ECLI:NL:GHSHE:2013:6832

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
Wr 199-21-2013
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechters van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch

In deze zaak heeft de wrakingskamer van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 november 2013 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door een verzoeker tegen de rechters A.M.G. Smit, O.M.J.J. van de Loo en W. van Nierop. Het verzoek tot wraking was gedaan naar aanleiding van een zitting op 30 september 2013, waarbij de verzoeker meende dat zijn mensenrechten waren geschonden en dat de rechters niet onpartijdig waren. De wrakingskamer heeft het verzoek in raadkamer behandeld op 24 oktober 2013, waarbij de verzoeker zijn standpunt nader toelichtte. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het verzoek.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het verzoek van de verzoeker voornamelijk gebaseerd was op het feit dat de leden van de raadkamer niet de voorzitter van de meervoudige kamer waren die de strafzaak had behandeld. De wrakingskamer oordeelde dat, hoewel de verzoeker een punt had over de procedurele afwijkingen, deze op zichzelf niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid of een schending van de onpartijdigheid van de rechters. Bovendien werd opgemerkt dat de verzoeker eerder een reeks wrakingsverzoeken had ingediend die allemaal ongegrond waren verklaard, wat leidde tot de conclusie dat hij misbruik maakte van het wrakingsmiddel.

De wrakingskamer besloot het verzoek tot wraking af te wijzen en bepaalde dat een volgend wrakingsverzoek van de verzoeker niet in behandeling hoefde te worden genomen. De beslissing werd genomen door de voorzitter N.J.M. van Etten en de raadsheren P.J.M. Bongaarts en N.J.M. Ruyters, in aanwezigheid van griffier R.P. Sampat.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Wrakingskamer
Registratienummer: wraking 199-21-2013
Datum uitspraak: 8 november 2013
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van
een wrakingsverzoek van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de raadkamerprocedure met parketnummer 20 - 000939 - 11, bijzondere zaak, nummer: 000930-13 van:
[verzoeker],,
geboren te [geboorteplaats] op[geboortedatum],
wonende te[woonplaats],
hierna te noemen: “
de verzoeker”,
strekkende tot wraking van mr. A.M.G. Smit, mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. W. van Nierop, raadsheren in de strafafdeling van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch,
hierna aan te duiden als “
de raadkamer”.

1.Het procesverloop

De wraking van de raadkamer is mondeling verzocht bij gelegenheid van de in het openbaar gehouden raadkamerzitting van dit gerechtshof op 30 september 2013 op de gronden zoals vermeld in het daarvan opgemaakte proces-verbaal terechtzitting.
De leden van de raadkamer, mr A.M.G. Smit, mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. W. van Nierop hebben te kennen gegeven in de wraking niet te willen berusten.
De wrakingskamer heeft de behandeling van het wrakingsverzoek in raadkamer behandeld op 24 oktober 2013.
Bij die gelegenheid heeft verzoeker het wrakingsverzoek nader toegelicht.
De wrakingskamer heeft kennis genomen van het proces-verbaal van terechtzitting gerechtshof d.d. 30 september 2013.

2.Het standpunt van verzoeker

De verzoeker heeft bij de behandeling van het wrakingsverzoek medegedeeld dat zijn verzoek betrekking heeft op alle drie voormelde leden van de raadkamer.
Tevens heeft hij bij die gelegenheid een nadere toelichting gegeven op het wrakingsverzoek overeenkomstig de inhoud van de door hem aan de wrakingskamer overgelegde op schrift gestelde pleitnota, die aan het proces-verbaal van deze zitting is gehecht.
Aan het einde van de behandeling van het wrakingsverzoek op voormelde datum heeft de verzoeker de wrakingskamer gewraakt voor het geval geen onderzoek naar de schending van zijn mensenrechten wordt gedaan.

3.Het standpunt van de advocaat-generaal

De advocaat-generaal heeft bij schrijven d.d. 15 oktober 2013 geconcludeerd tot afwijzing van het door verzoeker ingediende wrakingsverzoek.

