ECLI:NL:GHSHE:2013:BY8214

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HD 200.105.691 T
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag in het kader van ziekte en reorganisatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen Radar, waarbij [appellante] stelt dat haar ontslag kennelijk onredelijk is. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch behandelt de grieven van [appellante] die betrekking hebben op de afwijzing van haar vorderingen in eerste aanleg. De zaak betreft een arbeidsovereenkomst tussen [appellante] en Radar, waarbij [appellante] sinds 1984 in dienst was. In 2007 werd zij ontheven uit haar functie en meldde zij zich ziek, waarna de ziekte van Graves werd vastgesteld. Het hof bespreekt de omstandigheden rondom het ontslag, de re-integratiepogingen van Radar en de gevolgen van de reorganisatie. Het hof concludeert dat er geen bewijs is dat de ziekte van [appellante] werkgerelateerd is en dat Radar voldoende heeft gedaan voor de re-integratie. Het hof oordeelt dat het ontslag niet kennelijk onredelijk is en wijst de vorderingen van [appellante] af. Het hof verwijst de zaak voor verdere aktewisseling, waarbij [appellante] inzicht moet geven in haar vorderingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.105.691/01
arrest van 8 januari 2013
in de zaak van
[Appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat: mr. A.L. van den Bergh te Maastricht,
tegen
Stichting Radar,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. C.A.H. Lemmens te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 16 april 2012 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht, sector kanton, locatie Maastricht gewezen vonnis van 8 februari 2012 tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerde - Radar - als gedaagde.
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 408600 CV EXPL 10-6206)
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het eerdere
(comparitie)vonnis van 16 februari 2011.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij appeldagvaarding met één productie heeft [appellante] achttien grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, behoudens voor zover € 4.445,95 bruto is toegewezen, en, kort gezegd, geconcludeerd tot toewijzing van
a. de vorderingen van [appellante] zoals in eerste aanleg geformuleerd;
b. € 1.976,- bruto aan jubileumuitkering;
c. de maximale wettelijke verhoging te vermeerderen met de wettelijke rente over € 181,76 bruto aan overuren;
d. de maximale wettelijke verhoging te vermeerderen met de wettelijke rente primair over € 10.233,52 bruto aan vakantie-uren en subsidiair over € 3.509,59 bruto aan vakantie-uren;
en e. tot veroordeling van Radar om informatie te verschaffen over het IP pensioen;
met veroordeling van Radar in de proceskosten van beide instanties.
2.2. Bij memorie van antwoord heeft Radar de grieven bestreden.
2.3. Partijen hebben daarna uitspraak gevraagd. Alleen [appellante] heeft een procesdossier overgelegd. In de overgelegde stukken bevinden zich in de conclusie van antwoord en het bestreden vonnis, in strijd met het bepaalde in artikel 2.7. van het Landelijk Procesreglement voor civiele dagvaardingszaken bij de gerechtshoven, handgeschreven aantekeningen, welke mede daarom door het hof zijn genegeerd.
3. De gronden van het hoger beroep
Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de appeldagvaarding.
4. De beoordeling
4.1. De kantonrechter heeft onder 1 van het bestreden vonnis feiten vastgesteld. Daartegen zijn geen grieven gericht en het hof zal ook van die feiten uitgaan. Omwille van de leesbaarheid van dit arrest, zal het hof, samengevat, hieronder uiteenzetten waar het in deze zaak om gaat.
4.1.1.[appellante], geboren [geboortedatum] 1955, is op 10 december 1984 op basis van een arbeidsovereenkomst bij (de rechtsvoorganger van) Radar in dienst getreden in de functie van begeleidster. Radar legt zich toe op de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking. Het loon bedroeg laatstelijk € 3.971,40 bruto per maand inclusief onregelmatigheidstoeslag, exclusief vakantietoeslag en andere emolumenten. Op de arbeidsovereenkomst is de cao Gehandicaptenzorg van toepassing.
4.1.2.In december 1989 is [appellante] de functie van plaatsvervangend hoofd gaan uitoefenen. In juli 2001 heeft zij, in afwachting van een fusie, de functie van hoofd waargenomen. In januari 2003 is [appellante] benoemd tot hoofd van wooneenheid De Wissel. Deze functie werd toen gekenmerkt door beheers- en zorginhoudelijke taken.
4.1.3.Begin 2007 ging Radar reorganiseren, waardoor de functie van hoofd kwam te vervallen omdat voornoemde twee kerntaken aan twee functionarissen werden toebedeeld. Het hoofd nieuwe stijl ging zich vooral met beheerstaken bezighouden, terwijl de zorginhoudelijke taken bij de nieuwe functie van teamcoach werden gecentreerd.
