ECLI:NL:GHSHE:2013:6683

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
28 januari 2014
Zaaknummer
HV 200.133.723_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen en de rol van de partner van de moeder

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de minderjarige kinderen [zoon 1.] en [zoon 2.] voor een jaar onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. B.C.J. Berden, verzet zich tegen deze beslissing en stelt dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet binnen een vrijwillig kader kan worden afgewend. Ze heeft vrijwillige hulpverlening gestart, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet voldoende is en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.

Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2013 zijn de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg gehoord. De partner van de moeder, die in gezinsverband met haar en de kinderen samenwoont, is niet als belanghebbende aangemerkt in deze zaak. Het hof overweegt dat de kinderen zich in een ernstig loyaliteitsconflict bevinden ten opzichte van hun ouders en dat de moeder onvoldoende in staat is om de vrijwillige hulpverlening ten volle te benutten. Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de zorgpunten in de ontwikkeling van de kinderen op te heffen.

Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is gegeven door mrs. M.J.C. Koens, C.D.M. Lamers en A.P. van der Linden en is openbaar uitgesproken op 19 december 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht
Uitspraak : 19 december 2013
Zaaknummer : HV 200.133.723/01
Zaaknummers eerste aanleg : C/04/122929 / JE RK 13-674 en
C/04/122930 / JE RK 13-675
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. B.C.J. Berden,
tegen
de
Raad voor de Kinderbescherming Roermond,
regio Zuidoost Nederland, locatie Roermond,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 juni 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 september 2013, heeft de moeder verzocht om bij beschikking, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de raad tot ondertoezichtstelling van de hierna nader te noemen minderjarige kinderen [zoon 1.] en [zoon 2.] af te wijzen, met veroordeling van de raad in de kosten van de procedure zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
2.2.
De raad heeft geen verweerschrift bij het hof ingediend.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 november 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Berden;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw E.A.P. van den Dam;
  • de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de stichting), vertegenwoordigd door mevrouw M.E.J. Simons en mevrouw J. Huizing.
2.3.1.
De heer [de vader] (hierna te noemen: de vader) is
,hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.3.2.
Aan de heer [de partner van de moeder], de partner van de moeder die in gezinsverband met haar en de kinderen samenwoont, is bijzondere toegang tot de zitting verleend. Hij is niet als ‘belanghebbende’ aangemerkt nu de kwestie van de ondertoezichtstelling uitsluitend de gezagsouders en hun minderjarige kinderen betreft en derhalve niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten en plichten van de partner van de moeder die noch de ouder van de kinderen is noch (mede) het gezag over hen uitoefent. De enkele omstandigheid dat die partner tevens familie- en gezinsleven heeft met de moeder en de kinderen maakt hem nog niet tot ‘belanghebbende’ in deze zaak. Niet alleen belemmert een beslissing over de ondertoezichtstelling niet de voortzetting van dit familie- en gezinsleven door de partner en is in zoverre ook geen inmenging als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM maar ook als dit wel het geval zou zijn, is die inmenging noodzakelijk in het belang van de kinderen en niet disproportioneel nu die partner bijzondere toegang tot de zitting kan worden verleend en zo nodig ook – al dan niet op verzoek – als informant gehoord kan worden.
2.3.3.
De zaak is wegens de onderlinge samenhang gelijktijdig behandeld met de zaak met nummer HV 200.133.649/01 (inzake contact tussen de vader en de kinderen).
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 10 juni 2013;
  • de brief van de raad d.d. 25 september 2013;
  • de stukken van de stichting, ingekomen ter griffie op 1 oktober 2013;
  • de brief van de stichting d.d. 5 november 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [zoon 1.] (hierna ook: [zoon 1.]), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats],
- [zoon 2.] (hierna ook: [zoon 2.]), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats].
De moeder en de vader oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over de kinderen uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank [zoon 1.] en [zoon 2.] voor een termijn van een jaar onder toezicht gesteld van de stichting.
