ECLI:NL:GHSHE:2013:6828

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
9 april 2014
Zaaknummer
189-11-2014, 191-13-2014, 192-14-2014
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoeken tegen rechters in civiele zaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 augustus 2013 uitspraak gedaan over drie verzoeken tot wraking van de rechters C.E.M. Renckens en J.H.J.M. Mertens-Steeghs. De verzoeken tot wraking zijn ingediend door [verzoekster], [verzoeker 1] en [verzoeker 2] in het kader van civiele procedures betreffende ondertoezichtstelling van een minderjarige. De wrakingsverzoeken zijn mondeling gedaan op 11 juli 2013 en zijn later schriftelijk toegelicht. De verzoekers voerden aan dat er sprake was van een gebrek aan onpartijdigheid van de rechters, onder andere vanwege eerdere uitspraken en het verloop van de zittingen. De wrakingskamer heeft de verzoeken behandeld met gesloten deuren en de rechters hebben schriftelijk gereageerd op de wrakingsverzoeken. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de verzoeken ongegrond zijn en dat er geen objectieve gronden zijn voor de vrees dat de rechters niet onpartijdig zouden zijn. De beslissing van de wrakingskamer is dat de verzoeken tot wraking worden afgewezen en dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Wrakingskamer
registratienummers: 189-11-2013, 191-13-2013 en 192-14-2013
datum beslissing: 26 augustus 2013
beslissing op de verzoeken als bedoeld in artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
in de zaken met zaaknummers HV 200.126.847/01, HV 200.127.209/01 en HV 200.127.204/01 van:

1.[verzoekster]

[woonplaats],
advocaat: mr. J. de Koning,
verzoekster tot wraking,
hierna ook te noemen: [verzoekster],
(registratienummer 189-11-2013),

2.[verzoeker 1],

[woonplaats],
mr. R.A. Korver,
verzoeker tot wraking,
hierna ook te noemen: [verzoeker 1],
(registratienummer 192-14-2013),

3.[verzoeker 2],

[geboortedatum],
[woonplaats]
mr. G.M. de Winther-Meijers,
verzoekster tot wraking,
hierna ook te noemen: [verzoeker 2],
(registratienummer 191-13-2013),
tegen:
[belanghebbende],
[woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende],
strekkende tot wraking van mrs. C.E.M. Renckens (voorzitter) en J.H.J.M. Mertens-Steeghs, raadsheren in de civiele sector van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

1.1.
De wrakingsverzoeken zijn mondeling gedaan ter terechtzitting van 11 juli 2013. Uit het van die zitting opgemaakte proces-verbaal blijken de gronden voor de wraking. Bij (aanvullende) verzoekschriften van respectievelijk 12 juli 2013 ([verzoekster]), 11 juli 2013 ([verzoeker 1]) en 12 juli 2013 ([verzoeker 2]) hebben verzoekers de gronden voor de wraking aangevuld en toegelicht.
1.2.
De wrakingsverzoeken van [verzoekster] en [verzoeker 1] zijn, behalve tegen de genoemde raadsheren, ook gericht tegen een derde raadsheer, doch deze heeft in de wraking berust, zodat de wrakingskamer te dien aanzien geen beslissing meer behoeft te nemen.
Mrs. Renckens en Mertens-Steeghs hebben niet in de wraking berust. Zij hebben een schriftelijke reactie op de wrakingsverzoeken aan het hof toegezonden. Deze reacties zijn op 5 augustus 2013 aan verzoekers toegezonden.
1.3.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek ter zitting van 12 augustus 2013 behandeld met gesloten deuren. Mr. Mertens is op die zitting niet verschenen; zij heeft laten weten geen gebruik te willen maken van de gelegenheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord. Mr. Renckens is ter zitting verschenen en is op het wrakingsverzoek gehoord. Verzoekers sub 1 en 2 zijn verschenen en gehoord, bijgestaan door hun advocaten die de wrakingsverzoeken nader hebben toegelicht. Namens [verzoeker 2] is mr. De Winther-Meijers ter zitting verschenen. Ook zij heeft het wrakingsverzoek nader toegelicht. [belanghebbende] is niet ter zitting verschenen en evenmin de in de verzoekschriftprocedures als zodanig aangemerkte belanghebbende partijen (Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg Limburg).
1.4.
Door mr. Korver is ter zitting overgelegd de uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 21 februari 2013 (LJN: BZ2687).
1.5.
Na de mondelinge behandeling heeft de voorzitter het onderzoek gesloten en medegedeeld dat de wrakingskamer heden in het openbaar uitspraak zal doen.