4.1.4.In mei 2007 had [appellante] een interessegesprek met twee managers. Beide managers lieten [appellante] weten dat zij een verwarde en onzekere indruk maakte, dat zij zich zorgen maakten over haar welbevinden en dat dit zou worden doorgegeven aan haar direct leidinggevende. Kort daarop heeft [appellante] een gesprek gehad met haar direct leidinggevende die om dezelfde reden aan [appellante] heeft medegedeeld dat zij haar werk niet meer mocht verrichten. [appellante] is nog enkele dagen door blijven werken, daarna had zij een week vakantie en daarna heeft zij zich op 31 mei 2007 ziek gemeld. [appellante] heeft schriftelijk geprotesteerd tegen de ontheffing uit haar taak.
4.1.5.Intussen was met [appellante] afgesproken dat zij bij Sprintum een loopbaanadviestraject zou volgen. Sprintum adviseerde [appellante] om bij het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) een gespecialiseerd diagnostisch onderzoek te laten doen, omdat Sprintum vond dat [appellante] met psychische problemen kampte.
4.1.6.Eind juli/ begin augustus 2007 uitte de huisarts van [appellante] het vermoeden dat de klachten van [appellante] werden veroorzaakt door een niet goed werkende schildklier. De huisarts gaf aan dat op dat moment een (neuro)psychologisch onderzoek niet aan de orde was. [appellante] werd door de huisarts verwezen naar het azM waar geconstateerd werd dat [appellante] inderdaad een schildklierprobleem had. Nader onderzoek was nodig. Het loopbaanadviestraject bij Sprintum kwam daarmee stil te liggen. Eind augustus 2007 bleek dat [appellante] leed (en lijdt) aan een chronische schildklierziekte, te weten de ziekte van Graves.
4.1.7.In de periode januari 2008 tot 28 augustus 2008 heeft [appellante] op arbeidstherapeutische basis werkzaamheden verricht. Eerst verrichtte zij hand- en spandiensten op de HR-afdeling. Vanaf medio/eind juni 2008 heeft zij een zogenaamde flexpool opgezet, doch eind augustus 2008 heeft zij dat werk gestaakt omdat het haar te veel stress opleverde en omdat Radar er om economische motieven niets voor voelde om haar bij dat, volgens Radar basale werk, te laten bijstaan door een assistent.
4.1.8.Radar heeft omstreeks oktober 2008 een bureau voor arbeidsre-integratie ingeschakeld om onderzoek te doen naar de arbeidsmogelijkheden van [appellante]. [appellante] heeft aanvankelijk geweigerd om toestemming te verlenen voor het opvragen van medische informatie. De door dat bureau ingeschakelde drs. [rapporteur] heeft aanvankelijk om die reden niet kunnen rapporteren.
4.1.9 Op 19 november 2008 heeft Radar van [appellante] geëist dat zij vanaf 24 november 2008 als begeleidster B ging werken. [appellante] is daar onder protest, omdat die zij functie niet passend achtte, mee begonnen en heeft op de eerste dag het werk gestaakt. Het deskundigenoordeel van het UWV luidde dat de functie ongeschikt was voor [appellante].
4.1.10.Op 19 januari 2009 hebben partijen overleg gehad over de verdere gang van zaken. Radar heeft bedrijfsarts [bedrijfsarts] ingeschakeld om de beperkingen vast te leggen. Ook heeft Rader een registerarbeidsdeskundige, [registerarbeidsdeskundige], ingeschakeld om te onderzoeken welke hervattingskansen er zouden zijn. [appellante] heeft toen alsnog [rapporteur] gemachtigd om medische informatie op te vragen. Van 20 april 2009 tot 13 mei 2009 heeft [appellante] nog werkzaamheden verricht bestaande uit het uitzoeken en rechtzetten van onbetaalde compensatie-uren en onregelmatigheidstoeslag aan een team begeleiders. Op 4 mei 2009 heeft [registerarbeidsdeskundige] gerapporteerd dat hij [appellante] niet in staat achtte tot de maatgevende arbeid, ook niet na reorganisatie en verschuiving van taken binnen de functie. [registerarbeidsdeskundige] achtte [appellante] ook niet in staat tot het verrichten van ander werk bij Radar (en op dat moment ook niet voor ander werk op de vrije arbeidsmarkt).
4.1.11.In het kader van de WIA beoordeling is [appellante] op 22 april 2009 voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt beoordeeld. De arbeidsdeskundige van het UWV achtte geen re-integratiemogelijkheden aanwezig. Vanaf 28 mei 2009 is [appellante] een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. Tevens is haar een Inkomensafhankelijk Arbeidsongeschiktheidspensioen van het PGGM toegekend. Deze uitkeringen zijn in tijdsduur beperkt.
4.1.12.Op 24 februari 2010 heeft het UWV Werkbedrijf een ontslagvergunning verleend. In dat onderzoek is betrokken of [appellante] in staat was, of op korte termijn in staat zou zijn, om passende werkzaamheden te verrichten. Dat was volgens het UWV niet het geval, gezien het oordeel van de arbeidsdeskundige van het UWV van 4 februari 2010. Radar heeft vervolgens de arbeidsovereenkomst met [appellante] opgezegd tegen 1 juni 2010.
