GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.088.751/01
arrest van 5 februari 2013
[X.],
wonende te [woonplaats],
appellant,
advocaat: mr. S.G. Volbeda,
Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs, Samenwerkingsbestuur voor Bijzonder en Openbaar Onderwijs,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.A.H. Lemmens,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 26 juli 2011 en 10 juli 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen onder nummer 372702 CV EXPL 10-1275 gewezen vonnis van 2 februari 2011.
10. Het tussenarrest van 10 juli 2012
Bij genoemd arrest heeft het hof partijen opgedragen stukken in het geding te brengen en zich uit te laten over toepasselijkheid en inhoud van de geldende cao('s). Daarnaast is [appellant] in de gelegenheid gesteld om te reageren op de door LVO in het geding gebrachte brief van 28 september 2011 van [directeur oud-werkgever]. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
11. Het verdere verloop van de procedure
11.1. [appellant] heeft zich bij akte uitgelaten en producties in het geding gebracht.
11.2. LVO heeft zich daarna eveneens bij akte uitgelaten en producties in het geding gebracht.
11.3. Bij antwoordakte heeft [appellant] daarop gereageerd.
11.4. Partijen hebben daarna de aanvullende gedingstukken overgelegd ([appellant] heeft de cao's niet opnieuw in het geding gebracht) en uitspraak gevraagd.
12. De verdere beoordeling
12.1. Partijen zijn overeengekomen dat de CAO Voortgezet Onderwijs 1999-2000 inclusief alle aanvullingen en wijzigingen die deze cao ondergaat, van toepassing is. Uit de door partijen overgelegde cao's blijkt niet welke cao dit is geweest. Een cao met die benaming is niet in het geding gebracht. Gelet op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen gaat het hof ervan uit dat partijen het oog hebben gehad op de cao voor het voortgezet onderwijs die van 1 augustus 1998 tot 1 augustus 1999 van toepassing is geweest (door LVO overgelegd als productie A) en die nadien is gewijzigd met ingang van 1 augustus 1999 (door LVO overgelegd als productie B). In die cao is niets opgenomen over de uitlooptoeslag. Daarvan wordt voor het eerst melding gemaakt in de door LVO als productie D overgelegde CAO VO 2001 (ook door [appellant] in het geding gebracht). Volgens het voorblad van die cao gaat het daarbij om de CAO VO 1998-1999 waarin zijn verwerkt de tussentijdse wijzigingen van de verlengde CAO VO 1998-1999 met ingang van 1 augustus 1999 en 1 augustus 2000 en wijzigingen van de financiële arbeidsvoorwaarden van de CAO VO 1998-1999 met ingang van 1 januari 2001 en 1 maart 2001. Hierna zal deze cao worden aangeduid als de CAO VO 2001.
12.2. In artikel G18 is de uitlooptoeslag opgenomen. Deze bepaling luidt als volgt:
"Artikel G18 Overgangsregeling onderwijzend personeel
1. De werknemer behorend tot de functiecategorie leraar die op 31 december 1999 en op 1 januari 2000 in dienst is bij dezelfde werkgever in dezelfde functie met dezelfde maximumschaal, en die op 1 januari 2000:
- langer dan een schooljaar bezoldigd wordt volgens het hoogste bedrag van de hoogste aanloopschaal, of
- bezoldigd wordt volgens de bij de functie behorende maximumschaal, of
- een salaris ontvangt hoger dan het reguliere maximumsalaris van de functie
(15-jaarsuitzicht/salarisgarantie)
heeft met inachtneming van het bepaalde in het tweede lid recht op een maandelijkse uitlooptoeslag.
2. De in het eerste lid bedoelde werknemer ontvangt de maandelijkse uitlooptoeslag:
1. met ingang van 1-1-2000 als hij op 31-12-1999 en 1-1-2000 bezoldigd wordt volgens het maximale bedrag van zijn carrièrepatroon;
2. met ingang van 1-1-2000 als hij op 1-1-2000 boven het maximale bedrag van zijn carrièrepatroon wordt bezoldigd (15-jaars uitzicht/salarisgarantie);
3. met ingang van 1-8-2000 als hij door de inpassing in het nieuwe carrièrepatroon op 1-1-2000 wordt bezoldigd op het maximale bedrag van zijn carrièrepatroon;
In overige gevallen met ingang van 1 augustus volgend op het schooljaar waarin hij bezoldigd wordt volgens het maximale bedrag van zijn carrièrepatroon.