2.De motivering

2.1.
[verzoeker 2] is het minderjarige kind van [verzoekster] en [belanghebbende]. [verzoeker 1] is de vader van [verzoekster], bij wie [verzoeker 2] verblijft. De verzoekschriftprocedures betreffen appellen tegen een beschikking van de rechtbank Roermond inzake ondertoezichtstelling.
De standpunten van verzoekers
2.2.
Het door [verzoekster] ingediende wrakingsverzoek is gericht tegen mrs. Renckens en Mertens-Steeghs. Voor zover het is gericht tegen mr. Mertens-Steeghs heeft [verzoekster] daartoe het volgende aangevoerd:
a. In een beschikking van 28 juli 2011 in een andere procedure (HV 200.087.568/01), behandeld door een kamer waarvan mr. Mertens-Steeghs de voorzitter was, kwam het hof tot het oordeel dat [verzoekster] de vader van [verzoeker 2] bewust dan wel onbewust in ernstige mate diskwalificeert, terwijl de raadsonderzoeker ter zitting nu juist had verklaard dat in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming ten onrechte was opgenomen dat [verzoekster] de vader van [verzoeker 2] diskwalificeert. Gelet daarop bestaat weinig vertrouwen in de onpartijdigheid van mr. Mertens-Steeghs.
b. In een andere, eerdere procedure (HV 200.087.719/01) die in september 2011 door mr. Mertens-Steeghs als voorzitter zou worden behandeld, heeft laatstgenoemde, toen de advocaat van [verzoekster] aankondigde haar te zullen wraken indien zij de zaak zou behandelen, zich uit de behandelende kamer teruggetrokken. Onbegrijpelijk is waarom mr. Mertens-Steeghs toch de onderhavige zaak behandelt.
c. Een in eerste aanleg door [verzoeker 1] in de onderhavige zaak ingediend wrakingsverzoek is behandeld door (onder anderen) de zus van mr. Mertens-Steeghs, [rechter].
d. Nadat de advocaat van [verzoeker 2], mr. De Winther-Meijers, ter zitting van 11 juli 2013 het woord had gekregen, had medegedeeld dat het om een principiële zaak ging en had verzocht om een principiële uitspraak, werd zij direct onderbroken door mr. Mertens-Steeghs met de mededeling dat mr. De Winther-Meijers zich diende te beperken tot de ontvankelijkheidsvraag en niet diende in te gaan op de inhoud van de zaak. Hierdoor werd het gevoel van [verzoekster] gesterkt dat mr. Mertens-Steeghs niet onpartijdig was.
Voor zover het verzoek tot wraking is gericht tegen mr. Renckens heeft [verzoekster] het volgende aangevoerd:
e. Toen de behandelende kamer zich na de mondelinge wraking had teruggetrokken voor beraad en weer plaatsnam in de zittingszaal, maakte de derde raadsheer een opmerking waarvan alleen het laatste deel kon worden verstaan, namelijk
"… belastingcenten". Aan het verzoek (van de advocaat van [verzoeker 1], mr. Korver) om de opmerking te herhalen heeft mr. Renckens, de voorzitter, niet willen voldoen. Evenmin werd ingegaan op akteverzoeken van de zijde van mr. Korver.
