ECLI:NL:GHSHE:2013:BZ0841

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.092.991 & HD 200.093.159 E
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording door erfgenamen in erfrechtelijke geschil

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, hebben twee erfgenamen een vordering ingesteld tot het afleggen van rekening en verantwoording door een van de andere erfgenamen. Dit betreft de periode waarin de erflaatster, de moeder van de partijen, in een verzorgingshuis verbleef. De erfgenamen betwisten de rechtmatigheid van de geldopnames die door de betrokken erfgenaam zijn gedaan, en eisen inzicht in het gevoerde beheer. De rechtbank had eerder de vordering afgewezen, met de overweging dat de betrokken erfgenaam niet verplicht was om rekening en verantwoording af te leggen, omdat er geen contractuele relatie bestond die deze verplichting impliceerde. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de erfgenaam voldoende inzicht heeft gegeven in de bestedingen van de gelden. Het hof stelt vast dat de opnames door de betrokken erfgenaam de instemming van de moeder hadden, aangezien zij bij leven geen verzoek om verantwoording heeft gedaan. De vorderingen van de appellanten worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank, waarbij de kosten van het geding in hoger beroep voor de appellanten worden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummers HD 200.092.991/01 en HD 200. 093.159/01
arrest van 29 januari 2013
in de gevoegde zaken van
zaaknummer HD 200.092.991/01
[Appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens,
tegen
1. [Geintimeerde sub 1.],
wonende te [woonplaats],
hierna: [geintimeerde sub 1.],
2. [Geintimeerde sub 2.],
wonende te [woonplaats],
hierna: [geintimeerde sub 2.],
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.J.C. Odekerken,
als vervolg op het tussenarrest van dit hof van 7 augustus 2012 in het hoger beroep van de door de rechtbank Breda onder zaaknummer/rolnummer 225364/HA ZA 10-1862 tussen partijen (alsmede Aart [appellant]) gewezen vonnissen van 12 januari 2011 en 4 mei 2011,
en
zaaknummer HD 200. 093.159/01
[Appellant],
gewoond hebbende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: C.A. Gobbens,
tegen
1. [Geintimeerde sub 1.],
wonende te [woonplaats],
hierna: [geintimeerde sub 1.],
2. [Geintimeerde sub 2.],
wonende te [woonplaats],
hierna: [geintimeerde sub 2.],
geïntimeerden,
advocaat: mr. A.J.C. Odekerken,
op het bij exploot van dagvaarding van 29 juli 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Breda gewezen vonnis van 4 mei 2011 tussen [appellant] (en [appellante]) als eisers en [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] als gedaagden.
zaaknummer HD 200.092.991/01
6. Het verdere verloop van het geding
6.1 Bij genoemd tussenarrest heeft het hof [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen het tussenvonnis van 12 januari 2011, het voornemen geuit deze zaak ambtshalve te voegen met de zaak onder zaaknummer HD 200.093.159/01 en in verband daarmee de zaak naar de rol verwezen voor akte aan de zijde van [appellante] en iedere verdere beslissing aangehouden.
6.2 [appellante] heeft een akte genomen en [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] een antwoordakte. Het hof heeft daarop beide zaken ambtshalve gevoegd.
6.3 Partijen hebben op 28 november 2012 hun standpunten door hun advocaten doen bepleiten, [appellante] door mr. L.P.A. Zwijnenberg en [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] door mr. A.J.C. Odekerken. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd op het vooraf toegezonden procesdossier.
zaaknummer HD 200.093.159/01
7. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis waarvan beroep en naar het daaraan voorafgaande tussenvonnis van 12 januari 2011.
8. Het geding in hoger beroep
8.1 [appellant] is tijdig van het eindvonnis van 4 mei 2011 in hoger beroep gekomen. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] zeven grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep en, kort gezegd, tot alsnog toewijzing van zijn vordering.
8.2 Op 22 maart 2012 is [appellant] overleden. Gesteld noch gebleken is dat dit overlijden als grond voor schorsing is ingeroepen, zodat het geding op de voet van artikel 225 lid 2 Rv op naam van de oorspronkelijke partij is voortgezet.