4.2.In eerste aanleg heeft [appellante], na eiswijziging, samengevat, gevorderd:
1. een verklaring voor recht dat het haar gegeven ontslag kennelijk onredelijk is;
2. veroordeling van Radar tot betaling van:
a. schadevergoeding ex artikel 7:681 BW in de vorm van een aanvulling op hetgeen [appellante] ontvangt aan uitkeringen tot 70% van het laatstgenoten salaris, tot de datum van haar pensioengerechtigde leeftijd, althans een in goede justitie te bepalen vergoeding, althans € 132.949,51 bruto als schadevergoeding ter zake kennelijk onredelijk ontslag, althans op grond van schending van artikel 7:611 BW, althans op grond van schending van het gelijkheidsbeginsel, althans op grond van het non-discriminatiebeginsel,
b. € 181,76 bruto ter zake 7,23 overuren en € 3.509,54 bruto ter zake 139,6 vakantie-uren;
c. vergoeding voor vakantiedagen over 18 maanden van arbeidsongeschiktheid en voorts
d. € 754,61 bruto ter zake eindejaarsuitkering,
e. € 214,32 ter zake herrekening voorschotten;
f. een jubileumgratificatie;
g. € 114,88 bruto ter zake indexatie;
h. indexatie over periode 7 t/m 12 2010 en periode 1 t/m 2 2011;
een en ander vermeerderd met rente en kosten.
Bij het bestreden vonnis zijn de vorderingen van [appellante] afgewezen, behoudens de posten b en d van totaal € 4.445,95 bruto.
[appellante] is tijdig van dat vonnis in hoger beroep gekomen. Het hof zal eerst de grieven bespreken die betrekking hebben op de gevorderde schadevergoeding en daarna de grieven die betrekking hebben op de posten c en f tot en met h. Tegen de afwijzing van post e heeft [appellante] geen grieven gericht.
4.3.[appellante] stelt dat het haar gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, dat het ontslag in strijd is met het beginsel van goed werkgeverschap en naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, dat het ontslag voorts in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en het beginsel van non-discriminatie. Het hof begrijpt het betoog van [appellante] aldus dat alle door haar aangevoerde omstandigheden dienen ter onderbouwing van al deze juridische grondslagen voor de door haar gevorderde schadevergoeding en dat al die omstandigheden in onderling verband beschouwd ertoe dienen te leiden dat op één of meer van die grondslagen Radar veroordeeld dient te worden tot betaling van schadevergoeding. Het hof zal de daartoe aangevoerde omstandigheden hieronder bespreken.
Kort samengevat zijn de door [appellante] (in eerste aanleg en/of in hoger beroep) genoemde omstandigheden de volgende:
- er is een relatie tussen de ziekte waaraan [appellante] lijdt en de voor Radar verrichte werkzaamheden;
- [appellante] is uit haar functie ontheven;
- Radar heeft te weinig gedaan aan re-integratie;
- de ziekte heeft de reorganisatie doorkruist, de reorganisatie zou sowieso tot het ontslag van [appellante] hebben geleid; op grond van de reorganisatie had [appellante] een aanzienlijke vergoeding ontvangen, zoals aan collega [collega van appellante] wel een aanzienlijke vergoeding is toegekend;
- de financiële gevolgen van het ontslag zijn voor [appellante] te ernstig, vergeleken met het belang van Radar bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst.
Relatie tussen de ziekte waaraan [appellante] lijdt en de voor Radar verrichte werkzaamheden
4.4.Na diverse medische onderzoeken is eind augustus 2007 geconstateerd dat [appellante] lijdt aan de ziekte van Graves, een auto-immuunziekte. Dit is een chronische schildklierziekte waarvan de symptomen volgens [appellante] onder meer zijn: snelle hartslag, snelle stofwisseling, afvallen, honger, dorst, trillen, spiermassaverlies, moe, onrustig, emotioneel, irrationeel, verhoogde lichaamstemperatuur, zweten, uitpuilende ogen, slechter slapen, hese stem, overactief. [appellante] heeft in eerste aanleg aangevoerd dat er een verband is aan te wijzen tussen haar werkzaamheden voor Radar en deze ziekte. Volgens [appellante] is een dramatisch ongeval op het werk temporeel gezien het beginpunt geweest van [appellante]s lichamelijke en geestelijke achteruitgang, welke uiteindelijk is geculmineerd in haar ziekte. [appellante] heeft daartoe verwezen naar een in 2004 plaatsgevonden ongeval met een drietal bewoners. De kantonrechter heeft daarover geoordeeld (rov. 2.10) dat [appellante] niet aan haar stelplicht heeft voldaan. [appellante] komt daartegen op met grief XII, waarmee zij betoogt dat het heel moeilijk is om met 100% zekerheid vast te stellen dat het ontstaan van de ziekte van Graves te wijten is aan het werk bij Radar.
