ECLI:NL:GHSHE:2013:6616

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
HV200.131.336_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming vereffenaar in nalatenschap en geschil over informatievoorziening

In deze zaak gaat het om de benoeming van een vereffenaar in de nalatenschap van [erflaatster]. Het Gerechtshof 's-Hertogenbosch heeft op 3 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 30 mei 2013 werd bekrachtigd. De appellant, [de man], in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap, verzocht de benoeming van de vereffenaar, [belanghebbende], te vernietigen. Hij voerde aan dat er geen redelijke grond was voor de benoeming en dat de nalatenschap nog niet was afgewikkeld. De geïntimeerde, [de vrouw], voerde aan dat de appellant niet voldoende informatie had verstrekt over de nalatenschap en dat de benoeming van [belanghebbende] noodzakelijk was om de belangen van de erfgenamen te waarborgen. Tijdens de mondelinge behandeling op 18 november 2013 werd duidelijk dat de verstandhouding tussen de appellant en de geïntimeerde slecht was, wat de samenwerking bemoeilijkte. Het hof oordeelde dat de appellant als executeur de plicht had om de erfgenamen te informeren over de stand van zaken van de nalatenschap. Het hof concludeerde dat de benoeming van een vereffenaar wenselijk was om te voorkomen dat de nalatenschap niet behoorlijk werd beheerd. De bezwaren van de appellant tegen de benoeming van [belanghebbende] werden verworpen, en het hof bekrachtigde de eerdere beschikking. De appellant werd veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 3 december 2013
Zaaknummer: HV 200.131.336/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/258239/EX RK 13-11
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],in zijn hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van
[erflaatster]e.v. [vooroverleden echtgenoot van erflaatster], alsmede in zijn hoedanigheid van bestuurslid van
Stichting Streekmuseum ’t Pumpke,
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde]
,
advocaat: mr. E.P.E. van Ekelen,
als belanghebbende is tevens opgeroepen:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [belanghebbende].

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 30 mei 2013, waarbij [belanghebbende] is benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van [erflaatster] e.v. [vooroverleden echtgenoot van erflaatster] (hierna te noemen: [erflaatster]).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie op 2 augustus 2013, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk – zo begrijpt het hof – uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek tot benoeming van een vereffenaar af te wijzen en [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
2.2.
Bij verweerschrift met één productie, ingekomen ter griffie op 25 oktober 2013, heeft [geïntimeerde] verzocht – zo begrijpt het hof – het beroep van [appellant] af te wijzen, onder bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 november 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- mr. Van de Laar, advocaat van [appellant];
-[geïntimeerde];
- mr. Van Ekelen, advocaat van [geïntimeerde];
-[belanghebbende].
Mr. Van de Laar heeft ter zitting in hoger beroep verklaard dat [appellant] wegens gezondheidsredenen niet ter zitting aanwezig kan zijn.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de stukken van eerste aanleg;
- een indieningsformulier met producties d.d. 4 november 2013, ingediend door mr. Van de Laar.

3.De beoordeling

3.1.
Bij de bestreden beschikking heeft, op verzoek van [geïntimeerde], de rechtbank [belanghebbende] benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van [erflaatster].
3.2.
