedane aangifte van mishandeling;
b. een aantal processen-verbaal van aanhouding die geen verdere relevante informatie bevatten;
c. een proces-verbaal van het verhoor van [geïntimeerde sub 1] als verdachte op 2 juli 2011;
d. een proces-verbaal van het verhoor van [dochter 2 buurvrouw A] (dochter van [buurvrouw A]) als verdachte op 2 juli 2011;
e. een proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 1] op 2 juli 2012;
f. een proces-verbaal van het verhoor van [dochter 1 buurvrouw A] (dochter van [buurvrouw A]) als verdachte op 2 juli 2011;
g. een proces-verbaal van bevindingen dat kort samengevat inhoud dat de meeste omwonenden niets relevant hebben kunnen verklaren over de feitelijke gang van zaken bij de escalatie op 1 juli 2011;
h. een proces-verbaal waarin een op 5 juli 2011 telefonisch afgelegde verklaring van [getuige 2] is vastgelegd;
i. een proces-verbaal van het verhoor van [zoon geïntimeerden] (zoon van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]) als verdachte op 5 juli 2011;
j. een proces-verbaal van het verhoor van [dochter geïntimeerden] (dochter van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]) als verdachte op 7 juli 2011;
k. een proces-verbaal van het verhoor van [buurvrouw A] als verdachte op 14 juli 2011;
l. een proces-verbaal van aangifte van [getuige 3]van 1 juli 2011;
m. een proces-verbaal van aangifte van 1 juli 2011 ter zake een door [dochter 2 buurvrouw A] (dochter van [buurvrouw A]) gedane aangifte van mishandeling;
n. een proces-verbaal van aangifte van 1 juli 2011 ter zake een door [geïntimeerde sub 2] gedane aangifte van mishandeling;
o. een proces-verbaal van aangifte van 2 juli 2011 ter zake een door [geïntimeerde sub 2] gedane aangifte van het ingooien van twee ruiten van een slaapkamer van de door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gehuurde woning;
p. een proces-verbaal van aangifte van 13 juli 2011 ter zake een door [geïntimeerde sub 1] gedane aangifte van smaad en laster.
4.9.2. Het hof constateert dat deze processen-verbaal in hoofdzaak slechts verklaringen bevatten van getuigen die komen uit ofwel het gezin van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], ofwel het gezin van [buurvrouw A]. Er zijn geen verklaringen beschikbaar van onafhankelijke getuigen die zelf handelingen van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben waargenomen die een goed huurder niet betamen. De verklaringen uit de familie en vriendenkring van [buurvrouw A] bevatten wel concrete beschuldigingen aan het adres van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], maar het hof acht die verklaringen niet overtuigend. Het hof wijst er in dit verband op dat [dochter 2 buurvrouw A] en [dochter 1 buurvrouw A] door de politie zijn gehoord omdat zij ervan werden verdacht de stenen door de ruiten van de woning van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te hebben gegooid. Beiden hebben verklaard dat zij op het moment dat die ruiten werden ingegooid, in hun eigen woning waren. Die verklaring is in strijd met de verklaring van [getuige 1]. Volgens [getuige 1] stonden [dochter 2 buurvrouw A] en [dochter 1 buurvrouw A] op het moment van het glasgerinkel voor zijn poort. Dit vormt er een aanwijzing voor dat de verklaringen die de leden van de familie van [buurvrouw A] bij de politie hebben afgelegd, en die in de verklaringen van de leden van het gezin van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] uitdrukkelijk worden betwist, niet voor waar kunnen worden aangenomen. Op grond van de overgelegde processen-verbaal kan dus geenszins worden aangenomen dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich schuldig hebben gemaakt aan, in de bewoordingen van SWL: “het aanwenden van fysiek geweld, bedreiging, scheldpartijen en intimiderend en provocerend gedrag”.