4.5.[appellante] heeft haar stelling in hoger beroep niet nader toegelicht en ook niet nader onderbouwd. Wat dat laatste betreft had van [appellante] verlangd mogen worden dat zij medische stukken in het geding had gebracht waaruit minimaal zou blijken dat er een vermoeden is, dat het ontstaan van de ziekte verband houdt met de werkzaamheden bij Radar. Radar wijst er terecht op, dat in hoger beroep van [appellante] verlangd had mogen worden dat zij nader uiteen had gezet waar het ongeluk met de drie bewoners precies om ging en dat zij duidelijk zou aangeven op welke wijze dat in verband kan worden gebracht met het ontstaan van haar ziekte. Het stellen dat het ongeluk vervelende werkzaamheden meebracht is daartoe onvoldoende. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, begrijpt het hof niet wat [appellante] bedoelt met haar stelling dat zij van 'deelnemer' een 'toeschouwer' werd. Ook de stelling dat [appellante] het, mede gelet op de reorganisatie die toen speelde, niet langer aankon en daarom onbetaald verlof heeft genomen, kan het hof niet volgen, althans niet in de zin dat daaruit een verband met haar huidige ziekte volgt. Het nemen van onbetaald verlof, zoals [appellante] in 2005 heeft gedaan, duidt niet op ziekte. In dit verband had [appellante] nader dienen toe te lichten waarom zij zich toen niet ziek heeft gemeld. [appellante] had, bijvoorbeeld door overlegging van de patiëntenkaart van de huisarts, kunnen aantonen dat zij in die periode al last had van stress. Dit alles heeft [appellante] nagelaten. Uit de stelling van [appellante] dat niet alleen zij, maar meer vrouwelijke collega's van Radar de ziekte van Graves hebben gekregen en dat dit opmerkelijk is omdat het uitsluitend vrouwelijke collega's betrof in stressvolle en/of verantwoordelijke functies, kan niet worden afgeleid dat de ziekte van [appellante] werkgerelateerd is. Daartoe had [appellante] minst genomen dienen te stellen wat de inhoud was van haar werkzaamheden en waarom deze werkzaamheden stresserend waren, hetgeen zij heeft nagelaten. Evenmin kan uit de stelling dat bij [appellante] geen sprake is van erfelijke predispositie worden afgeleid dat de oorzaak 'dus' in het werk ligt. Immers, niet valt uit te sluiten dat de privésituatie van [appellante] stresserend was, zoals Radar heeft aangevoerd, en evenmin valt uit te sluiten dat er een andere oorzaak is voor het ontstaan van de ziekte, nu stress, ook volgens de stellingen van [appellante], onder meer een oorzaak is van de ziekte van Graves. De grief faalt.
4.6.Het hof begrijpt grief XI aldus dat [appellante] betoogt dat het niet (op tijd) herstellen van de ziekte is te wijten aan de wijze waarop Radar met haar belangen is omgesprongen tijdens haar pogingen om te re-integreren. Zoals hiervoor al is overwogen, blijkt uit de stukken niet van enig verband tussen de werkzaamheden en de ziekte van [appellante]. Weliswaar heeft Radar ten onrechte van [appellante] gevergd dat zij ging re-integreren in de functie van begeleidster B, maar [appellante] heeft dat werk nog geen dag verricht, zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, daaruit niet volgt dat het door [appellante] verrichte werk schadelijk is geweest voor haar gezondheid. Evenmin valt in te zien waarom het eindigen van de werkzaamheden met betrekking tot de flexpool tot schade heeft geleid. Ook dat is onvoldoende toegelicht door [appellante]. Deze grief faalt in zoverre. Het hof verwijst voorts naar hetgeen hierna over deze grief wordt overwogen.
Ontheven uit functie
4.7.In mei 2007 is [appellante] ontheven uit haar functie. Korte tijd later heeft zij zich ziek gemeld en kort daarna is de hiervoor genoemde ziekte van Graves gediagnosticeerd. In eerste aanleg heeft [appellante] gesteld dat de ontheffing uit haar functie haar heeft aangegrepen. Het oordeel van de kantonrechter komt erop neer dat, gelet op de verschijnselen die [appellante] toen vertoonde en die achteraf gezien kenmerkend bleken te zijn voor haar ziekte, het ingrijpen van Radar in mei 2007 juist gedicteerd werd door de norm van goed werkgeverschap. Tegen dat oordeel is geen grief gericht, zodat ook het hof daarvan uitgaat.
