ECLI:NL:GHSHE:2013:6373

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 december 2013
Publicatiedatum
31 december 2013
Zaaknummer
HD 200.124.167/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Draagplicht van schulden na echtscheiding van in gemeenschap van goederen gehuwde echtgenoten

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, ging het om de draagplicht van schulden na de echtscheiding van partijen die in gemeenschap van goederen waren gehuwd. De echtscheiding werd uitgesproken op 10 september 2010, en de inschrijving daarvan vond plaats op 28 december 2010. De man en de vrouw waren in geschil over verschillende schulden die tijdens en voor het huwelijk waren ontstaan, waaronder een doorlopend krediet bij de Rabobank, een studieschuld bij DUO en twee geldleningen bij ABN-Amro.

De rechtbank had in eerste aanleg geoordeeld dat beide partijen voor de helft draagplichtig waren voor de schulden. De man vorderde dat de schuld aan de Rabobank tot de huwelijksgemeenschap zou behoren en dat de vrouw hem de helft van de schuld zou betalen, aangezien hij deze schuld grotendeels had afgelost. De vrouw betwistte dat de schuld aan de Rabobank tijdens het huwelijk was ontstaan en stelde dat deze voor het huwelijk was aangegaan.

Het hof oordeelde dat de huwelijksgemeenschap alle goederen en schulden van de echtgenoten omvat, en dat voorhuwelijkse schulden ook in de gemeenschap vallen, tenzij er sprake is van verknochtheid. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld aan de Rabobank en de schuld aan DUO. De vorderingen van de man om de schulden aan hem toe te delen werden afgewezen, omdat het hof niet kon vaststellen dat de vrouw niet op de hoogte was van de schulden of dat zij niet van de bestedingen had geprofiteerd. De vorderingen van de vrouw met betrekking tot de ABN-Amro schulden werden afgewezen, omdat zij onvoldoende bewijs had geleverd dat deze schulden tot de huwelijksgemeenschap behoorden. Het hof compenseerde de proceskosten tussen partijen, aangezien zij gewezen echtgenoten zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.124.167/01
arrest van 31 december 2013
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in principaal appel,
geïntimeerde in incidenteel appel,
advocaat: mr. B.S. Nonnekes te Mijdrecht,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in principaal appel,
appellante in incidenteel appel,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
op het bij exploot van dagvaarding van 14 maart 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank 's-Hertogenbosch gewezen vonnis van 19 december 2012 tussen appellant – de man – als eiser in conventie, verweerder in reconventie en geïntimeerde – de vrouw – als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 240406 / HA ZA 11-1720)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de vonnissen van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 maart 2012 en 19 december 2012.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen de vrouw verleende verstek;
- de memorie van grieven met producties;
- het door de vrouw gezuiverde verstek;
- de memorie van antwoord in principaal appel tevens memorie van grieven in incidenteel appel tevens akte;
- de memorie van antwoord in incidenteel appel.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memories van grieven.