[appellant] kan zich hiermee niet verenigen en hij is van de beschikking in hoger beroep gekomen. [appellant] voert in zijn beroepschrift – zakelijk weergegeven en voor zover in deze zaak van belang – het volgende aan. Er is geen enkele redelijke grond tot honorering van het verzoek van [geïntimeerde]. De nalatenschap van [erflaatster] is nog niet afgewikkeld. Er had geen vereffenaar moeten worden benoemd, en zeker [belanghebbende] niet. De rechtbank is volledig aan de historie voorbij gegaan. [erflaatster] had een slechte verhouding met haar kinderen; om die reden is Streekmuseum ’t Pumpke waarschijnlijk ook benoemd tot erfgenaam door [erflaatster]. [erflaatster] had goede gronden om kenbaar te maken dat haar vermogen naar het streekmuseum moest gaan en niet naar haar kinderen. [geïntimeerde] vordert echter haar legitieme portie. [geïntimeerde] heeft daartoe contact gehad met de kinderen van [vooroverleden echtgenoot van erflaatster], de vooroverleden echtgenoot van [erflaatster]. [geïntimeerde] heeft dus via de kinderen van [vooroverleden echtgenoot van erflaatster] informatie verkregen. Ook [appellant] heeft [geïntimeerde] informatie verstrekt. [geïntimeerde] beschikt derhalve over alle informatie die relevant is met betrekking tot de nalatenschap van [erflaatster]. Het vermogen van [erflaatster] staat vast en er is alleen discussie over de waardes van diverse bezittingen. [appellant] erkent ook dat [geïntimeerde] recht heeft op haar legitieme portie. De bezittingen en schulden van [erflaatster] zijn bekend. [appellant] heeft niet de bedoeling en ook niet de mogelijkheden om zaken te laten verdwijnen. [appellant] begrijpt dan ook niet waarom [geïntimeerde] heeft verzocht om benoeming van een vereffenaar. Het verzoek is volkomen overbodig. [geïntimeerde] heeft in het inleidend verzoekschrift een onjuiste of onvolledige voorstelling van zaken gegeven.
[appellant] maakt voorts bezwaar tegen de benoeming van [belanghebbende] als vereffenaar. [appellant] en [belanghebbende] zijn gebrouilleerd. Er is geen vruchtbare samenwerking mogelijk tussen [appellant] en [belanghebbende], omdat de verhouding tussen beiden is verstoord. [belanghebbende] beschikt niet over de nodige deskundigheid. Als er al een vereffenaar moet worden benoemd, dan dient dat een onafhankelijke deskundige te zijn zoals een notaris of een oud-notaris, een advocaat of een accountant.
[appellant] verzoekt voorts [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten in beide instanties.
3.3.
Ter zitting is namens [appellant] nog het volgende aangevoerd.
Op uitdrukkelijk vragen van het hof ten aanzien van de omstandigheid dat op pagina 6 van het beroepschrift in feite een secundair standpunt te lezen valt, te weten dat indien een vereffenaar moet worden aangesteld dit niet [belanghebbende] zou moeten zijn, terwijl in het petitum geen gewag wordt gemaakt van een secundair standpunt, heeft mr. Van de Laar aangegeven dat inderdaad is bedoeld een secundair standpunt in te nemen ten aanzien van de persoon van een eventueel te benoemen vereffenaar. [appellant] vertrouwt [belanghebbende] niet. Er is niets bekend over de achtergrond van [belanghebbende], maar het lijkt er niet op alsof [belanghebbende] een notariële of soortgelijke achtergrond heeft. Dat [belanghebbende] wordt bijgestaan door professionals, is niet voldoende, aldus [appellant]. Indien een vereffenaar zou moeten worden benoemd, zou [appellant] graag een onafhankelijk en objectief persoon als vereffenaar aangesteld willen hebben.
Er is echter geen enkele reden om een vereffenaar aan te wijzen. Voor partijen staat vast wat van wie is; het gaat dan ook niet om de activa, maar om de aan de activa toe te wijzen financiële waarde. [appellant] is van plan om duidelijk aan te geven wie wat krijgt. De stellingen van [geïntimeerde] worden betwist.
Het is juist dat [appellant] en [geïntimeerde] niet goed met elkaar overweg kunnen.
3.4.
In het verweerschrift heeft [geïntimeerde] – zakelijk weergegeven en voor zover in deze zaak van belang – het volgende aangevoerd. In het beroepschrift ontbreekt een duidelijke omschrijving van de grieven die [appellant] wil aanvoeren en de gronden waarop die berusten. Voor zover [appellant] heeft willen aanvoeren dat de rechtbank hem op onjuiste gronden en onterecht uit zijn functie van executeur van de nalatenschap van [erflaatster] heeft ontslagen, is [geïntimeerde] van mening dat deze stelling onjuist is. [geïntimeerde] beschikt niet over voldoende informatie, terwijl zij daar recht op heeft. De rechtbank heeft in eerste aanleg geoordeeld dat [appellant] Smeets had moeten informeren omtrent de afwikkeling en de waarde van de nalatenschap en heeft vastgesteld dat dit niet is gebeurd. [appellant] heeft in zijn beroepschrift geen grief aangevoerd tegen deze constatering. [geïntimeerde] verzoekt het niet informeren van [geïntimeerde] door [appellant] derhalve als vaststaand te beschouwen. Gezien de weigerachtige houding die [appellant] tot op heden heeft aangenomen met betrekking tot het verstrekken van informatie en het niet betwisten van de constatering van de rechtbank, dient het verzoek in hoger beroep van [appellant] te worden afgewezen, aldus [geïntimeerde].