Re-integratie
4.8.[appellante] heeft in eerste aanleg uitvoerig betoogd dat en waarom Radar in haar visie onvoldoende heeft gedaan om haar te re-integreren. De kantonrechter is uitvoerig op de stellingen van [appellante] ingegaan. Kort en goed heeft de kantonrechter overwogen dat de re-integratiepogingen van Radar niet vlekkeloos waren, maar dat niet blijkt dat dit negatieve invloed heeft gehad op het resultaat van het re-integratieproces (eind rov. 2.12) en dat schending van een re-integratieverplichting door de werkgever een ontslag enkel en alleen kennelijk onredelijk kan maken als aannemelijk is dat bij naleving van die verplichting het ontslag niet of later had plaatsgevonden (hetgeen in casu niet het geval is) (eind rov. 2.13). Ook tegen deze oordelen heeft [appellante] geen grieven gericht, zodat het hof deze oordelen van de kantonrechter in hoger beroep als vaststaand zal beschouwen. Voor zover de toelichting op grief XI moet worden opgevat als een klacht over die oordelen, faalt die klacht. Het hof constateert dat diverse pogingen zijn ondernomen om tot re-integratie over te gaan, dat Radar zelf een arbeidsdeskundige heeft ingeschakeld om onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden, dat deze deskundige en de arbeidsdeskundige van het UWV geen passende arbeid aanwezig hebben geacht en dat [appellante] niet heeft aangegeven welke andere passende werkzaamheden zij kon verrichten bij Radar waartoe zij in staat kon worden geacht.
Reorganisatie
4.9.[appellante] heeft gesteld dat, wanneer zij niet ziek was geworden, zij in dat geval aanspraak had kunnen maken op een ontslagvergoeding wegens deze reorganisatie in verband met het vervallen van haar functie. Radar heeft dat betwist. Radar heeft aangevoerd dat weliswaar het aantal functies van hoofd werd verminderd, maar dat de nieuwe functie van teamcoach erbij kwam, zodat er geen reden is om aan te nemen dat [appellante] niet één van de nieuwe functies had kunnen gaan vervullen. Er liep volgens Radar geen functioneringstraject en [appellante] zou gewoon voor een ander passende functie in aanmerking zijn gekomen. Radar heeft voorts aangevoerd dat alle hoofden oude stijl geplaatst konden worden in de functies van hoofden nieuwe stijl of teamcoach. Herplaatsing heeft alleen niet plaatsgevonden wanneer er geen match was. Voor alle hoofden oude stijl is een passende functie gezocht en gevonden. Er waren voldoende vacatures en er is zelfs nog extern geworven voor de functie hoofd en teamcoach, aldus Radar. [appellante] heeft daartegen ingebracht dat haar collega, de heer [collega van appellante], ook werkzaam was als hoofd, dus met haar vergelijkbaar (als zij niet ziek was geworden) en dat [collega van appellante] met een vergoeding is vertrokken. Radar heeft erkend dat [collega van appellante] is vertrokken met een vertrekregeling. Om redenen van privacy heeft zij geen nadere toelichting daarop gegeven. De kantonrechter heeft in het bestreden vonnis hierover overwogen dat (de ziekte van [appellante] weggedacht) het ongewis is welke functie [appellante] zou zijn toegekend in het kader van de reorganisatie (rov. 2.6.). Grief II heeft betrekking op dat oordeel.
4.10.[appellante] stelt met deze grief dat Radar haar niet terug wilde als hoofd, omdat zij reeds langere tijd kritiek had op de wijze waarop zij haar beheerstaken uitvoerde en die kritiek samenhing met haar beweerdelijk disfunctioneren in de uitvoering van deze taken. Volgens [appellante] was zij daar al eerder op aangesproken en had dat beweerdelijk disfunctioneren geen medische grondslag. Het hof kan [appellante] niet volgen in deze stelling. Tussen partijen staat weliswaar vast dat in 2006 kritiek is geweest op het functioneren van [appellante], maar nergens uit blijkt, en Radar heeft dat bij herhaling betwist, dat dit aanleiding was om [appellante] ongeschikt te vinden voor de functie van hoofd nieuwe stijl. Voorts is van belang dat kritiek op het uitvoeren van beheerstaken onverlet laat dat [appellante] in dat geval teamcoach had kunnen worden. De taken van hoofd oude stijl werden immers gedeeltelijk ondergebracht bij de nieuwe functie van teamcoach. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien waarom [appellante] niet voor de functie van teamcoach in aanmerking had kunnen komen. Dat die laatste functie [appellante] niet aansprak, wil niet zeggen dat zij die had mogen weigeren in die zin dat zij dan aanspraak had kunnen maken op een vergoeding. In de regel wordt geen vergoeding toegekend wanneer een andere passende functie wordt geweigerd. Uit de stellingen van [appellante] kan het hof niet afleiden waarom de functie van teamcoach niet passend zou zijn geweest en evenmin blijkt dat [appellante] aanspraak had kunnen maken op een ontslagvergoeding als zij die functie had geweigerd.