Deze omstandigheden bezien in samenhang met het onaangename verloop van de zitting leveren een gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid op, aldus [verzoekster].
2.3.
Het door mr. Winther-Meijers ingediende verzoek tot wraking is blijkens het schriftelijke verzoek ingediend namens [verzoeker 2] en namens [verzoekster]. Dit verzoek is alleen tegen mr. Mertens-Steeghs gericht. Mr. De Winther-Meijers heeft ter onderbouwing van dat verzoek aangevoerd, kort weergegeven, dat zij ter zitting wilde ingaan op de door de behandelende kamer aan de orde gestelde vraag of [verzoeker 2] ontvankelijk is in het namens haar ingestelde hoger beroep, maar dat mr. Mertens-Steeghs haar zelfs niet in de gelegenheid heeft gesteld haar eerste zin af te maken en haar direct het woord heeft ontnomen/de mond heeft gesnoerd met de mededeling dat mr. De Winther-Meijers ten onrechte op de inhoud van de zaak inging. Uit die bejegening spreekt vooringenomenheid.
Daarbij komt dat voorafgaand aan de zitting geen verhinderdata zijn opgevraagd en verzoeken om uitstel van de behandeling van de zaak niet zijn gehonoreerd, ondanks het feit dat de zitting in de vakantieperiode was gepland en ondanks het belang van de minderjarige [verzoeker 2] om ter zitting door haar eigen advocaat te worden bijgestaan. Dit alles tezamen maakt dat er sprake is van een schijn van partijdigheid van mr. Mertens-Steeghs, aldus het door mr. Winther-Meijers namens [verzoeker 2] en [verzoekster] ingenomen standpunt.
2.4.
Het door [verzoeker 1] ingediende wrakingsverzoek is gericht tegen mrs. Renckens en Mertens-Steeghs. [verzoeker 1] heeft aan zijn verzoek tot wraking ten grondslag gelegd, kort weergegeven, dat het samenstel van de door [verzoekster] en de namens [verzoeker 2] aangevoerde omstandigheden ook bij hem de schijn hebben opgewekt dat mrs. Renckens en Mertens-Steeghs niet onpartijdig zijn. Daarbij komt nog dat op het verzoek van mr. Korver akte te verlenen van de weigering van de voorzitter om de hiervoor in rechtsoverweging 2.2. onder e genoemde opmerking te herhalen niet is beslist en mr. Renckens als voorzitter het handelen van mr. Mertens-Steeghs heeft ondersteund. Voorts heeft [verzoeker 1] als relevante omstandigheid aangevoerd dat reeds in eerste aanleg geen rekening is gehouden met zijn verhinderdata en de verhinderdata van zijn advocaat, als gevolg waarvan hij zowel de zitting in eerste aanleg als de wrakingszitting in eerste aanleg heeft moeten bijwonen zonder advocaat. Dat dreigde ook in hoger beroep te gebeuren, nu het hof geen verhinderdata heeft opgevraagd en verzoeken om aanhouding van behandeling van de zaak heeft afgewezen.

