ECLI:NL:GHSHE:2013:6500

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 november 2013
Publicatiedatum
3 januari 2014
Zaaknummer
HV 200.130.159-01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijf en zorgregeling voor minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant, waarin is bepaald dat de minderjarige [de zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij de moeder heeft. De vader, die zich niet kan verenigen met deze beslissing, heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en te bepalen dat [de zoon] bij hem zal wonen. De vader voert aan dat de moeder overmatig alcohol gebruikt en niet in staat is om een veilig opvoedklimaat te bieden. Hij stelt dat hij altijd het grootste deel van de zorg voor [de zoon] heeft gedragen en dat de moeder niet in staat is om zelfstandig voor hem te zorgen. De moeder betwist de beschuldigingen van de vader en stelt dat zij altijd de zorg voor [de zoon] op zich heeft genomen. Tijdens de mondelinge behandeling zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming, die zich zorgen maakt over de situatie en adviseert om een mediationtraject te overwegen. Het hof heeft besloten om de zaak pro forma aan te houden tot 20 februari 2014, om de resultaten van een mogelijke ouderschapsreorganisatie af te wachten. Tot die tijd is er een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij [de zoon] in ieder geval één weekend per veertien dagen bij de vader verblijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 november 2013
Zaaknummer: HV 200.130.159/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/255919/FA RK 12-6286
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.F. Kossen,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
verweerster
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L.G.P.A. van Putten-van den Heuvel.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 18 april 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 15 juli 2013, heeft de vader verzocht voormelde beschikking te vernietigen en:
- te bepalen dat de hierna te noemen minderjarige [de zoon] zijn hoofdverblijfplaats zal hebben bij de vader;
- een contactregeling vast te stellen, inhoudende dat [de zoon] eenmaal per veertien dagen op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur contact zal hebben met de moeder;
- te bepalen dat de moeder maandelijks een bedrag van 50,- euro stort op een daartoe bestemde spaarrekening voor [de zoon].
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 september 2013, heeft de moeder verzocht het beroep van de vader ongegrond te verklaren.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Kossen en mevrouw K.K. van Eggermond-Krupa, tolk in de Poolse taal;
  • de moeder, bijgestaan door mr. K. van Mierlo, namens mr. Van Putten-van den Heuvel en mevrouw B.A. Hitchcock-Slafranska, tolk in de Poolse taal;
  • de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad), vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger raad].
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 18 februari 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de vader d.d. 3 oktober 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 10 oktober 2013.
2.4.1.
De advocaat van de vader heeft ter zitting bezwaar gemaakt tegen de te laat ingediende stukken door de advocaat van de moeder. Gelet op het feit dat communicatie alleen mogelijk is door middel van een tolk, heeft de advocaat deze stukken pas voor aanvang van de mondelinge behandeling met de vader kunnen bespreken. Indien deze stukken eerder bekend waren geweest bij de vader, had hij zelf ook nog stukken willen indienen. De advocaat van de vader heeft ermee ingestemd dat het hof met voormelde kanttekening de betreffende stukken mag gebruiken. Het hof laat deze stukken toe.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [de zoon], op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats].
De vader heeft [de zoon] erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [de zoon] uit.
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank: - bepaald dat [de zoon] het hoofdverblijf bij de moeder heeft;
- een zorgregeling vastgesteld, waarbij de vader gerechtigd is tot contact met [de zoon] gedurende:
- één weekend per veertien dagen van vrijdagmiddag na het werk van de vader tot zondagavond 19.00 uur;
- de vakanties en feestdagen in onderling overleg bij helfte tussen partijen te verdelen met dien verstande dat [de zoon] in de zomervakantie drie aaneengesloten weken bij de vader verblijft in de bouwvakperiode;
- in de kerstvakantie geldt dat als [de zoon] het ene jaar gedurende de kerstdagen bij de vader is geweest, hij het jaar daarop de kerstdagen bij de moeder doorbrengt;
- met ingang van de datum waarop de moeder feitelijk elders gaat wonen met [de zoon], de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] vastgesteld op € 426,00 (vierhonderdzesentwintig euro) per maand, voor wat betreft de nog niet verschenen termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing - deels -niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert in het beroepschrift - samengevat - het volgende aan. De vader acht het in het belang van [de zoon] dat hij zijn hoofdverblijfplaats bij de vader heeft. De vader is van mening dat de moeder geen veilig opvoedklimaat kan bieden aan [de zoon]. De moeder gebruikt al jaren overmatig alcohol en kan dan ook ineens spoorloos verdwijnen om na een aantal dagen pas weer terug te keren. Ook wordt de moeder agressief wanneer zij heeft gedronken. De vader is dan ook van mening dat de moeder niet in staat is om zelfstandig voor [de zoon] te zorgen.