3. De hoogte van de in het tweede lid bedoelde uitlooptoeslag wordt bepaald in bijlage 1E van het kaderbesluit en is opgenomen in bijlage A6 van de cao.
4. De uitlooptoeslag is gebaseerd op een normbetrekking. (...).
5. De werknemer die op 1 januari 2000 bij een andere werkgever in dienst treedt, en die overigens voldoet aan de voorwaarden genoemd in het eerste lid, behoudt aanspraak dan wel uitzicht op de uitlooptoeslag bedoeld in het tweede lid.
6. De werknemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in de voorgaande leden behoudt aanspraak dan wel uitzicht op de uitlooptoeslag bedoeld in het tweede lid als hij op enig moment van werkgever verandert en aansluitend bij een nieuwe werkgever wordt benoemd in eenzelfde functie met dezelfde maximumschaal. (...)".
12.3. Over de achtergrond van de uitlooptoeslag is niets specifiek in de CAO VO 2001 vermeld. Voor de hoogte van de uitlooptoeslag wordt verwezen naar bijlage 1E van het kaderbesluit en naar bijlage A6 van de cao. In bijlage A6 van de cao is het volgende vermeld:
"Uitlooptoeslag per 1 maart 2001
MAXIMUMSCHAAL B: 50,00
MAXIMUMSCHAAL C: 91,00
MAXIMUMSCHAAL D: 45,00".
12.4. Het kaderbesluit wordt in de CAO VO 2001 als volgt gedefinieerd: "Kaderbesluit rechtspositie VO (Staatsblad 1995, 371), zoals laatstelijk gewijzigd en vastgesteld."
Artikel 3 lid 4 van het Kaderbesluit rechtspositie VO luidde tot de CAO VO 2001 als volgt:
"Het bevoegd gezag stelt regels vast omtrent de wijze waarop de betrokkene het maximumsalaris van de bij zijn functie behorende schaal bereikt, waarbij het gebruik maakt van de in de bijlagen 1A, 1C of 1D vermelde salarisbedragen."
Bij besluit van 9 mei 2001, houdende wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel, het Kaderbesluit rechtspositie VO en het Kaderbesluit rechtspositie BVE onder meer in verband met verkorting van carrièrepatronen (Staatsblad 2001, 246) is daaraan het volgende toegevoegd:
"en stelt regels vast met betrekking tot de in bijlage 1E vermelde toelage".
Bijlage 1E luidde als volgt:
"Toelage volgens artikel 3, vierde lid, in maandbedragen in guldens behorend bij een normbetrekking
Per 1 januari 2000
MaximumschaalToelage
9 53,00
10 46,00
11 86,00
12 42,00".
12.5. Het hof constateert dat in bijlage A6 van CAO VO 2001 en/of bijlage 1E van het kaderbesluit, waarin nader is bepaald welke uitlooptoeslag betaald moet worden, niets is vermeld over de hier aan de orde zijnde situatie dat een werknemer loon ontvangt naar een hogere schaal dan de schaal die bij de door hem uitgeoefende functie hoort.
12.6. LVO heeft aangevoerd dat de juistheid van haar standpunt blijkt uit "Errata boekje CAO VO Wijzigingen per 1 augustus 2000 d.d. 6 november 2000". Om die reden heeft het hof partijen opgedragen dat boekje in het geding te brengen, hetgeen partijen hebben nagelaten. De door LVO als productie C in het geding gebrachte CAO VO Overeenkomst tussentijdse wijzigingen van de verlengde CAO VO 1998-1999 met ingang van 1-8-2000 (hierna: cao wijzigingen 1-8-2000), bevat geen bepaling over de uitlooptoeslag, zodat dit niet het bedoelde boekje kan zijn. De door LVO als productie J in het geding gebrachte Wijzigingen van de financiële arbeidsvoorwaarden CO VO 1998-1999 hebben betrekking op wijzigingen per 1 januari 2001 en per 1 maart 2001, zodat dit evenmin het bedoelde boekje kan zijn. Nu het hof niet beschikt over deze stukken, kan daaruit niets worden afgeleid en zal het hof CAO VO 2001 nader beschouwen.
12.7. Partijen hebben niet gesteld dat elders in CAO VO 2001 een bepaling is opgenomen waarin staat vermeld welke uitlooptoeslag betaald dient te worden in de hier aan de orde zijnde situatie dat betaling plaatsvindt naar een hogere schaal (schaal 11) dan de schaal die bij de functie hoort (schaal 10). Het hof heeft dat ook niet geconstateerd. [appellant] heeft wel gewezen op de bedoeling van de uitlooptoeslag. [appellant] heeft erop gewezen dat de uitlooptoeslag verband houdt met de verkorting van de carrièrelijn. Het hof constateert dat daarover het volgende is vermeld.