4.11.[appellante] heeft voorts gesteld dat, haar ziekte wegdenkend, haar situatie vergelijkbaar is met die van collega [collega van appellante], aan wie wel een vergoeding is toegekend. Hierop heeft grief III betrekking. Ook deze stelling kan het hof niet volgen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.12.De functie van [appellante] was hoofd van wooneenheid De Wissel. Volgens [appellante] waren er tot de reorganisatie 32 van deze voorzieningen die zouden opgaan in 9 organisatorische eenheden die door een hoofd (nieuwe stijl) zouden worden geleid. Het aantal functies van hoofd nam dus van 32 af naar 9. De zorgtaken die voorheen bij het hoofd waren ondergebracht, werden bij de nieuwe functie van teamcoach gecentreerd. [appellante] heeft - [collega van appellante] daargelaten - niet betwist dat al haar andere collega's zijn herplaatst. Het hof leidt daaruit af dat van de 32 hoofden er 30 zijn herplaatst. Niet valt in te zien waarom de situatie van [appellante] vergelijkbaar zou moeten zijn met [collega van appellante] die niet is herplaatst en niet met 30 andere collega's, die allemaal wel zijn herplaatst. [appellante] heeft daar geen enkele verklaring voor gegeven. Nu [appellante] slechts één van haar 31 collega's met een zelfde functie kan aanwijzen die wel een vergoeding van Radar heeft gekregen, zal het hof het Radar niet aanrekenen dat zij geen inzicht heeft gegeven in de vraag waarom [collega van appellante] wel een vergoeding heeft ontvangen. Uit de door [appellante] in het geding gebrachte productie 41 bij appeldagvaarding kan niet worden afgeleid dat zij met hem vergeleken kan worden. Daartoe geeft die productie onvoldoende inzicht in de situatie van [collega van appellante]. Die productie heeft kennelijk betrekking op werknemers met wie iets bijzonders aan de hand was.
4.13.Daargelaten dat het hof van oordeel is dat niet uitsluitend [collega van appellante] moet worden betrokken in de beoordeling of Radar een ongeoorloofd onderscheid heeft gemaakt tussen haar werknemers, kan het hof er, ook afgezien van het feit dat [appellante] ziek was en [collega van appellante] niet, niet vanuit gaan dat [collega van appellante] kan worden vergeleken met [appellante]. Immers, [appellante] heeft niet gesteld en dat blijkt ook nergens uit, wat de reden is dat [collega van appellante] niet werd herplaatst, wat zijn persoonlijke omstandigheden waren, wat zijn leeftijd was, hoe lang hij voor Radar werkte, wanneer zijn dienstverband met Radar is geëindigd en wanneer daartoe is besloten. Op [appellante] rust de stelplicht dienaangaande. Hoewel het hof begrijpt dat het voor [appellante] lastig is om haar stellingen op dit punt uitvoerig toe te lichten en deze gegevens meer in het domein van Radar liggen, had wel van haar verwacht mogen worden dat zij meer inzicht had gegeven dan zij heeft gedaan, bijvoorbeeld door te stellen of [collega van appellante] langer of korter in dienst was, en of hij ouder of jonger is.
4.14.Het hof volgt [appellante] dus niet in haar stelling dat sprake is van een uitgesteld reorganisatieontslag. Evenmin kan zij worden gevolgd in haar stelling dat sprake is van discriminatie naar geslacht. De stelling in de toelichting op grief VI dat meer vrouwelijke werknemers van Radar schildklierproblemen hebben gekregen is zonder inzicht in het personeelsbestand van Radar nietszeggend. Ook al zou het zo zijn dat meer vrouwelijke werknemers van Radar deze ziekte ontwikkelen dan mannen, dan leidt dat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet tot de slotsom dat Radar een verboden onderscheid maakt naar geslacht. Hetzelfde geldt voor de stelling in de toelichting op grief VII dat geen onderscheid mag worden gemaakt naar chronische ziekte. Het hof gaat daarom aan het bewijsaanbod als niet ter zake dienend voorbij. De grieven IV, V en VIII bouwen voort op de hiervoor besproken en verworpen uitgangspunten. Het hof is op dezelfde gronden als de kantonrechter en voorts om de redenen zoals hiervoor uiteengezet van oordeel dat [appellante], ook afgezien van haar ziekte, niet vergeleken kan worden met [collega van appellante].
Financiële gevolgen
4.15.Grief X en ook grief XI heeft betrekking op de vraag of de financiële gevolgen van het ontslag voor [appellante] te ernstig zijn in vergelijking met het belang van Radar bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst. [appellante] stelt daartoe dat zij hoogstwaarschijnlijk nooit meer aan het werk komt, vanwege haar leeftijd, ziekte en de economische crisis. [appellante] stelt dat zij lange tijd bij Radar in dienst is geweest, zeer gemotiveerd was en hard heeft gewerkt. [appellante] heeft toegelicht wat de hoogte is van de aan haar verstrekte uitkeringen en na welke periode die uitkeringen worden verlaagd.