Voor zover [appellant] heeft willen aanvoeren dat [belanghebbende] niet had mogen worden aangesteld als vereffenaar omdat [belanghebbende] en [appellant] gebrouilleerd zouden zijn, wordt dit door [geïntimeerde] betwist. In 2011 hebben [appellant] en [belanghebbende] reeds samengewerkt ter afwikkeling van de nalatenschap van [vooroverleden echtgenoot van erflaatster]. Bovendien heeft [appellant] eerder verklaard bereid te zijn om [belanghebbende] volledige inzage te geven.
[geïntimeerde] hecht er veel waarde aan om [belanghebbende] als vereffenaar te hebben. [belanghebbende] is jarenlang een goede vriend geweest van [erflaatster] en haar echtgenoot [vooroverleden echtgenoot van erflaatster]. [belanghebbende] is ook executeur geweest in de nalatenschap van [vooroverleden echtgenoot van erflaatster]. [belanghebbende] laat zich bij de afwikkeling van de nalatenschap adviseren door mr. J.Th.M. Diks, advocaat en erfrechtspecialist. [belanghebbende] neemt zijn taak uiterst serieus. [geïntimeerde] verzoekt de beschikking, waarvan beroep, te bekrachtigen.
[geïntimeerde] wijst er tenslotte op dat de verstandhouding tussen [erflaatster] en haar kinderen niet goed was, maar dat dit geen rechtens relevante grond is om de grieven van [appellant] te honoreren.
3.5.
Door en namens [geïntimeerde] is ter zitting in hoger beroep nog het volgende verklaard.
Het namens [appellant] ingenomen subsidiaire standpunt is niet genoemd in het petitum van het beroepschrift en derhalve tardief.
[geïntimeerde] vertrouwt [belanghebbende] volledig. [geïntimeerde] kent [belanghebbende] al vanaf haar 12de levensjaar en zij herinnert zich dat [belanghebbende] samen met haar moeder [erflaatster] mee ging op zoek naar antiquiteiten.
[geïntimeerde] heeft verklaard dat het nooit de bedoeling van haar moeder is geweest om haar woonhuis te laten verhuren voor feesten en partijen – zoals [appellant] lijkt te wensen gezien de informatie die thans op internet te vinden is en die door het hof ter zitting is besproken – maar als museum. Dit blijkt ook uit de statuten van de stichting. Ook de kinderen van de heer [vooroverleden echtgenoot van erflaatster], tevens stiefbroer en stiefzus van [geïntimeerde], vertrouwen [belanghebbende].
Indien [belanghebbende] zijn werk als vereffenaar zou moeten opgeven en overdragen aan een ander, gaat daarmee (wederom) tijd en moeite verloren. Het is van belang dat er zo spoedig mogelijk duidelijkheid komt en daarmee rust voor de betrokkenen.
[geïntimeerde] wordt nauwelijks door [appellant] geïnformeerd. [geïntimeerde] is op deze wijze niet in staat haar legitieme portie te berekenen. Een aantal zaken, waaronder antiquiteiten, is door [appellant] verkocht. [appellant] is door of namens [geïntimeerde] diverse keren aangeschreven, ook per aangetekende post, maar [appellant] reageert niet. [appellant] is echter verplicht informatie te verschaffen. De stelling van [appellant] dat [geïntimeerde] niet heeft gevraagd om informatie, is onjuist.