12.8. In de nota van toelichting op het voornoemde kaderbesluit van 9 mei 2001 wordt, voor zover in dit verband relevant, het volgende vermeld:
"In de collectieve arbeidsovereenkomst voor de sector onderwijs 1999-2000 die betrekking heeft op (...) het voortgezet onderwijs (...) is onder meer vastgelegd de afspraak op hoofdlijnen die inhoudt dat de carrièrepatronen van leraren die zijn benoemd in een functie met maximumschaal 9, 10, 11 of 12, worden verkort met ingang van 1 januari 2000. Die verkorting moet worden gerealiseerd door het laten vervallen van de zogenaamde periodiekenstop volgens artikel (...). Daarin is mede de aanspraak op een toelage opgenomen ten aanzien van het onderwijsgevend personeel dat geen baat meer heeft of slechts ten dele baat zou hebben gehad bij de verkorting van de carrièrepatronen per 1 januari 2000. Met betrekking tot het voortgezet onderwijs (...) is in verband met de in de bovengenoemde collectieve arbeidsovereenkomst gemaakte afspraken, het Kaderbesluit rechtspositie VO (...) aangepast. Het betreft onder meer de wijziging van bijlage 1A, bijlage 1C en de toevoeging van bijlage 1E."
In de CAO VO 2001 wordt in het voorwoord melding gemaakt van de omzetting van de salarisschalen 10 en 12 in B en D. Uit de tekst van artikel G18, gelezen in het licht van de gehele overeenkomst, kan worden opgemaakt dat de uitlooptoeslag inderdaad verband houdt met de wijziging van de salarisschalen en de wijziging van de carrièrepatronen. Dat blijkt onder meer uit de aanhef van artikel G18, waarin wordt vermeld dat het gaat om een overgangsregeling. In Bijlage A.5.1. is een conversietabel opgenomen waarin wordt vermeld wat de salarissen waren per 1 januari 2000 volgens schaal 10 en wat deze werden per 1 maart 2001 volgens schaal B. Daaruit blijkt dat met wijziging van het carrièrepatroon is bedoeld dat een werknemer sneller dan voorheen het maximum bereikt in de voor hem geldende salarisschaal.
12.9. Anders dan [appellant] meent, volgt uit de bedoeling van de uitlooptoeslag echter niet dat hij recht heeft op betaling naar "Maximumschaal C" in plaats van "Maximumschaal B". Volgens vaste rechtspraak kan met de bedoeling van cao-partijen immers slechts rekening worden gehouden voor zover deze uit de cao-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn (het hof verwijst naar hetgeen reeds is overwogen in voornoemd tussenarrest onder rov. 8.8). Uit het voorgaande kan wel worden afgeleid dat het de bedoeling van cao-partijen is geweest dat (kort gezegd) de werknemer die het maximum van de bij zijn functie behorende maximumschaal heeft bereikt een uitlooptoeslag ontvangt die hoort bij die maximumschaal, maar niet dat cao-partijen daarmee tevens hebben beoogd te regelen dat een werknemer die beloond wordt naar een hogere maximumschaal dan behorend bij zijn functie, een uitlooptoeslag dient te ontvangen naar die hogere maximumschaal. Nu in de hiervoor genoemde bijlage, waarin de hoogte van de uitlooptoeslag wordt geregeld, niets daarover is bepaald, dient te worden teruggegrepen naar hetgeen in artikel G18 is neergelegd (zie hiervoor onder 12.2). Daarin wordt uitdrukkelijk vermeld dat het moet gaan om de bij de functie behorende maximumschaal. Daarin wordt niet vermeld dat het (ook) kan gaan om de betaalschaal. De gedachte dringt zich op dat cao-partijen de hier in geding zijnde situatie dat een werknemer beloond wordt naar een hogere schaal dan de bij zijn functie horende maximumschaal, wel onder ogen hebben gezien, maar dat zij niet hebben onderkend dat onduidelijkheid zou kunnen ontstaan over de vraag of in een dergelijk geval de uitlooptoeslag geldt van de functieschaal of van de betaalschaal. In ieder geval kan niet worden geconcludeerd dat cao-partijen met de hier aan de orde zijnde situatie rekening hebben bedoeld te houden in de door [appellant] voorgestane zin, nu dat niet uit de cao blijkt. Uit de tekst van de cao valt geen steun te putten voor het standpunt van [appellant]. Integendeel, uitsluitend wordt verwezen naar de bij de functie behorende maximumschaal. Nergens staat vermeld dat het moet (of kan) gaan om de betaalschaal. Weliswaar is de uitlooptoeslag opgenomen om de werknemer die geen baat meer heeft gehad bij verkorting van het carrièrepatroon te compenseren, maar nu in de cao uitdrukkelijk de koppeling wordt gelegd tussen functie en functieschaal, kan niet uitsluitend op grond van de vermoedelijke bedoeling van cao-partijen worden geconcludeerd dat in een situatie als de onderhavige recht zou bestaan op de uitlooptoeslag volgens de betaalschaal.