4.De beoordeling

De wrakingskamer begrijpt dat het litigieuze wrakingsverzoek in de kern neerkomt op het verwijt dat het verzoek van de verzoeker ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering niet is behandeld door de leden van strafkamer, die zijn strafzaak hebben behandeld, althans niet door de voorzitter, maar door andere raadsheren. Dit levert strijd op met het bepaalde in het derde lid van artikel in strijd met 591 van het Wetboek van Strafvordering, welk artikel in dit geval van toepassing is. In de visie van verzoeker blijkt reeds daaruit dat de leden van de raadkamer zich niets gelegen laten liggen aan de wet en in het verlengde daarvan aan zijn mensenrechten in het algemeen. Daaraan heeft de verzoeker bij de behandeling van het wrakingsverzoek toegevoegd dat door de dienstdoende deurwaarder voorafgaand aan de raadkamerbehandeling is meegedeeld dat zijn, verzoekers, vader geen toegang had tot de raadkamer, terwijl het om een openbare raadkamerzitting ging.
De wrakingskamer overweegt hieromtrent als volgt.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan de wraking van een rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden, waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van genoemd artikel en artikel 6, eerste lid, EVRM, dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwichtige aanwijzing oplevert voor het oordeel, dat een rechter tegen een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, dan wel dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Aan verzoeker kan worden toegegeven dat in artikel 591, derde lid van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat indien de behandeling van de strafzaak heeft plaatsgevonden door de meervoudige kamer, de vaststelling van de schadevergoeding op grond van ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering dient plaats te vinden door de voorzitter van die meervoudige kamer en dat niet is gebleken dat ter terechtzitting door de raadkamer een toelichting is gegeven op de reden voor de afwijking van het bepaalde in de wet.
Naar het oordeel van de wrakingskamer zijn deze feiten op zichzelf echter onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is van vooringenomenheid bij de leden van de raadkamer. Evenmin kan in redelijkheid worden geconcludeerd dat deze feiten een bij verzoeker bestaande vrees van vooringenomenheid kunnen rechtvaardigen.
Indien de vader van verzoeker door de deurwaarder de toegang tot de openbare raadkamerzitting is ontzegd dan is dat onjuist, maar uit het proces-verbaal van terechtzitting blijkt niet dat dit punt door verzoeker aan de orde is gesteld bij de behandeling van zijn verzoek in raadkamer, zodat ook op deze grond niet kan worden aangenomen dat sprake is geweest van vooringenomenheid dan wel gewekte schijn van vooringenomenheid bij de leden van de raadkamer.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het verzoek tot wraking ongegrond is en dient te worden afgewezen.
Verzoeker heeft bij dit hof recent een reeks wrakingsverzoeken ingediend die allemaal ongegrond zijn verklaard. Naar het oordeel van de wrakingskamer maakt verzoeker misbruik van het wrakingsmiddel. Om die reden zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend wrakingsverzoek niet in behandeling hoeft te worden genomen.
Bij de behandeling van het wrakingsverzoek heeft de verzoeker de wrakingskamer gewraakt, indien geen onderzoek wordt ingesteld naar de schending van zijn mensenrechten.
De wrakingskamer neemt dit wrakingsverzoek niet in behandeling, alleen al omdat een onderzoek naar de schending van de mensenrechten van verzoeker buiten de competentie van de wrakingskamer valt.
B E S L I S S I N G
Het hof:
wijsthet verzoek tot wraking
af;
bepaaltdat de behandeling in de raadkamer wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
bepaaltdat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet in behandeling hoeft te worden genomen;
beveeltde onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, de advocaat-generaal en van de raadkamer, mr A.M.G. Smit, mr. O.M.J.J. van de Loo en mr. W. van Nierop.
Aldus beslist door:
mr. N.J.M. van Etten, als voorzitter,
mr. P.J.M. Bongaarts en mr. N.J.M. Ruyters, als raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.P. Sampat, als griffier op 8 november 2013.
Mr. van Etten en mr. Sampat zijn buiten staat om deze uitspraak te ondertekenen.