3.De standpunten van mrs. Renckens en Mertens-Steeghs

Mrs. Renckens en Mertens-Steeghs concluderen tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de verzoeken.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
Mr. De Winther-Meijers heeft ter zitting van de wrakingskamer betoogd dat het namens [verzoeker 2] en [verzoekster] ingediende wrakingsverzoek aldus moet worden begrepen, dat daarmee niet zozeer een verzoek tot wraking is ingediend namens (de minderjarige) [verzoeker 2] (zelf), als wel een verzoek tot wraking namens [verzoekster] in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster van [verzoeker 2]. Gelet op die toelichting kan [verzoekster] in die hoedanigheid in het door mr. De Winther-Meijers ingediende verzoek tot wraking worden ontvangen.
4.2.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheid aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing van de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
4.3.
Met betrekking tot de aangevoerde wrakingsgrond dat mr. Mertens-Steeghs mr. De Winther-Meijers direct het woord heeft ontnomen/de mond heeft gesnoerd toen deze haar betoog wilde gaan houden, overweegt de wrakingskamer als volgt.
Uit het van de zitting opgemaakte proces-verbaal, waarvan de inhoud op dit punt niet is bestreden, blijkt dat [verzoekster] bij monde van haar advocaat mr. De Koning de behandelende kamer heeft gewraakt direct nadat mr. Mertens-Steeghs mr. De Winther-Meijers had onderbroken, zulks kennelijk omdat de strekking van het betoog van mr. De Winther-Meijers haar niet duidelijk was en zij meende dat mr. De Winther-Meijers inhoudelijk op de zaak wilde ingaan. Ingevolge artikel 37 lid 5 Rv is de behandeling van de zaak door de wraking geschorst en was mr. De Winther-Meijers niet meer in de gelegenheid de strekking van haar betoog te verduidelijken. Naar het oordeel van de wrakingskamer is het aannemelijk dat mr. De Winther-Meijers, indien zij nog wel de strekking van haar betoog had kunnen toelichten, de gelegenheid zou hebben gekregen dat te vervolgen. Als gevolg van de wraking kon die gelegenheid haar evenwel niet meer worden geboden.
De omstandigheid dat de behandelende kamer het verloop van de zitting bepaalt en dat zij
- meer in het bijzonder mr. Mertens-Steeghs - gedurende de zitting uit proceseconomische motieven dat verloop bewaakt en daartoe zo nodig advocaten onderbreekt, vormt op zichzelf geen grond voor wraking. Ook volgt hieruit, anders dan ter zitting van de wrakingskamer nog door mr. De Winther-Meijers is aangevoerd, niet dat mr. Mertens-Steeghs geen vertrouwen zou hebben in de professionaliteit van de advocatuur in het algemeen dan wel van mr. De Winther-Meijers in het bijzonder.
4.4.
Het enkele feit dat de zitting is geagendeerd zonder dat de verhinderdata van (de advocaten van) partijen zijn opgevraagd en/of dat op verzoeken om aanhouding van de behandeling van de zaak afwijzend is beslist, levert naar het oordeel van de wrakingskamer op zichzelf geen zwaarwegende aanwijzing op dat jegens verzoekers vooringenomenheid bestaat, althans dat de dienaangaande bij verzoekers bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dit zou slechts anders zijn indien de desbetreffende beslissing, gelet op de wijze van totstandkoming of motivering daarvan, blijk zou geven van – objectief gerechtvaardigde – schijn van partijdigheid.
In dit verband heeft Mr. Mertens-Steeghs in haar schriftelijke reactie op de wrakingsverzoeken verklaard dat alle ots-zaken conform het voor alle hoven geldende reglement worden gepland zonder dat voorafgaand de verhinderdata worden opgevraagd, dat slechts uitstel van de behandeling wordt verleend indien sprake is van klemmende redenen en dat de verhindering van een advocaat niet als zodanig wordt aangemerkt omdat van een advocaat mag worden verwacht dat hij zich bij verhindering laat vervangen. Mr. Renckens heeft verklaard dat op verzoeken om uitstel niet door (de voorzitter van) de behandelende kamer wordt beslist, maar door de afdelingsvoorzitter, en dat zij er dus in het geheel niet bekend mee was dat er verzoeken om uitstel waren gedaan. Mede gelet op een en ander is naar het oordeel van de wrakingskamer in de onderhavige zaak niet gebleken van – objectief gerechtvaardigde – schijn van partijdigheid van de behandelende kamer als gevolg van de beslissingen inzake de planning van de zitting en de weigering de behandeling van de zaak aan te houden.
4.5.