[appellant] woont of woonde ook in het pand (voormalig woonhuis van [erflaatster]) van het streekmuseum. De bedrijfsvoering van het pand is echter veranderd: thans valt het streekmuseum ook te boeken als vergaderruimte en er is een horecavergunning aangevraagd. De horecavergunning is echter maar gedeeltelijk toegewezen. Op dit moment lijkt het pand leeg te staan, omdat, zo stelt [geïntimeerde], [appellant] daar niet meer lijkt te wonen. Op officiële sommaties om het pand te verlaten heeft [appellant] echter nooit gereageerd. Er lijkt de afgelopen tijd ook geen onderhoud te zijn verricht aan het pand. Onderhoud is zeer van belang, omdat het een oud pand betreft.
[appellant] heeft een aantal dagen na het aanstellen van [belanghebbende] als vereffenaar, het pand te koop gezet. Daar [appellant] onbevoegd was het pand te koop te zetten, heeft de makelaar het pand weer uit de verkoop gehaald. Het lijkt erop alsof het pand en de inboedel niet verzekerd waren door [appellant], dan wel dat de verzekering is opgeschort wegens het niet betalen van premies. [belanghebbende] heeft inmiddels alsnog een verzekering kunnen afsluiten voor het pand en de inboedel, aldus [geïntimeerde].
3.6.
[belanghebbende] heeft ter zitting in hoger beroep het volgende verklaard. [belanghebbende] is thans gepensioneerd; hij werkte vroeger als onderwijzer. [belanghebbende] heeft in 1998 de stichting weliswaar mede opgericht, maar daarna heeft hij niet in het bestuur van de stichting gezeten. [belanghebbende] ging vaak met [erflaatster] naar antiekbeurzen. [belanghebbende] was aanwezig bij de aanschaffen van een groot deel van de collectie antiquiteiten door [erflaatster] en hij heeft haar geholpen de collectie op te bouwen. [erflaatster] kocht veel aardewerk. [belanghebbende] is tussen zijn 15de en zijn 50ste levensjaar betrokken geweest bij de collectie van [erflaatster]. Hij weet voor welke bedragen deze zaken zijn aangeschaft en wat de huidige waarde ervan ongeveer is, zo stelt [belanghebbende]. Daarnaast verzamelt [belanghebbende] zelf ook antiquiteiten, met name klokken.
[belanghebbende] heeft getracht de betrokkenheid van [appellant] bij de nalatenschap te verminderen, maar dit is niet gelukt. [appellant] weigert rekening en verantwoording af te leggen. [appellant] reageert niet op aangetekende brieven. [belanghebbende] heeft getracht via notaris [notaris] contact te leggen met [appellant] om diens medewerking te verkrijgen. [appellant] zegde [notaris] zijn medewerking toe. Buiten het verschaffen van een pakket bankafschriften lopend tot aan het overlijden van [vooroverleden echtgenoot van erflaatster], heeft [appellant] echter geen informatie verschaft. Als [appellant] al te bewegen is tot medewerking, dan slechts op voorwaarde dat hij € 15.000,- ontvangt of zelfs één derde van de nalatenschap. [appellant] wenst de collectie voor een groot deel weg te schenken aan andere musea.
[appellant] woont of woonde in het pand. Het pand lijkt nu verlaten te zijn; de dakgoten zitten vol bladeren en dienen te worden schoongeveegd. De verf bladdert af en er zit een scheur in een muur.
De door [appellant] uitgevoerde taxatie van het pand en de inboedel, € 275.000,- respectievelijk € 740,- lijkt veel te laag.
Notaris [notaris] heeft [belanghebbende] in contact gebracht met de heer Diks, die hem bijstaat in zijn taken als vereffenaar, aldus [belanghebbende]. Inmiddels is er een boedelbeschrijving opgesteld.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.7.1.
De rechtbank heeft aan haar beslissing het volgende ten grondslag gelegd:
- [appellant] had [geïntimeerde] moeten informeren omtrent de afwikkeling en de waarde van de nalatenschap;
- vast staat dat [appellant] [geïntimeerde] niet heeft geïnformeerd;
- daarbij doet het er niet toe of [geïntimeerde] om deze informatie heeft verzocht;
- de verstandhouding tussen [appellant] en [geïntimeerde] is zodanig slecht dat niet van hen kan worden gevergd dat zij gezamenlijk de vereffening van de nalatenschap van [erflaatster] op zich nemen.
