4.1. In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
a) [geïntimeerde] is met ingang van 1 juli 2005 van [appellante] de bedrijfsruimte aan de [straatnaam][B] te Breda gaan huren. Volgens artikel 1.2 van de huurovereenkomst zou [geïntimeerde] het gehuurde uitsluitend gebruiken als bedrijfsruimte met kantoren ten behoeve van het behandelen en spuiten van bankstellen.
b) [appellante] is tevens eigenaar van de naast de door [geïntimeerde] gehuurde bedrijfsruimte gelegen bedrijfsruimten aan de [straatnaam][A] en aan de [straatnaam][C].
c) In artikel 2.1 van de huurovereenkomst zijn de “ALGEMENE BEPALINGEN HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW” (ROZ-model 2003) van toepassing verklaard. In deze algemene bepalingen staat onder meer het volgende:
“11.6 Verhuurder is niet aansprakelijk voor schade toegebracht aan de persoon of goederen van huurder en huurder heeft geen recht op huurprijsvermindering, geen recht op verrekening of opschorting van enige betalingsverplichting en geen recht op ontbinding van de huurovereenkomst in geval van vermindering van huurgenot ten gevolge van gebreken, waaronder die ten gevolge van (…) brand (…). Eveneens is verhuurder niet aansprakelijk voor schade aan de persoon of goederen van derden die in het gehuurde aanwezig zijn en huurder vrijwaart verhuurder voor aanspraken van derden ter zake.
11.7 (…)
11.8 Verhuurder is niet aansprakelijk voor bedrijfsschade van huurder of voor schade als gevolg van de activiteiten van andere huurders of van belemmeringen in het gebruik van het gehuurde die derden veroorzaken, (…).
11.9 Het gestelde 11.6 en 11.8 ten aanzien van de bedrijfsschade geldt niet bij schade als gevolg van grove schuld of ernstige nalatigheid van verhuurder ten aanzien van de staat van het gehuurde of van het gebouw of complex waarvan het gehuurde deel uitmaakt. (…)”
d) Volgens artikel 3.1 van de huurovereenkomst is de huur aangegaan voor de duur van twee jaar, ingaande op 1 juli 2005 en lopend tot en met 30 juni 2007.
De huurovereenkomst voorziet in voortzetting van de huur met aansluitende perioden van telkens twee jaar indien de huur niet tegen het einde van een huurperiode wordt opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste zes maanden.
e) Op 5 december 2006 heeft de politie in het naast het gehuurde gelegen pand aan de [straatnaam][A] een hoeveelheid XTC in beslag genomen.
f) Bij brief van 21 december 2006 heeft [geïntimeerde] de huur met inachtneming van de opzegtermijn opgezegd per 30 juni 2007. In deze brief heeft [geïntimeerde] tevens aan [appellante] gevraagd of zij al per 1 mei 2007 van haar huurverplichtingen kan worden ontheven.
g) Bij brief van 25 januari 2007 heeft [appellante] de ontvangst van de huuropzegging bevestigd. Tevens heeft [appellante] bij deze brief meegedeeld, zakelijk weergegeven, dat [geïntimeerde] alleen eerder dan 30 juni 2007 uit de verplichtingen van de huurovereenkomst kan worden ontslagen indien en voor zover het gehuurde eerder dan per die datum aan een derde verhuurd kan worden.
h) Op 5 februari 2007 heeft de politie een hennepkwekerij ontmanteld in het naast het gehuurde gelegen pand aan de [straatnaam][C].
i) Op vrijdag 9 februari 2007 is in het pand aan de [straatnaam][A] brand uitgebroken. Als gevolg daarvan is rookschade en roetschade ontstaan in de door [geïntimeerde] gehuurde bedrijfsruimte.
j) Op 13 februari 2007 is het gehuurde op verzoek van de verzekeringsmaatschappij van [geïntimeerde] volledig ontruimd door Holland Herstelgroep. De inventaris en het onderhanden werk van [geïntimeerde] zijn elders opgeslagen om ze te kunnen reinigen.
k) Bij brief van 22 februari 2007 heeft de toenmalig advocaat van [geïntimeerde] aan [appellante] verzocht om binnen vijf dagen schriftelijk te bevestigen dat het gehuurde als gevolg van rook- en roetschade ongeschikt is geworden voor het overeengekomen gebruik en dat daarom de huurovereenkomst geacht moet worden met ingang van 9 februari 2007 te zijn ontbonden althans te zijn geëindigd. Voor het geval [appellante] dat niet zou willen bevestigen heeft de advocaat van [geïntimeerde] [appellante] gesommeerd om de gebreken aan het gehuurde binnen vijf dagen te herstellen, bij gebreke waarvan [appellante] in verzuim zou zijn en voor welke situatie de huurovereenkomst “reeds nu voor als dan” wordt ontbonden. In deze brief is verder aan [appellante] meegedeeld dat [geïntimeerde] inmiddels vervangende bedrijfsruimte heeft gevonden.
l) Bij brief van 7 maart 2007 heeft de toenmalig advocaat van [geïntimeerde] aan [appellante] onder meer het volgende geschreven:
“Ik constateer dat u niet binnen de gestelde termijn heeft voldaan aan de sommaties, zoals gedaan in mijn brief van 22 februari 2007. De huurovereenkomst dient mitsdien als ontbonden te worden beschouwd.
(…)
Ik begreep van cliënte dat u, althans de heer [medewerker appellante] (hof: een medewerker van [appellante]), op 5 maart j.l. met haar heeft gesproken (…). U deelde cliënte mede dat (…) wat u betreft de huurovereenkomst al geëindigd was, althans woorden van gelijke strekking. (…)
Ik verzoek u voor de laatste maal en zulks ter voorkoming van de procedure, zoals in het voorgaande aangekondigd, om binnen 5 dagen na heden mij te bevestigen dat de huurovereenkomst per 9 februari 2007 is geëindigd, de bankgarantie aan cliënte te retourneren en de huur over de maand februari 2007 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2007 aan cliënte terug te betalen.”
m) Bij brief van 20 maart 2007 heeft [geïntimeerde] aan de heer [medewerker appellante] van [appellante] onder meer het volgende meegedeeld:
“In opvolging van ons telefoongesprek van 15 maart jongstleden bevestig ik u middels dit schrijven hetgeen wij hebben afgesproken.
De facturen (...) betreffende de huurpenningen over de maanden maart en april 2007 worden gecrediteerd. U heeft toegezegd mij dit schriftelijk te bevestigen. (…)
Gezien de resterende looptijd van de huurovereenkomst stemde u in met ontbinding daarvan. Dit heeft u mij al eerder mondeling bevestigd op 05 maart jongstleden.
In het vervolg van deze brief heeft [geïntimeerde] nog aanspraak gemaakt op teruggave van de bankgarantie en van de huur over de maand februari 2007.
n) Bij brief van 13 april 2007 heeft de toenmalig gemachtigde van [appellante] aan de advocaat van [geïntimeerde] onder meer meegedeeld dat [appellante] doende is de schade aan het gehuurde ter herstellen, dat aan [geïntimeerde] met ingang van 1 mei 2007 weer het volledige huurgenot kan worden geboden en dat [geïntimeerde] de huur over de maanden mei en juni 2007 nog zal moeten voldoen.