4.16.De veronderstelling van [appellante] dat geen WW-uitkering kan worden verstrekt bij het bestaan van een arbeidsovereenkomst berust op een misverstand. Het hof is van oordeel dat, of de arbeidsovereenkomst nu was blijven voortbestaan of niet, dat voor de financiële gevolgen voor [appellante] (nagenoeg) geen verschil had gemaakt. Na het eindigen van de periode dat de werkgever verplicht is tot loondoorbetaling tijdens ziekte, wordt de arbeidsovereenkomst een lege huls. Anders gezegd, wanneer Radar geen ontslagvergunning had gevraagd, dan had [appellante] geen aanspraak meer kunnen maken op loon. Het enige voordeel zou zijn dat [appellante] dan aanspraak had kunnen blijven maken op ander passend werk. Zoals hiervoor al is overwogen, waren de deskundigen het erover eens dat er voor [appellante] geen ander passend werk bij Radar was. Voorts wordt wat dat betreft het volgende overwogen.
4.17.Volgens [appellante] heeft inmiddels een nieuwe reorganisatie plaatsgevonden, waarmee de eerdere reorganisatie deels is teruggedraaid. Dat heeft volgens haar tot gevolg, dat zij alsnog in haar eigen functie, al dan niet in aangepaste vorm, had kunnen terugkeren.
Radar heeft daartegen ingebracht dat uit het rapport van 4 mei 2009 van registerarbeidsdeskundige [registerarbeidsdeskundige] blijkt dat zorggebonden en leidinggevende functies ongeschikt zijn voor [appellante]. Volgens Radar kwamen de bedrijfsarts op 11 december 2009 en de arbeidsdeskundige van het UWV op 4 februari 2010 tot dezelfde conclusie. [appellante] heeft die conclusies niet betwist en evenmin gesteld dat haar gezondheidstoestand sedertdien zodanig is verbeterd dat zij inmiddels wel weer geschikt is voor dergelijke functies. Het hof is dus met de kantonrechter van oordeel dat [appellante] feitelijk geen dan wel amper nadelige gevolgen ondervindt van het ontslag.
4.18.Grief IX heeft betrekking op de vraag of Radar geld had gereserveerd voor haar ontslag. Het hof is van oordeel dat dit niet relevant is. Ook als Radar op zeker moment geld zou hebben geoormerkt als ontslagvergoeding voor [appellante], betekent dat nog niet dat [appellante] daar recht op heeft. Daarvoor dient immers een grondslag te zijn.
Conclusie
4.19.Samengevat komt het hof tot de slotsom dat niet blijkt dat de ziekte van [appellante] is veroorzaakt door het werk of daardoor onnodig in stand is gehouden of verergerd. Ook volgt uit het voorgaande dat Radar voldoende heeft ondernomen om te komen tot een re-integratie van [appellante]. Het ontslag heeft voor [appellante] geen, althans geen noemenswaardige financiële gevolgen. Er was rond het moment van de opzegging en/of einde van het dienstverband geen uitzicht op een hervatting van [appellante] bij Radar, in welke functie dan ook en dat is kennelijk niet gewijzigd tijdens dit geding. De stelling van [appellante] dat zij in haar eigen functie alsnog inmiddels had kunnen hervatten is hiervoor verworpen. Andere passende functies die na het einde van het dienstverband voorhanden zijn gekomen, zijn niet gesteld en ook niet gebleken. Van Radar hoeft niet verlangd te worden dat zij een papieren dienstverband voortzet. Het ontslag is dus niet kennelijk onredelijk. Uit het voorgaande volgt dat ook alle andere grondslagen die voor de vordering(en) tot schadevergoeding zijn gesteld, worden verworpen.
4.20.Bij het bestreden vonnis is alsnog loon over niet genoten vakantiedagen toegewezen. Klaarblijkelijk gaat het daarbij om vakantiedagen die waren opgebouwd en nog niet waren opgenomen op het moment dat [appellante] ziek werd. [appellante] heeft in eerste aanleg bij haar laatst genomen akte haar vordering vermeerderd en loon gevorderd over de periode van arbeidsongeschiktheid. De kantonrechter heeft deze vordering afgewezen wegens het (te) late stadium waarin [appellante] haar eis heeft vermeerderd en voorts overwogen dat deze vordering ook overigens niet zou zijn toegewezen. Tegen dat oordeel zijn de grieven XIII tot en met XVI gericht. Kennelijk bedoelt [appellante] te stellen dat haar vordering alsnog dient te worden toegewezen, omdat het beginsel van gelijke behandeling van zieken en niet-zieken volgens haar een algemeen beginsel van gemeenschapsrecht is en daarom rechtstreekse werking toekomt.