3.7.2.
Door [appellant] is aangevoerd dat er geen enkele redelijke grond was om het verzoek van [geïntimeerde] te honoreren. Echter, door [appellant] is niet betwist dat de verstandhouding tussen hem en [geïntimeerde] slecht is. De stelling dat er geen enkele redelijke grond was om het verzoek te honoreren gaat derhalve naar het oordeel van het hof reeds om deze reden niet op.
3.7.3.
[appellant] heeft wel betwist dat hij [geïntimeerde] niet zou hebben geïnformeerd. [appellant] heeft echter nagelaten om aan te geven welke informatie hij aan [geïntimeerde] heeft verstrekt. Uit de stukken in hoger beroep blijkt niet van enige informatie over de bestanddelen van de nalatenschap. De stelling van [appellant] is derhalve niet onderbouwd door middel van enig verificatoir bescheid. Gelet op de stelling van [geïntimeerde] dat ze van [appellant] alleen een aantal bankafschriften van vóór het overlijden van de heer [vooroverleden echtgenoot van erflaatster] heeft ontvangen uit de handen van [appellant], had het op de weg van [appellant] gelegen om aan te tonen dat de stelling van [geïntimeerde] niet juist zou zijn.
3.7.4.
Naar het oordeel van het hof had [appellant] als executeur van de nalatenschap van [erflaatster] de plicht om [geïntimeerde] actief te informeren over de stand van zaken ten aanzien van de nalatenschap, zeker nu deze nalatenschap een behoorlijke financiële waarde lijkt te vertegenwoordigen; er is immers sprake van een onroerende zaak alsmede een collectie antiquiteiten. [geïntimeerde] is immers – onbetwist – gerechtigd tot een legitieme portie van deze niet onaanzienlijke nalatenschap. Nu [appellant] niet heeft kunnen of willen aantonen dat hij [geïntimeerde] (voldoende) heeft geïnformeerd over de gang van zaken rond de nalatenschap, is het hof van oordeel dat hiermee het belang van de aanstelling van een vereffenaar gegeven is.
Aan deze constatering doet niet af dat [geïntimeerde] is geïnformeerd door de erven [vooroverleden echtgenoot van erflaatster]. Immers, het is aan een executeur om de erfgenamen gevraagd en ongevraagd van informatie te voorzien. Dat een erfgenaam bij derden informatie inwint, doet aan die verplichting van de executeur niet af.
3.7.5.
Voorts houdt het hof rekening met de angst die bij [geïntimeerde] leeft omtrent de gang van zaken rond het pand te [woonplaats]. Er zijn aanwijzingen dat dit pand niet (voldoende) wordt onderhouden en dat schade is ontstaan (scheur in de muur) of dreigt te ontstaan (dakgoten vol bladeren). Bovendien is het pand mogelijk een tijd niet verzekerd geweest doordat de verzekering kennelijk is opgeschort wegens het niet betalen van premie. Dergelijke schade en/of het niet verzekerd zijn, is in het nadeel van de boedel. Het hof acht het dan ook van belang dat er een goed toezicht plaatsvindt op het pand. Nu er aanwijzingen zijn dat [appellant], die het pand kennelijk enige tijd heeft bewoond en wellicht nog steeds bewoont, mogelijk steken heeft laten vallen ten aanzien van het onderhoud van het pand of het verzekerd zijn van het pand, is het hof van oordeel dat het aanstellen van een vereffenaar de vereffening van de boedel ten goede kan komen. Dat er geen verificatoire bescheiden zijn overgelegd over de staat van het betreffende pand, staat aan het toewijzen van het inleidend verzoek van [geïntimeerde] niet in de weg, aangezien slechts van belang is of er gevaar bestaat dat de boedel niet behoorlijk wordt beheerd, artikel 4:204 lid 1, aanhef en sub b BW
Hetzelfde argument geldt ten aanzien van de inboedel van het pand en de antiquiteiten. Kennelijk is een deel van de inboedel vrijwel direct na het overlijden van [erflaatster] verkocht zonder rekening te houden met de belangen van [geïntimeerde]. Bovendien is ter zitting in hoger beroep de vrees geuit dat antiquiteiten zouden worden verkocht of weggeschonken aan andere musea. Teneinde hierin duidelijkheid te scheppen, is de aanstelling van een vereffenaar naar het oordeel van het hof wenselijk.
