7.2.Het gaat in deze zaak om het volgende.
a. Partijen zijn op 2 april 2007 na het opmaken van huwelijkse voorwaarden gehuwd.
Deze huwelijkse voorwaarden luiden – voor zover hier van belang – als volgt:
“(…)
Uitsluiting gemeenschap van goederen
Tussen de echtgenoten zal geen huwelijksvermogensrechtelijke gemeenschap van
goederen bestaan.
Echtscheiding: beperkte afrekening/deling
Algehele gemeenschap van goederen, behoudens
Bij echtscheiding… zullen de echtgenoten met elkaar afrekenen alsof zij in een wettelijke
gemeenschap van goederen (zoals die thans geldt naar Nederlands recht) gehuwd waren.
Buiten de afrekening blijven echter:
- het ondernemingsvermogen van een of beide echtgenoten, in welke vorm dan ook…;
Onder het ondernemingsvermogen valt onder andere het registergoed aan de
[adres 1], [postcode] [plaats 1],…, en de daarmee verbonden schuld(en).
- alle opbrengsten van voorgaande categorieën
(…)
Wijze van afrekening
De afrekening geschiedt naar de toestand en waarde in het economisch verkeer op de datum als bedoeld in artikel 1:142 Burgerlijk Wetboek.
(…)
Kosten van de huishouding
Verdeling kosten ten laste van het inkomen
De kosten van de huishouding –uitgaven voor bijvoorbeeld levensonderhoud, vakanties, woning en dergelijke- komen ten laste van ieders netto inkomen uit arbeid, onderneming en/of vermogen, naar evenredigheid daarvan.
Het recht op verrekening van het teveel betaalde aan de kosten aan de huishouding vervalt zes maanden na het betreffende kalenderjaar.
(…)
Lichtvaardigheid/verspilling
De echtgenoot die op lichtvaardige wijze schulden maakt, goederen verspilt of rechtshandelingen verricht zonder de vereiste toestemming van de andere echtgenoot, is tegenover de andere echtgenoot verplicht tot vergoeding van de schade. Ten aanzien van deze vergoedingsvordering is vanaf het ontstaan de wettelijke rente verschuldigd.
(…)”
b. Partij(en) hebben de navolgende registergoederen verkocht:
- [adres 4], [plaats 2], geleverd op 8 juni 2007 voor een prijs van € 350.000,--;
- [adres 2] en [adres 3], [plaats 1], geleverd op 17 mei 2008 voor een prijs van € 430.000,--;
- het bedrijfspand [adres 1], [plaats 1], geleverd op 17 oktober 2008 voor een prijs van € 160.000,--
c. De bedragen die resteerden uit de verkoop van genoemde registergoederen zijn gestort op een of meer ten name van de vrouw staande bankrekeningen.
d. Het gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding is op of omstreeks 11 december 2008 bij de rechtbank Breda ingediend.
e. Partijen hebben hun toenmalige raadsman ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek gemeld dat het enige relevante activum behorende tot de te verdelen gemeenschap was een bedrag van circa € 200.000,--.
f. De echtscheiding tussen partijen is door de rechtbank Breda uitgesproken op 25 maart 2009 en op 9 april 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
g. De man heeft conservatoir beslag laten leggen op alle vorderingen, gelden etc. van de vrouw op of bij de Fortis Bank (Nederland) N.V..
De man heeft de vrouw in rechte betrokken en in eerste aanleg, samengevat, gevorderd de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 511.750,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding alsmede de proceskosten, bij niet voldoening vermeerderd met de wettelijke handelsrente en nakosten, alsmede de kosten van het conservatoir beslag. De vrouw heeft verweer gevoerd.
De rechtbank heeft in het vonnis waarvan beroep de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 119.920,-- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 augustus 2009 tot de dag der algehele voldoening alsmede tot een bedrag van € 52.540,--, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van betekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening, een en ander met compensatie van de proceskosten.
Partijen kunnen zich niet met dit vonnis verenigen en zij zijn daarvan in hoger beroep gekomen.