12.10. Volgens LVO is na expiratie van CAO VO 2001 de CAO Voortgezet Limburg 2002-2003 (door LVO als productie E in het geding gebracht; hierna te noemen: CAO VOL) op de arbeidsovereenkomst met [appellant] van toepassing geworden, hetgeen [appellant] heeft betwist. Volgens LVO kan (ook) uit deze cao de juistheid van haar standpunt worden afgeleid. Volgens [appellant] is - naar het hof begrijpt - de CAO VO 2002-2003 op zijn arbeidsovereenkomst met LVO van toepassing geweest.
Het hof zal beide CAO’s nader bezien.
Artikel G13 van de CAO VOL heeft betrekking op de uitlooptoeslag. De bewoordingen van die bepaling zijn grotendeels hetzelfde als artikel G18 van de CAO VO 2001. Aan artikel G13 is echter een extra lid toegevoegd (lid 7) dat als volgt luidt: "De leraar met een LB of LC functie die een salaris heeft dat hoger is dan het reguliere bijbehorende maximumsalaris en die op enig moment wordt bevorderd naar een LC of een LD functie wordt voor toepassing van dit artikel geacht dezelfde functie te behouden.". Een soortgelijke bepaling is opgenomen in de door LVO als productie G overgelegde CAO VO 1 augustus 2002 tot 1 augustus 2003 die, zo begrijpt het hof, volgens LVO niet van toepassing is geworden, vanwege het ontbreken van instemming van de werkgeversorganisatie waarvan zij lid is. In de door [appellant] overgelegde versie van CAO VO 2002-2003 is eveneens een soortgelijke bepaling opgenomen.
In ieder geval geven noch deze artikelen, noch de door LVO aangehaalde toelichting bij CAO VOL – waarmee klaarblijkelijk de toelichting bij artikel G.14.7 , p. 154 , nu artikel G.14 slechts vier leden kent, wordt bedoeld – nader steun aan het betoog van [appellant].
Bij de beoordeling kan derhalve in het midden blijven welke CAO in de periode 2002- 2008 op de arbeidsovereenkomst tussen [appellant] en LVO van toepassing was.
12.11. Partijen zijn het erover eens dat nadien CAO VO 2008-2010 van toepassing is geworden (door LVO overgelegd als productie F en ook door [appellant] overgelegd). In die cao is de bepaling over de uitlooptoeslag anders geformuleerd dan hiervoor onder 12.2 weergegeven. De bepaling luidt als volgt:
"3.5 Uitlooptoeslag onderwijzend personeel
1. De maandelijkse uitlooptoeslag is bestemd voor de werknemer behorend tot de functiecategorie leraar die op 31 december 1999 en op 1 januari 2000 in dienst was bij dezelfde werkgever in dezelfde functie met dezelfde maximumschaal, dan wel op 1 januari 2000 bij een andere werkgever in dienst is getreden in dezelfde functie met dezelfde maximumschaal en die op 1 januari 2000:
a. langer dan een schooljaar bezoldigd werd volgens het hoogste bedrag van de hoogste aanloopschaal, of
b. bezoldigd werd volgens de bij de functie behorende maximumschaal, of
c. een salaris ontving hoger dan het reguliere maximumsalaris van de functie, zulks op grond van een garantieregeling.
2. De in het eerste lid bedoelde werknemer ontvangt de maandelijkse uitlooptoeslag met ingang van 1 augustus volgend op het schooljaar waarin hij bezoldigd wordt volgens het maximale bedrag van zijn carrièrepatroon.