8.3 Bij memorie van antwoord hebben [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] de grieven bestreden.
8.4 Partijen hebben op 28 november 2012 hun standpunten door hun advocaten doen bepleiten, [appellant] door mr. C.A. Gobbens, aan de hand van een pleitnota, en [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] door mr. A.J.C. Odekerken.
Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd op het vooraf toegezonden procesdossier.
zaaknummers HD 200.092.991/01 en HD 200.093.159/01
9. De gronden van het hoger beroep
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de twee memories van grieven. Met deze grieven, die weliswaar afzonderlijk zijn aangevoerd maar inhoudelijk overeenstemmen, wordt het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voorgelegd. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
10. De beoordeling
10.1 De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 4 mei 2011 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat.
10.2 Het gaat in dit hoger beroep om het volgende.
a) De vier partijen zijn kinderen van de heer [erflater], overleden op 15 februari 1979 en mevrouw [erflaatster], overleden op 14 augustus 2007.
b) [geintimeerde sub 1.] heeft in de periode van 1999 tot 14 augustus 2007 het vermogen van haar moeder beheerd; zij beschikte over een machtiging voor de betaalrekening (maar niet voor de spaarrekening) van haar moeder.
c) In oktober 2003 is de moeder van partijen opgenomen in verzorgingstehuis Sancta Maria, waar zij is gebleven tot aan haar overlijden. Partijen zijn haar erfgenamen.
d) Partijen hebben [de notaris] Netwerk Notarissen (hierna: de notaris) gemachtigd om hen te vertegenwoordigen bij de afwikkeling van de nalatenschap van hun moeder. De notaris heeft in zijn rekening en verantwoording inzake de nalatenschap als te verdelen zuiver saldo daarvan per 29 mei 2009 vermeld een bedrag van € 27.433,57 en als aandeel van elk der vier erfgenamen een bedrag van € 6.858,39.
e) De advocaat van [appellant] heeft bij brief van 2 december 2009
[geintimeerde sub 1.] gesommeerd schriftelijk rekening en verantwoording van het door haar gevoerde beheer af te leggen. De advocaat van [appellante] heeft bij brief van 13 januari 2010 hetzelfde gedaan. [geintimeerde sub 1.] heeft bij brief van 15 december 2009 aan de advocaat van [appellant] een toelichting gegeven op het door haar gevoerde beheer; een afschrift van deze brief heeft zij op 20 januari 2010 aan de advocaat van [appellante] gestuurd.
f) [appellante] en [appellant] hebben hiermee geen genoegen genomen en hebben bij dagvaarding van 27 september 2010 gezamenlijk de onderhavige procedure geëntameerd.
10.3 In deze procedure stellen [appellante] en [appellant] dat [geintimeerde sub 1.] jegens hen gehouden is rekening en verantwoording af te leggen over het beheer van het vermogen van hun moeder in de periode van 1999 tot aan haar overlijden. Op grond daarvan vorderen zij veroordeling van [geintimeerde sub 1.] tot het afleggen van rekening en verantwoording en tot afgifte van administratieve bescheiden, op verbeurte van een dwangsom. Hun vordering tegen [geintimeerde sub 2.] houdt in dat zij een en ander moet gehengen en gedogen. [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] hebben de vorderingen betwist.
10.4 De rechtbank heeft bij tussenvonnis van 12 januari 2011 een comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 25 maart 2011 plaatsgevonden. Bij conclusie van antwoord en bij de comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [geintimeerde sub 1.] een nadere toelichting gegeven op het door haar gevoerde beheer. Bij eindvonnis van 4 mei 2011 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] en [appellant] afgewezen. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen dat [geintimeerde sub 1.], voor zover zij al gehouden is om rekening en verantwoording af te leggen, dit met de door haar gegeven toelichting voldoende heeft gedaan.