Daarnaast is de vader van mening dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de moeder tijdens de affectieve relatie tussen partijen altijd het grootste deel van de zorg voor [de zoon] op zich heeft genomen. Niet de moeder, maar de vader heeft altijd het grootste deel van de zorg voor [de zoon] op zich genomen.
Tot slot kan de vader zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het hoofdverblijf van [de zoon] bij de moeder moet worden vastgesteld, omdat de moeder minder uren per week werkt dan de vader. De moeder heeft dag- en nachtdiensten. Wanneer zij een week nachtdiensten heeft, werkt zij inderdaad 32 uur waar de rechtbank van uit is gegaan. Tevens is de overweging dat de moeder vanwege haar 32-urige werkweek meer tijd overhoudt voor de verzorging van [de zoon] onjuist. Tijdens haar dagdiensten werkt zij namelijk gewoon 40 uur per week en tijdens haar nachtdiensten is haar dagritme zodanig verstoord dat zij [de zoon] bij andere mensen te logeren brengt. Ondanks dat de vader 40 uur per week werkt, staat hij er niet alleen voor. De vader heeft een goed zorgnetwerk om zich heen. Voorts voelt [de zoon] zich op zijn gemak bij de vader en heeft hij zelf meermaals aangegeven dat hij bij de vader wil blijven wonen. Wanneer [de zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben, is de vader zich bewust van het belang van omgang tussen [de zoon] en de moeder. Aangezien de moeder vaak later in de middag begint met drinken, lijkt het de man verstandig om een omgangsregeling vast te leggen waarbij [de zoon] eenmaal per twee weken op zaterdag van 9.00 uur tot 17.00 uur bij de moeder zal verblijven. Zodra de moeder aantoont hulp te hebben gezocht voor haar probleem, wil de vader in overleg bekijken of het mogelijk is om de omgangsregeling uit te breiden.
Wanneer [de zoon] zijn hoofdverblijfplaats bij de vader zal hebben, is er geen reden voor de vader om nog een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding aan de moeder te betalen. De vader verzoekt dan ook om de beslissing van de rechtbank hieromtrent te vernietigen. Gezien de inkomens van de vader en de moeder zal de vader op dit moment geen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding verzoeken. Wel zou de vader graag zien dat de moeder maandelijks een bedrag van € 50,- stort op de spaarrekening van [de zoon], zodat [de zoon] dit op latere leeftijd kan gebruiken wanneer hij bijvoorbeeld een studie zou willen gaan volgen.
3.5.
De moeder voert in het verweerschrift - samengevat - het volgende aan. In de eerste plaats stelt de vader zich ten onrechte op het standpunt dat de moeder overmatig alcohol zou gebruiken. De moeder werkt 32 uur per week en dat verloopt prima. Van haar werkgever, noch van het uitzendbureau dat bemiddelt tussen de moeder en de werkgever zijn ooit klachten ontvangen. De moeder heeft altijd het grootste deel van de zorg voor [de zoon] op zich genomen. Van school uit zijn nimmer klachten of zorgen geuit en ook niet vanuit sportclubs of vanuit ouders van vriendjes met wie [de zoon] regelmatig heeft afgesproken of nu nog afspreekt. Voorts gebruikt de moeder zware medicijnen en mag zij in verband daarmee geen alcohol gebruiken.
De moeder betwist dat de vader meer dan de moeder de zorg voor [de zoon] tijdens de relatie op zich heeft genomen. De vader werkte veel over en de moeder bracht [de zoon] naar school, naar zwemles, naar judo en naar vriendjes. De verklaringen die de vader heeft overgelegd, zijn verklaringen van goede vrienden van de vader. Het zijn geen verklaringen van buren en kennissen die dagelijks met partijen werden geconfronteerd en daadwerkelijk kunnen verklaren over wanneer en hoe vaak de vader met [de zoon] omging.
De moeder is het niet eens met de zorg- en contactregeling van éénmaal per twee weken op zaterdag van 9.00 tot 17.00 uur. Mocht het hof bepalen dat [de zoon] zijn hoofdverblijf toch bij de vader zal hebben, verzoekt de moeder een regeling van één weekend per veertien dagen van vrijdag tot en met zondag, woensdagmiddag en de helft van de feestdagen en de vakanties.
3.6.
