In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de minderjarige kinderen [zoon 1.] en [zoon 2.] voor een jaar onder toezicht zijn gesteld van de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. B.C.J. Berden, verzet zich tegen deze beslissing en stelt dat de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen niet binnen een vrijwillig kader kan worden afgewend. Ze heeft vrijwillige hulpverlening gestart, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat dit niet voldoende is en dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is.
Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2013 zijn de moeder, de Raad voor de Kinderbescherming en de Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg gehoord. De partner van de moeder, die in gezinsverband met haar en de kinderen samenwoont, is niet als belanghebbende aangemerkt in deze zaak. Het hof overweegt dat de kinderen zich in een ernstig loyaliteitsconflict bevinden ten opzichte van hun ouders en dat de moeder onvoldoende in staat is om de vrijwillige hulpverlening ten volle te benutten. Het hof is van oordeel dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de zorgpunten in de ontwikkeling van de kinderen op te heffen.
Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De beslissing is gegeven door mrs. M.J.C. Koens, C.D.M. Lamers en A.P. van der Linden en is openbaar uitgesproken op 19 december 2013.