3. De hoogte van de uitlooptoeslag en is opgenomen in bijlage 11A6 van deze cao.
4. De uitlooptoeslag is gebaseerd op een normbetrekking. De uitlooptoeslag wordt aangemerkt als bezoldiging en maakt deel uit van het inkomen, bedoeld in het pensioenreglement.
5. De werknemer die voldoet aan de voorwaarden genoemd in de voorgaande leden, behoudt aanspraak dan wel uitzicht op de uitlooptoeslag als hij op enig moment van werkgever verandert en aansluitend bij een nieuwe werkgever wordt benoemd, dan wel aangesteld in eenzelfde functie met dezelfde maximumschaal. Onder de term 'aansluitend' wordt mede verstaan: 'aansluitend aan de periode waarin betrokkene gebruikmaakt van een Wovo-uitkering'.
6. De leraar met een LB-functie, resp. een LC-functie die een salaris heeft dat hoger is dan het reguliere bijbehorende maximumsalaris en die op enig moment wordt benoemd in een LC of een LD-functie, resp. in een LD-functie, behoudt zijn uitlooptoeslag."
In bijlage 11A6 is het volgende vermeld:
"Uitlooptoeslag
Loonpeil 01-07-08 Loonpeil 01-01-09 Loonpeil 01-10-09
maximumschaal LB 25,13 26,00 26,78
maximumschaal LC 45,74 47,50 48,93
maximumschaal LD 22,62 23,50 24,21".
Hoewel de tekst niet gelijkluidend is als de in 12.2 en 12.3 geciteerde tekst, blijkt niet dat cao-partijen hebben beoogd een wijziging te brengen in het recht op, de voorwaarden waaronder of de hoogte (behoudens indexering) van de uitlooptoeslag zoals bedoeld in CAO VO 2001. Ook voor CAO VO 2008-2010 geldt dat in de bijlage, waarin de hoogte van de uitlooptoeslag wordt geregeld, niets is bepaald over de hier aan de orde zijnde situatie, zodat teruggegrepen moet worden naar hetgeen in artikel 3.5 is neergelegd. Hiervoor geldt dus hetzelfde als hiervoor onder 12.9 is overwogen. Grief I faalt dus.
12.12. Bij het bestreden vonnis is, kort gezegd, een beroep op de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid verworpen. [appellant] heeft daartegen weliswaar een grief gericht, maar hij heeft niet toegelicht welke andere dan de hiervoor besproken en de hierna te bespreken argumenten ertoe dienen te leiden dat een aanvulling dient te worden gegeven op hetgeen in de cao is geregeld over de uitlooptoeslag. Grief III wordt dus eveneens verworpen.
12.13. [appellant] heeft in zijn toelichting op grief II aangevoerd dat hij recht heeft op de uitlooptoeslag volgens schaal LC omdat hij met de toenmalige directeur van LVO tijdens het arbeidsvoorwaardengesprek heeft afgesproken dat hij er, ten opzichte van hetgeen hij bij zijn vorige werkgever verdiende, niet op achteruit zou gaan. [appellant] heeft bewijs aangeboden van die stelling. Het hof acht dat bewijsaanbod niet ter zake dienend omdat, als [appellant] slaagt in de bewijslevering van die stelling, dat niet leidt tot de conclusie dat aan hem de uitlooptoeslag volgens schaal LC betaald moet worden. De uitlooptoeslag was immers op het moment van indiensttreding bij LVO nog niet in de cao opgenomen. [appellant] ontving dus van zijn vorige werkgever geen uitlooptoeslag, zodat hij er in dat opzicht niet op achteruit is gegaan. [appellant] heeft niet gesteld dat hij met de toenmalige directeur van LVO heeft afgesproken dat hij bij LVO zou gaan verdienen wat hij bij zijn voormalige werkgever bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst bij die werkgever in de toekomst had kunnen verdienen. Ook grief II faalt dus.
12.14. [appellant] is met grief IV opgekomen tegen de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Deze grief mist zelfstandige betekenis, nu hij is gebaseerd op het slagen van één van de andere grieven, hetgeen niet aan de orde is, en behoeft dus geen nadere bespreking. [appellant] is terecht in de kosten in eerste aanleg veroordeeld. De slotsom luidt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Sittard-Geleen, van 2 februari 2011,
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [appellant] worden begroot op € 649,- aan verschotten en op € 1.341,- aan salaris advocaat voor het hoger beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.G.W.M. Stienissen, R.R.M. de Moor en M. van Ham en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 februari 2013.