ECLI:NL:GHSHE:2013:BY8138

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
HV 200.110.775
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van huwelijksgoederengemeenschap onder toepassing van Sri Lankaanse wetgeving

In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen partijen die in Sri Lanka zijn gehuwd. De vrouw, appellante, verzoekt om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. Het hof heeft de zaak in hoger beroep behandeld en is tot de conclusie gekomen dat het recht van Sri Lanka van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. De vrouw heeft in eerste aanleg erkend dat het recht van Sri Lanka geen gemeenschap van goederen kent, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar beslissing.

De mondelinge behandeling vond plaats op 4 december 2012, waarbij de advocaten van beide partijen zijn gehoord, maar partijen zelf niet aanwezig waren. Het hof heeft kennisgenomen van eerdere processtukken, waaronder een advies van het Internationaal Juridisch Instituut. De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat volgens de Matrimonial Rights and Inheritance Ordinance het Nederlands recht voor haar zou moeten gelden, omdat partijen verschillende nationaliteiten hebben.

Het hof heeft echter vastgesteld dat het Haags Huwelijksvermogensverdrag van toepassing is, en dat het recht van Sri Lanka moet worden toegepast. Het Internationaal Juridisch Instituut heeft geconcludeerd dat de gevolgen van het huwelijk worden beheerst door de general law van Sri Lanka, die scheiding van goederen voorschrijft. Het hof heeft de bevindingen van het Instituut overgenomen en het beroep van de vrouw afgewezen, waarbij de eerdere beschikking is bekrachtigd.

De beslissing van het hof is openbaar uitgesproken op 10 januari 2013, waarbij de verzoeken van de vrouw zijn afgewezen en het hof heeft bevestigd dat er geen gemeenschap van goederen bestaat onder het Sri Lankaanse recht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 10 januari 2013
Zaaknummer: HV 200.110.775/01
Zaaknummer eerste aanleg: 80595 / FA RK 11-1281
in de zaak in hoger beroep van:
[X.],
wonende te [woonplaats] (Sri Lanka),
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. F.K. Wieland,
tegen
[Y.],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Middelburg van 2 mei 2012.
2. Het geding in hoger beroep
2.1. Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 31 juli 2012, heeft de vrouw verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover haar ten aanzien van de boedelverdeling is afgewezen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat Nederlands recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen alsmede over te gaan tot het benoemen van een notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden verband houdende met de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap kunnen plaatsvinden alsmede een onzijdig persoon te benoemen voor het geval een van partijen in gebreke blijft aan de vorenbedoelde scheiding en deling mee te werken.
2.2. Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 5 oktober 2012, heeft de man verzocht het beroep van de vrouw af te wijzen en, kort gezegd, de bestreden beschikking te bekrachtigen voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
2.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 4 december 2012. Bij die gelegenheid zijn de advocaten van partijen gehoord.
Partijen zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4. Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 2 april 2012;
- de brief van de advocaat van de man d.d. 16 november 2012 met als bijlage het advies van het Internationaal Juridisch Instituut d.d. 15 november 2012.
3. De beoordeling
3.1. Partijen zijn op 21 november 2007 te Kalutara (Sri Lanka) met elkaar gehuwd.
De man heeft de Nederlandse nationaliteit, de vrouw de Sri Lankaanse.
De vrouw is nooit in Nederland geweest en partijen hebben voor of na de huwelijkssluiting nimmer hun verblijfplaats in dezelfde staat gehad.
3.2. Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Middelburg tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 22 augustus 2012 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
De rechtbank heeft het recht van Sri Lanka toegepast op het huwelijksvermogensregime van partijen, aangezien het huwelijksvermogensregime het nauwst is verbonden met het recht van Sri Lanka.
Nu de advocaat van de vrouw ter zitting in eerste aanleg namens haar heeft erkend dat het recht van Sri Lanka geen gemeenschap van goederen kent, heeft de rechtbank de verzoeken van de vrouw tot benoeming van een notaris ten overstaan van wie de werkzaamheden verband houdend met de scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap alsmede een onzijdig persoon te benoemen voor het geval een van partijen in gebreke blijft aan de scheiding en deling mee te werken, afgewezen.
3.3. De vrouw kan zich met deze afwijzende beslissingen niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. In haar beroepschrift stelt de vrouw, kort gezegd, dat volgens Sri Lankaans recht de Matrimonial Rights and Inheritance Ordinance van toepassing is en dat daarin wordt bepaald (section 2) dat het recht waaraan de man is onderworpen (in casu het Nederlands recht) voorgaat, nu partijen een verschillende nationaliteit hebben. Op grond van het Nederlands recht zijn partijen in gemeenschap van goederen gehuwd en de vrouw voert aan dat zij terecht om een scheiding en deling van de huwelijksgoederengemeenschap verzoekt.
3.4. De man heeft de stellingen van de vrouw betwist. De man heeft, bij monde van zijn advocaat, zijn verweer ter zitting in hoger beroep aangepast in die zin dat hij zich aansluit bij voornoemd advies van het Internationaal Juridisch Instituut.
Het hof overweegt als volgt.
3.5.1. Tussen partijen is niet in geschil en ook voor het hof staat vast dat, nu partijen na inwerkingtreding van het Haags Huwelijksvermogensverdrag (HHV) 1978 zijn gehuwd, dit verdrag van toepassing is op het onderhavige geschil en dat het recht van Sri Lanka van toepassing is op het huwelijksvermogensregime. Dit is ook het uitgangpunt van het Internationaal Juridisch Instituut bij de te beantwoorden vraag:
”Wat is de inhoud van het huwelijksvermogensregime op grond van het recht van Sri Lanka en brengt de doorverwijzing van section 2 van de Matrimonial Rights and Inheritance Ordinance naar het huwelijksverrnogensregime van de man mee dat het wettelijk stelsel van gemeenschap van goederen van toepassing is? ”
3.5.2. Het Internationaal Juridisch Instituut komt tot de conclusie dat het Sri Lankaanse recht het recht is dat moet worden toegepast op het huwelijksvermogensregime, maar dat de exceptie van section 2 van de Matrimonial Rights and Inheritance Ordinance naar Nederlands ipr buiten beschouwing gelaten dient te worden, nu het Haags Huwelijksvermogensverdrag renvoi uitsluit. Er dient derhalve geen terugverwijzing naar het Nederlands recht plaats te vinden.
Het Internationaal Juridisch Instituut acht het zeer aannemelijk dat de gevolgen van het huwelijk waar het gaat om het vermogen van de echtgenoten wordt beheerst door de general law van Sri Lanka. De vermogensrechtelijke gevolgen van het huwelijk worden volgens de general law beoordeeld aan de hand van de Married Woman`s Property Ordinance, die de Matrimonial Rights and Inheritance Ordinance (grotendeels) heeft vervangen. Volgens de sections 5 en 7 van de Married Woman`s Property Ordinance geldt voor het huwelijksvermogensrecht de scheiding van goederen waarbij de echtgenoten ieder hun eigen vermogen bezitten en beheren. Vermogen verkregen tijdens het huwelijk wordt derhalve niet gemeenschappelijk, aldus het Internationaal Juridisch Instituut.
3.5.3. Het hof ziet aanleiding om de bevindingen en conclusies van het Internationaal Juridisch Instituut over te nemen en tot de zijne te maken waardoor het beroep van de vrouw dient te worden afgewezen en de beslissing waarvan beroep dient te worden bekrachtigd.
4. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.N. van der Spoel, P.C.G. Brants en M.J.J. Bogaerts-Tholen en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2013.