Ter zitting heeft de vader nog het volgende aangevoerd. Sinds het einde van de schoolvakantie woont [de zoon] bij de moeder. De gehele schoolvakantie heeft [de zoon] bij de vader verbleven. Sinds het einde van de zomervakantie heeft [de zoon] op vier weekenden na de weekenden bij de vader verbleven. [de zoon] heeft last van nachtmerries en angst en zegt tegen de vader dat hij graag bij hem wil wonen. De vader is voornamelijk bang dat de moeder weer begint met drinken en dan zomaar weggaat en [de zoon] bij haar vriend achterlaat.
3.7.
Ter zitting heeft de moeder in reactie op hetgeen de vader heeft aangevoerd nog het volgende naar voren gebracht. De moeder betwist dat [de zoon] de gehele zomervakantie bij de vader heeft verbleven. Volgens de moeder heeft [de zoon] van 1 tot 10 juni 2013 bij de vader verbleven en voorts drie weken in de zomervakantie. De moeder betwist voorts dat [de zoon] sinds het einde van de zomervakantie vrijwel ieder weekend bij de vader verblijft. [de zoon] is om de veertien dagen een weekend bij de vader. Het huis van de moeder is opgeknapt en [de zoon] is daar nu gewend. [de zoon] lijkt meer rust te hebben. Deze zaak blijft hangen en dat zorgt voor stress bij de moeder. Die stress voelt [de zoon] ook. De moeder wil duidelijkheid en rust voor [de zoon]. De moeder herkent niet dat [de zoon] bij de vader wil wonen. Als [de zoon] terugkomt van een verblijf bij de vader luister hij slecht.
3.8.
De raad heeft ter zitting het volgende geadviseerd. De raad maakt zich grote zorgen over de wijze waarop de ouders met [de zoon] omgaan. [de zoon] moet niet het slachtoffer worden van de strijd die ouders voeren. De raad twijfelt er aan of de ouders dit zelf kunnen oplossen en adviseert hen – met hulp van hun advocaten - te bespreken of een mediationtraject dan wel een ouderschapsreorganisatie een optie is. Indien de ouders hieraan willen meewerken, adviseert de raad de ouders, in afwachting van het mediation- dan wel ouderschapsreorganisatietraject, werkafspraken te maken over de wijze waarop zij met elkaar en met [de zoon] zullen omgaan de komende tijd. Indien de ouders er met behulp van mediation of ouderschapsreorganisatie niet uit zouden komen, is de raad bereid een onderzoek uit te voeren.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen desgevraagd verklaard, bereid te zijn om tezamen met hun advocaten de mogelijkheid van deelname aan mediation dan wel ouderschapsreorganisatie te bespreken. De mondelinge behandeling is in verband hiermee enige tijd geschorst. Na hervatting hebben partijen aan het hof verklaard dat zij bereid zijn deel te nemen aan een ouderschapsreorganisatie. Voor de tussenliggende periode zijn partijen een voorlopige omgangsregeling overeengekomen, waarbij [de zoon] in ieder geval één weekend per veertien dagen van vrijdag 16.30 uur tot zondagavond 19.00 uur alsmede iedere donderdag na school tot 20.00 uur bij de man verblijft en met hem naar de zwemles gaat. De man haalt [de zoon] telkens op en brengt hem terug.
3.9.2.
Nu partijen ter zitting hebben ingestemd met deelname aan ouderschapsreorganisatie, zal het hof partijen daartoe in de gelegenheid stellen. Het hof wenst hierbij op te merken dat indien de ouderschapsreorganisatie mislukt een raadsonderzoek –conform het advies van de raad - in de rede ligt.
3.9.3.
Het hof zal de beslissing in de onderhavige zaak drie maanden pro forma aanhouden en wel tot donderdag 20 februari 2014, teneinde de resultaten van de ouderschapsreorganisatie af te wachten. De advocaten van partijen worden verzocht vóór genoemde datum het hof schriftelijk in kennis te stellen van het verloop van de ouderschapsreorganisatie. Het verdere verloop van de procedure zal afhangen van de uitkomsten van de ouderschapsreorganisatie.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat voorlopig, totdat nader is beslist, de vader [de zoon] een weekend per veertien dagen van 16.30 uur tot 19.00 uur bij zich zal hebben, alsmede elke donderdag na school tot 20.00 uur, waarbij de vader [de zoon] haalt en brengt,
houdt de verdere behandeling van deze zaak aan tot
PRO FORMA donderdag 20 februari 2014;
verzoekt de advocaten van partijen tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het hof schriftelijk in kennis te stellen van het verloop van de ouderschapsreorganisatie.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, J.H.J.M. Mertens-Steeghs en C.M. Warnaar en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2013.