10.5 De rechtbank heeft voorop gesteld dat slechts sprake is van een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording van de ene partij jegens de andere partij indien tussen hen een rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, krachtens welke de een jegens de ander verplicht is zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te rechtvaardigen. De rechtbank vervolgt met de overweging dat een rechtsverhouding, die een dergelijke verantwoordingsplicht impliceert, kan voortvloeien uit de wet of uit een contractuele relatie alsmede uit hetgeen onder bepaalde omstandigheden volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (r.o. 3.4). Dit uitgangspunt is door [appellante] en [appellant] - terecht - niet bestreden; ook het hof gaat hiervan uit.
10.6 De rechtbank heeft verder geoordeeld dat [geintimeerde sub 1.] voor de geldopnames die zij tijdens haar beheer heeft verricht, jegens haar moeder rekening en verantwoording was verschuldigd en dat ervan uitgegaan dient te worden dat de opnames haar instemming hadden nu haar moeder bij leven geen rekening en verantwoording heeft gevraagd.
[appellante] en [appellant] bestrijden dit laatste, maar het hof gaat daaraan voorbij. Gesteld noch gebleken is dat [geintimeerde sub 1.] van haar moeder bij het verstrekken van de machtiging voor de betaalrekening een (bepaalde) vorm van rekening en verantwoording opgelegd gekregen heeft of dat haar moeder in de loop van het beheer daar alsnog om heeft gevraagd. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat daaruit kan worden afgeleid dat de opnames door [geintimeerde sub 1.] de instemming van haar moeder hadden en dat [appellante] en [appellant] om die reden in beginsel geen rekening en verantwoording van [geintimeerde sub 1.] kunnen eisen (r.o. 3.5). Uit de wet of uit een contractuele relatie tussen [geintimeerde sub 1.] en haar moeder volgt dit in ieder geval niet. Resteert de mogelijkheid dat uit hetgeen volgens ongeschreven recht in maatschappelijk verkeer betaamt voortvloeit dat [geintimeerde sub 1.] jegens de andere erfgenamen alsnog rekening en verantwoording aflegt. Dat die grond zich hier voordoet heeft de rechtbank aangenomen (r.o. 3.10). Hiertegen is niet (incidenteel) gegriefd, zodat het hof dit bij het hierna volgende tot uitgangspunt neemt.
10.7 [appellante] en [appellant] hebben in dit verband in de toelichting op hun grieven gewezen op de brief van [geintimeerde sub 1.] van 15 december 2009, die hiervoor onder 10.2 is aangehaald. In deze brief schrijft [geintimeerde sub 1.] onder meer:
Ongeveer 8 jaar geleden is tussen de 4 kinderen afgesproken dat ik het beheer van de huishoudgelden op mij zou nemen. Ik heb nimmer het beheer over de spaartegoeden gehad. Daarbij is afgesproken dat ik te alle tijde, indien gevraagd en gewenst, verantwoording af zou leggen.
Deze brief biedt enige steun aan de hiervoor weergegeven resterende grond voor het verlangen van [appellante] en [appellant] om rekening en verantwoording over het gevoerde beheer te verkrijgen. Een zelfstandige (contractuele) grond daarvoor is er echter niet in gelegen aangezien tussen [geintimeerde sub 1.] en de drie anderen geen contractuele relatie met betrekking tot het beheer heeft bestaan: die relatie bestond immers alleen tussen
[geintimeerde sub 1.] en haar moeder.
10.8 Met betrekking tot de eisen die aan de rekening en verantwoording gesteld moeten worden heeft als uitgangspunt te gelden dat deze worden bepaald door de aard van de rechtsverhouding en de omstandigheden van het geval. Het gaat hier om een familierelatie en om handelingen die zijn verricht in verband met de behartiging van de belangen en de verzorging van de bij de aanvang van het beheer reeds hoogbejaarde moeder van partijen. [geintimeerde sub 1.] heeft hierbij een centrale rol gespeeld, niet alleen wat het financiële beheer betreft, maar eveneens bij de dagelijkse zorg voor haar moeder. Aan rekening en verantwoording voor beheer dat in een dergelijk kader wordt verricht kunnen geen hoge eisen worden gesteld.