4.9.3. Daar komt bij dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een aantal verklaringen van omwonenden hebben overgelegd waarin kort samengevat is neergelegd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] prettige en rustige buurtbewoners zijn en dat de problemen veroorzaakt zijn door het gezin [buurvrouw A]. SWL heeft deze verklaringen niet op concrete wijze bestreden. SWL heeft wel in punt 27 van haar memorie van grieven gesteld dat “niet vast te stellen is wie in overwegende mate een verwijt moet worden gemaakt”. Het hof begrijpt daaruit dat SWL niet goed in staat is om nader bewijs bij te brengen van haar stelling dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zich schuldig hebben gemaakt aan het door SWL genoemde agressieve en provocatieve gedrag. Het hof passert daarom het slechts in algemene bewoordingen gestelde bewijsaanbod van SWL.
4.9.4. Het hof acht het gelet op de verschillende processen-verbaal overigens goed mogelijk dat het gedrag van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op vrijdag 1 juli 2011 niet steeds het toonbeeld is geweest van beheersing. Het hof kan geenszins uitsluiten dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als reactie op gedragingen van de leden van het gezin van [buurvrouw A] hebben “teruggescholden” of dat er van enig geduw en getrek sprake is geweest. Dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in deze situatie wellicht niet steeds hun beheersing hebben bewaard, kan mogelijk worden geduid als een tekortkoming de nakoming van hun verbintenis om zich als een goed huurder te gedragen. Het hof acht dan die tekortkoming echter in de omstandigheden van dit geval, waarin [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] al gedurende ongeveer twee jaren aandacht hebben gevraagd voor de probleemsituatie en waarin SWL daarvoor geen adequate oplossing heeft kunnen aandragen, van zodanig bijzondere aard en geringe betekenis dat de ontbinding van de huurovereenkomst met de daarbij behorende ingrijpende gevolgen niet gerechtvaardigd is.
4.9.5. De omstandigheid dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op enig moment in de loop van 2010 een hen aangeboden vervangende woning hebben geweigerd, voert niet tot een ander oordeel. Hetzelfde geldt voor de door SWL overgelegde producties 18 en 19 met betrekking tot incidenten uit 2003 en 2004. Nog afgezien dat enige bewijs ten aanzien van die incidenten ontbreekt, acht het hof die kwesties te lang geleden en van te gering gewicht om in de onderhavige procedure een rol van betekenis te spelen.
4.10. Door SWL is nog aangevoerd (punt 17 memorie van grieven) dat het tot een negatieve precedentwerking zal leiden als [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] als bij het burenconflict betrokken partij “buiten schot” zouden blijven na het gedwongen vertrek van [buurvrouw A]. Het hof volgt SWL niet in deze redenering. De omstandigheid dat er in de periode voorafgaand aan de komst van [buurvrouw A] met haar zeven kinderen en in de periode na het vertrek van [buurvrouw A] met haar zeven kinderen van overlastmeldingen geen sprake is geweest, duidt erop dat het ontstaan van het burenconflict direct samenhangt met het verblijf van het grote gezin van [buurvrouw A] in de woning. Dat aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] een relevant verwijt kan worden gemaakt van het ontstaan en voorbestaan van de problemen is in elk geval niet komen vast te staan. In een dergelijke situatie is het naar het oordeel van het hof helemaal niet vanzelfsprekend dat naast de overlastveroorzakende partij ook de partij die de overlast heeft moeten ervaren zou moeten vertrekken uit de woonomgeving.
4.11. Het hof komt dus evenals de kantonrechter, maar op andere gronden, tot het oordeel dat de vorderingen van SWL moeten worden afgewezen. Het hof zal het beroepen vonnis daarom onder aanpassing van de gronden bekrachtigen.
4.12. SWL wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Deze kostenveroordeling wordt, zoals door [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
5. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het beroepen vonnis onder aanpassing van de gronden zoals hiervoor aangegeven;
veroordeelt SWL in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] tot op heden begroot op € 291,-- aan vast recht en op € 2.682,-- aan salaris advocaat;
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.H.B. den Hartog Jager, I.B.N. Keizer en Th.J.A. Kleijngeld en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 februari 2013.