3.7.6.
Tot slot overweegt het hof dat er aanwijzingen zijn dat [appellant] meermalen bedragen van ettelijke duizenden euro’s heeft geleend van [vooroverleden echtgenoot van erflaatster] en/of van [erflaatster]. Om de schijn van partijdigheid tegen te gaan is het van belang dat een onafhankelijk persoon toezicht houdt op de vereffening van de nalatenschap van [erflaatster], teneinde te verzekeren dat eenieders erfdeel zoveel mogelijk wordt geëerbiedigd en (mogelijke) belangenverstrengeling wordt tegengegaan. Daarbij komt dat ter zitting in hoger beroep is gebleken (althans door [appellant] niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken) dat inmiddels een boedelbeschrijving is opgesteld. Ook gelet op het gebrek aan informatieverstrekking door [appellant] zelf zou het terugdraaien van de benoeming als gedaan door de rechtbank in de thans bestreden beschikking derhalve het gevaar (verder) vergroten dat [geïntimeerde] niet binnen redelijke tijd zal worden voldaan.
3.7.7.
Gelet op het bovenstaande is het hof met de rechtbank ex artikel 4:204 lid 1, aanhef en sub b BW van oordeel dat het aanstellen van een vereffenaar wenselijk is, aangezien voor [geïntimeerde] als erfgenaam van een legitieme portie het gevaar bestaat dat de vereffening niet ten volle of niet binnen redelijke tijd zal worden gerealiseerd en er voor [geïntimeerde] het gevaar bestaat dat de nalatenschap niet behoorlijk wordt beheerd en afgewikkeld wordt. De bezwaren van [appellant] tegen de aanstelling van een vereffenaar in de nalatenschap van [erflaatster], worden aldus verworpen.
3.7.8.
Ter zitting in hoger beroep is namens [appellant] nog de subsidiaire stelling ingenomen dat [belanghebbende] niet als vereffenaar moet worden aangesteld. Met [geïntimeerde] is het hof echter van oordeel dat dit verzoek, dat geen onderdeel uitmaakt van het petitum van het verzoekschrift, tardief is.
3.7.9.
Ook ambtshalve ziet het hof geen bezwaar in de persoon van [belanghebbende]. [belanghebbende] kent – gelet op zijn toelichting ter zitting in hoger beroep – de collectie van het streekmuseum goed aangezien hij (al) jarenlang betrokken is geweest bij de samenstelling ervan. [belanghebbende] weet welke antiquiteiten zich in de boedel zouden moeten bevinden en wat de waarde van deze antiquiteiten is. Ook is [belanghebbende] al bij deze zaak betrokken doordat hij executeur is (geweest) in de nalatenschap van [vooroverleden echtgenoot van erflaatster]. Daarnaast heeft [belanghebbende] verklaard dat hij zich laat bijstaan door meerdere deskundigen, te weten notaris [notaris] en de heer Diks. Ook geniet [belanghebbende] het vertrouwen van [notaris]. Dat [belanghebbende] niet het vertrouwen van [appellant] geniet, is naar het oordeel van het hof minder van belang, nu [appellant] zelf geen erfgenaam is maar slechts bij de nalatenschap is betrokken in het kader van zijn functies als executeur en bestuurslid van de stichting.
3.8.
Het hof zal het verzoek afwijzen en de beschikking, waarvan beroep, bekrachtigen. Als de in het ongelijk gestelde partij zal [appellant] worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, zoals door [geïntimeerde] is verzocht.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 30 mei 2013;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 299,- aan verschotten en op € 1.788,- aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en J.H.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2013.