4.21.Het is het hof niet duidelijk of in het toegewezen bedrag is begrepen het bedrag dat overeenkomt met de vakantiedagen die [appellante] tijdens de laatste zes maanden voorafgaand aan het einde van de arbeidsovereenkomst heeft opgebouwd. [appellante] dient daarover opheldering te verstrekken en inzicht te geven in het bedrag dat zij vordert. [appellante] dient een berekening te maken en inzichtelijk te maken op welk(e) bedrag(en) zij nog aanspraak maakt ter zake opgebouwde doch niet genoten vakantiedagen. Daartoe zal het hof de zaak verwijzen naar de rol om [appellante] in de gelegenheid te stellen een akte te nemen, waarna Radar daarop bij antwoordakte kan reageren.
4.22.Grief XVII heeft betrekking op de afgewezen jubileumuitkering. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter de vordering ter zake de jubileumuitkering afgewezen omdat die vordering iedere feitelijke en juridische onderbouwing mist en omdat [appellante] zelfs geen bedrag heeft genoemd. Dat laatste heeft [appellante] in hoger beroep wel gedaan. Volgens [appellante] bedraagt deze de helft van een maandsalaris dus € 1.967,- bruto (in het petitum vordert [appellante] € 1.976, hetgeen het hof aanmerkt als een kennelijke verschrijving). [appellante] heeft gesteld op welke datum het dienstverband is aangegaan en ook dat het een 25 jarig jubileum betreft. De stelling die [appellante] had moeten innemen, te weten dat [appellante] op 10 december 2009 haar jubileum had bereikt, is zo voor de hand liggend, dat Radar niet in haar verdediging is geschaad nu het hof zelf deze conclusie trekt. Het kan Radar evenmin zijn ontgaan dat [appellante] zich beroept op de cao die door haar integraal bij inleidende dagvaarding is overgelegd en waarvan de toepasselijkheid niet door Radar is betwist. In artikel 4.13 van de cao is bepaald dat de werknemer die onafgebroken in dienst is van de werkgever, recht heeft op een éénmalige gratificatie ten bedrage van de helft van het maandsalaris bij 25 jaar. Het verweer dat [appellante] geen salaris meer ontving op de jubileumdatum, doet dus niet ter zake. Deze grief slaagt.
4.23.Grief XVIII heeft betrekking op de indexering van de WGA-uitkering. In eerste aanleg heeft [appellante] in haar laatste akte een overzicht gegeven van de bedragen die zijn betaald en van de bedragen die op basis van informatie van het UWV betaald hadden moeten worden. Uit dat overzicht blijkt dat in de maanden december 2009 tot en met maart 2010 in totaal € 114,88 bruto te weinig is betaald. Radar heeft bij memorie van antwoord slechts gesteld dat zij fouten uit het verleden heeft rechtgezet. Zij heeft niet gesteld dat zij dit bedrag inmiddels heeft nabetaald aan [appellante]. Dit bedrag zal dus worden toegewezen. Uit voornoemd overzicht blijkt dat daarna tot en met juni een juist bedrag is betaald door Radar. Per 1 juni 2010 is het dienstverband geëindigd. Op grond waarvan [appellante] nadien nog een vordering zou hebben op Radar ter zake uitkeringen die het UWV dient te verstrekken, is onvoldoende toegelicht, zodat deze zal worden afgewezen.
4.24.In de toelichting op grief XVIII verlangt [appellante] van Radar dat Radar op straffe van verbeurte van een dwangsom aangeeft wat er gebeurt met de premie IP. Radar heeft dat medegedeeld bij memorie van antwoord, te weten dat deze aan het PGGM wordt afgedragen. Daarmee heeft Radar aan de vordering van [appellante] voldaan, zodat deze vordering zal worden afgewezen.
4.25.In haar toelichting op grief XVIII heeft [appellante] voorts aanspraak gemaakt op de maximale wettelijke verhoging en de wettelijke rente over het loon ter zake de reeds toegewezen overuren en over alle vakantie-uren. Het hof zal nog nader dienen te beslissen over de vakantie-uren, maar de vordering kan in ieder geval worden toegewezen over de reeds bij het bestreden vonnis toegewezen overuren en vakantie-uren. Radar heeft verzocht om matiging van de wettelijke verhoging, maar dat verzoek in het geheel niet toegelicht. De maximale wettelijke verhoging zal mitsdien worden toegewezen. De grief slaagt.
4.26.Alle grieven, behoudens grief I, zijn hiermee besproken. Deze grief mist echter zelfstandige betekenis en behoeft dus geen bespreking.
4.27. De slotsom luidt dat de zaak zal worden verwezen naar de rol voor aktewisseling. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De uitspraak
Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 5 februari 2013 voor akte aan de zijde van [appellante] met de hiervoor in 4.21 vermelde doeleinden, waarna Radar in de gelegenheid zal worden gesteld hierop bij antwoordakte te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.E.L.M. Smeenk-van der Weijden, M.J.H.A. Venner-Lijten en M. van Ham en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 januari 2013.