10.9 Wanneer vanuit dit uitgangspunt de informatie wordt bezien die [geintimeerde sub 1.] zowel in haar brief van 15 december 2009 als in de loop van de procedure in eerste aanleg heeft verstrekt, is ook naar het oordeel van het hof door [geintimeerde sub 1.] voldoende inzichtelijk gemaakt hoe de door haar opgenomen gelden zijn besteed, zowel in de periode dat haar moeder in verzorgingshuis Sancta Maria verbleef als in de daaraan voorafgaande periode van verslechterende gezondheid. [appellante] en [appellant] hebben benadrukt dat in het relaas van [geintimeerde sub 1.] tegenstrijdigheden zijn aan te wijzen en dat door haar aangegeven bestedingen niet gedaan blijken te zijn. Wat dit laatste betreft doelen zij met name op giften aan de kerk en aan het personeel van het verzorgingshuis. Zij hebben in hoger beroep een brief overgelegd van de kerkelijke gemeente waartoe hun moeder behoorde, waarin wordt aangegeven dat geen giften van haar bekend zijn, en een brief van het verzorgingshuis, waarin wordt aangegeven dat geen grote schenkingen mogen worden aangenomen en dat van de nabestaanden in die zin geen geldbedragen zijn ontvangen. Beide brieven laten onverlet dat door [geintimeerde sub 1.] opgenomen gelden door haar moeder kunnen zijn aangewend om aan derden schenkingen te doen, waarbij eveneens niet is uitgesloten dat deze aan kerk of personeel ten goede zijn gekomen. Ook wat de uitgaven voor kleding betreft verwijzen [appellante] en [appellant] naar de brief van het verzorgingshuis waarin wordt aangegeven dat niet bekend is dat tijdens het verblijf veel kleding is aangeschaft. Ook deze mededeling sluit niet uit dat in ieder geval een deel van het opgenomen geld voor dat doel is besteed.
10.10 Bij dit alles dient in aanmerking genomen te worden dat het om relatief geringe bedragen gaat: gemiddeld om € 316,= per maand. [appellante] en [appellant] lijken ervan uit te gaan dat hun moeder tijdens haar verblijf in het verzorgingshuis (en kennelijk ook al daarvoor) niet of nauwelijks over geld behoefde te kunnen beschikken. Dat is echter niet aan hen om te bepalen en in ieder geval niet aannemelijk gemaakt. Uit de hoogte van dit gemiddelde bedrag kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat het uitgesloten, of zelfs maar onwaarschijnlijk, is dat het desbetreffende geld door en voor hun moeder is besteed. De informatie die [geintimeerde sub 1.] heeft verstrekt acht het hof onder de gegeven omstandigheden toereikend zodat voor het verder afleggen van rekening en verantwoording aan [appellante] en [appellant] geen aanleiding is en hun vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking komen.
10.10 Dit betekent dat het hof tot dezelfde conclusie komt als de rechtbank, zodat de grieven worden verworpen en het vonnis van 4 mei 2011 wordt bekrachtigd. Dat geldt ook voor de daarin opgenomen compensatie van kosten die het hof voor het geding in eerste aanleg aangewezen acht. Voor het hoger beroep ligt dat laatste anders. Het hof acht het niet redelijk dat [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] opnieuw de eigen kosten zouden moeten dragen terwijl [appellante] en [appellant] (zonder aanwijsbare noodzaak ieder afzonderlijk) zonder succes in hoger beroep zijn gekomen. Zij zullen daarom ieder in het eigen hoger beroep als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden veroordeeld.
10.11 Voor het overige zijn door [appellante] en/of [appellant] geen feiten of omstandigheden gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden zodat aan bewijslevering niet wordt toegekomen.
11. De uitspraak
Het hof:
zaaknummers HD 200.092.991/01 en HD 200. 093.159/01
bekrachtigt het vonnis van 4 mei 2011 waarvan beroep;
zaaknummer HD 200.092.991/01
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] begroot op € 284,= aan vast recht en op € 2.682,= aan salaris advocaat;
zaaknummer HD 200. 093.159/01
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van [geintimeerde sub 1.] en [geintimeerde sub 2.] begroot op € 284,= aan vast recht en op € 2.682,= aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, C.D.M. Lamers en T.J. Mellema-Kranenburg en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 januari 2013.