3.3.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting - kort samengevat - het volgende aan. De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet binnen een vrijwillig kader kan worden afgewend. Op initiatief van de moeder is begin 2013 vrijwillige hulpverlening gestart in de vorm van intensieve ambulante gezinsbegeleiding via de stichting. Dit ingezette vrijwillige traject dient eerst te worden voltooid. Er is geen contra-indicatie op basis waarvan een vrijwillig traject zal gaan falen. Dit traject is erop gericht de communicatie tussen de moeder en de vader te verbeteren. Een ondertoezichtstelling is prematuur.
Daar komt bij dat de vader inmiddels te kennen heeft gegeven afstand te doen van zijn recht op contact met de kinderen. In deze situatie heeft een ondertoezichtstelling geen toegevoegde waarde, aldus de moeder. Ook heeft de stichting nog steeds geen concreet stappenplan opgesteld.
3.5.
De raad heeft ter zitting naar de raadsrapportage verwezen en verklaard dat er onder begeleiding van de gezinsvoogd aan dient te worden gewerkt om de vader een plek in het leven van de kinderen te geven. De gezinsvoogd kan ook bezien hoe de veiligheid van de kinderen kan worden gegarandeerd bij eventuele contacten tussen de vader en de kinderen in de toekomst.
3.6.
De stichting heeft ter zitting - in het kort - het volgende aangevoerd. De kinderen bevinden zich in een loyaliteitsconflict in relatie tot de ouders. De kinderen moeten de kans krijgen om de relatie met de vader zelf vorm te geven op voorwaarde dat de veiligheid van de kinderen gewaarborgd is. Op dit moment respecteert de stichting de keuze van de vader om geen contact met de kinderen te hebben, maar de inzet van de stichting is om in kleine stappen te werken aan contactherstel. De vader moet een plek in het leven van de kinderen krijgen. Het tempo van de kinderen en van de moeder is daarbij van belang. De vader moet niet uit het leven van de kinderen worden gewist. Dit is schadelijk voor hun identiteitsontwikkeling. De moeder heeft grote angst voor de vader. Contactherstel tussen de vader en de kinderen stuit bij de moeder op veel weerstand. Te voorzien is dat vrijwillige hulpverlening onvoldoende is om de moeder hierin stappen te laten zetten.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
Op grond van artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige die zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, onder toezicht stellen.
Het hof is van oordeel dat hier sprake van is en overweegt daartoe het volgende.
3.7.2.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er sprake is van een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen. Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht blijkt dat [zoon 1.] en [zoon 2.] zich in een ernstig loyaliteitsconflict bevinden in relatie tot de ouders. Naar zeggen van de moeder hebben de kinderen angst voor de vader en willen zij geen contact met hem. De kinderen hebben (evenals de moeder) een negatief beeld over de vader ontwikkeld. Het hof is van oordeel dat dit een ernstige bedreiging vormt voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen. Het hof acht het van groot belang, zeker nu de vader tegenover de gezinsvoogd kenbaar heeft gemaakt op dit moment in het belang van [zoon 1.] en [zoon 2.] af te zien van contact met de kinderen, dat de vader een rol krijgt in het leven van de kinderen en dat zij een eigen, reëel beeld van de vader gaan ontwikkelen.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat hulpverlening in een vrijwillig kader niet toereikend is. Het hof acht het vanuit het belang van de kinderen noodzakelijk dat ook in de situatie waarin er geen contact is tussen de vader en de kinderen eraan gewerkt wordt om de zorgpunten in hun ontwikkeling op te heffen. Het hof acht de moeder onvoldoende in staat om de daarop gerichte vrijwillige hulpverlening ten volle te benutten, nu gebleken is dat de moeder van mening is dat de problemen in overwegende mate in de opvoedingssituatie bij de vader liggen. Een gezinsvoogd dient erop toe te zien dat de hulpverlening voldoende handvatten krijgt om aan de problematiek van de kinderen te werken en om de rol van de vader in het leven van de kinderen vorm te geven. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de gezinsvoogd binnen een afzienbare termijn de in dat kader te zetten stappen nader zal concretiseren.
3.7.3.
De moeder heeft verzocht de raad in de proceskosten in beide instanties te veroordelen. Het hof is van oordeel dat er gezien de aard en de uitkomst van de onderhavige procedure geen aanleiding is af te wijken van de in het familierecht gebruikelijke kostencompensatie.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 20 juni 2013;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.J.C. Koens, C.D.M. Lamers en A.P. van der Linden en in het openbaar uitgesproken op 19 december 2013.