Dat de zus van mr. Mertens-Steeghs, rechter bij de rechtbank Limburg, een door [verzoeker 1] in eerste aanleg ingediend verzoek tot wraking mede (als lid van de meervoudige kamer) heeft behandeld en beslist (ECLI: NL: RBLIM: 2013: BZ2687) is naar het oordeel van de wrakingskamer geen (objectieve) omstandigheid die grond geeft voor de vrees dat het mr. Mertens-Steeghs aan onpartijdigheid ontbreekt. Een rechter dient er (onder meer) voor te zorgen dat hij geen zaken behandelt waarbij als procespartij een nauwe bloed- of aanverwant of iemand uit zijn persoonlijke of zakelijke kennissenkring betrokken is. Van een dergelijke of vergelijkbare situatie is in het onderhavige geval geen sprake. Er was om die reden dan ook, anders dan mr. Korver namens [verzoeker 1] nog heeft aangevoerd, evenmin een reden om voormelde wrakingsbeschikking bij de rechtbank op te vragen.
4.6.
De wrakingskamer constateert, zoals ook uit het proces-verbaal van de zitting blijkt, dat de hiervoor in rechtsoverweging 2.2 onder e bedoelde opmerking van de derde raadsheer is gedaan nadat het verzoek tot wraking (door mr. De Koning) was gedaan en de behandeling van de zaak dientengevolge reeds was geschorst. Nu de derde raadsheer heeft berust in de wraking behoeft de vraag of die tijdens de schorsing gedane uitlating een grond voor wraking kon opleveren geen beantwoording.
Gegeven het feit dat door een wraking de verdere behandeling onmiddellijk wordt geschorst, hield de "heropening" na de schorsing niet meer in dan een korte bijeenkomst om de verdere gang van zaken toe te lichten; de inhoudelijke behandeling van de zaak zelf lag op dat moment reeds stil.
De weigering van de voorzitter om van de uitlatingen van de derde raadsheer akte te verlenen levert geen grond op voor wraking van de voorzitter, nu immers juist omdat die uitlating tijdens de schorsing was gedaan, voor akteverlening geen ruimte was; er was immers ter zitting niets gebeurd. De weigering van de voorzitter om de tijdens de schorsing gemaakte opmerking te herhalen levert geen gerechtvaardige vrees voor vooringenomenheid aan de zijde van de voorzitter op en dat geldt dan eveneens voor de weigering om in te gaan op het verzoek tot het verlenen van akte van de weigering om die opmerking te herhalen. Zoals gezegd lag immers de behandeling feitelijk geheel stil en de om organisatorische redenen verrichte "heropening" betekende niet dat de zitting toen daadwerkelijk werd hervat.
4.7.
Met betrekking tot de hiervoor in rechtsoverweging 2.2 onder a bedoelde wrakingsgrond overweegt de wrakingskamer dat, indien het zo zou zijn dat in een eerdere beschikking waarbij mr. Mertens-Steeghs als voorzitter betrokken was onjuistheden zijn vermeld - het is niet de taak van de wrakingskamer om zulks vast te stellen of te ontkrachten -, daartegen een rechtsmiddel openstond. Van vooringenomenheid of van gerechtvaardige vrees voor vooringenomenheid, blijkt uit de enkele betrokkenheid van mr. Mertens-Steeghs bij een eerdere procedure niet, ook niet indien de desbetreffende uitspraak [verzoekster] onwelgevallig was.
4.8.
De omstandigheid dat mr. Mertens-Steeghs zich in een eerdere zaak vrijwillig aan de behandelende kamer heeft onttrokken toen de advocaat van [verzoekster] te kennen had gegeven mr. Mertens-Steeghs te zullen wraken brengt niet met zich dat laatstgenoemde die eerdere procedure of de onderhavige zaak niet zonder vooringenomenheid (mede) zou kunnen behandelen en beslissen of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij neemt de wrakingskamer in aanmerking dat [verzoekster] voorafgaand aan de behandeling van de onderhavige zaak kennelijk niet het verzoek heeft gedaan om de zaak niet door mr. Mertens-Steeghs te laten behandelen.
4.9.
Gelet op het hiervoor overwogene kunnen de door verzoekers aangevoerde omstandigheden niet, ook niet tezamen en in onderlinge samenhang bezien, tot de conclusie leiden dat sprake is van vooringenomenheid, of van gerechtvaardigde vrees daarvoor, van
mr. Renckens en/of mr. Mertens-Steeghs. Ook het verwijt dat het verloop van de zitting (de sfeer) onaangenaam was rechtvaardigt niet die conclusie. De verzoeken tot wraking zijn derhalve ongegrond.

5.De beslissing

Het hof:
wijst de verzoeken tot wraking van mrs. Renckens en Mertens-Steeghs af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek;
beveelt de onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoekers, genoemde belanghebbenden en mrs. Renckens en Mertens-Steeghs.
Deze beslissing is gegeven door mrs. A.J.M. van Gink (voorzitter), J.M. Brandenburg en K. van der Meijde en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2013.