4.De beoordeling

In het principaal en incidenteel appel:
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2008 met elkaar gehuwd in gemeenschap van goederen.
Bij beschikking van 10 september 2010 heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
De echtscheidingsbeschikking is op 28 december 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Partijen hebben de activa van de ontbonden huwelijksgemeenschap reeds verdeeld.
4.2.
Bij het beroepen vonnis heeft de rechtbank ’s-Hertogenbosch geoordeeld over de vorderingen over en weer terzake voor en/of tijdens het huwelijk ontstane (gemeenschappelijke) schulden.
4.3.
Partijen kunnen zich (op onderdelen) niet met het beroepen vonnis verenigen en zij zijn ervan in hoger beroep gekomen.
4.4.
De grieven van partijen zien op een viertal schulden: het doorlopend krediet bij de Rabobank, de schuld bij Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) en de twee geldleningen bij ABN-Amro.
4.5.
De man vordert na vermindering van zijn eis in hoger beroep, naast een proceskostenveroordeling, vernietiging van het beroepen vonnis en:
I. te verklaren voor recht dat de schuld aan de Rabobank uit hoofde van het doorlopend krediet ad € 9.381,28 tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat partijen voor deze schuld ieder voor de helft draagplichtig zijn;
II. geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van een bedrag van € 4.690,64 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening, nu appellant de schuld aan de Rabobank volledig heeft voldaan;
III geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van een bedrag van € 147,30, zijnde de helft van € 294,59 welk bedrag appellant aan rente heeft betaald over de schuld aan de Rabobank, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening;
IV. voor recht te verklaren dat de schuld aan DUO ad € 19.443,26 tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat partijen voor deze schuld ieder voor de helft draagplichtig zijn;
V. primair: geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van een bedrag van
€ 9.721,63, zijnde de helft van € 19.443,26, en te bepalen dat appellant vervolgens deze schuld voor zijn rekening neemt;
subsidiair: geïntimeerde te veroordelen tot betaling aan appellant van een bedrag van € 1.025,13, zijnde de helft van € 2.050,24, welk bedrag appellant al op de schuld aan DUO heeft afgelost, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van dagvaarding in eerste aanleg tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede geïntimeerde te veroordelen om maandelijks een bedrag van € 64,10 aan appellant te vergoeden, zijnde de helft van € 128,14 welk bedrag appellant maandelijks op de schuld aflost.
4.6.
De vrouw vordert in het incidenteel appel, naast een proceskostenveroordeling, vernietiging van het beroepen vonnis en te verklaren voor recht dat de schulden aan de ABN-Amro bank ad € 6.808,29 en € 25.083,34 behoren tot de huwelijksgemeenschap van partijen en voorts te verklaren voor recht dat zowel de man als de vrouw ieder voor de helft draagplichtig zijn met betrekking tot voormelde schulden .
4.7.
Alvorens op de verschillende schulden in te gaan, overweegt het hof het volgende.
Partijen zijn gehuwd in gemeenschap van goederen. Op grond van artikel 1:94 lid 1, 2 en 5 BW omvat de huwelijksgemeenschap alle goederen en schulden van de echtgenoten. Alleen ingeval van verknochtheid kan een goed of schuld ingevolge artikel 1:94 lid 3 BW buiten de huwelijksgemeenschap vallen. De huwelijksgemeenschap dient per 28 december 2010 te worden verdeeld, zijnde de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking.
De activa van de huwelijksgemeenschap zijn reeds tussen partijen verdeeld. In deze procedure draait het alleen nog om de schulden van partijen. Nu partijen geen convenant ten aanzien van deze schulden zijn aangegaan, geldt de in artikel 1:100 lid 1 BW neergelegde regeling van verdeling (in casu: verdeling van de draagplicht) van de ontbonden gemeenschap bij helfte. Een afwijking van die regel bij voorbaat is echter niet geheel uitgesloten. Zij kan evenwel niet dan in zeer uitzonderlijke gevallen worden aangenomen (vlg. HR 22 november 2013, ECLI:NJ:HR:2013:1393).
Deelgenoten in een huwelijksgemeenschap hebben zich jegens elkaar te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid (artikel 3:166 lid 3 jo. 6:2 lid 1 BW). Gelet op deze eisen kan de wettelijke regel van artikel 1:100 lid 1 BW worden afgeweken indien toepassing van die regel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zou zijn (artikel 6:2 lid 2 BW). Omstandigheden kunnen in hun onderlinge samenhang bezien tot het oordeel leiden dat zich een zo uitzonderlijke situatie voordoet dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schulden (HR 30 maart 2012, NJ 2012/407 m. nt. S.F.M. Wortmann).
Doorlopend krediet Rabobank met contractnummer [contractnummer]
4.8.
De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen beiden voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld. De rechtbank heeft de vordering van de man om de schuld aan de Rabobank uit hoofde van het doorlopend krediet aan hem toe te bedelen onder de gehoudenheid van de vrouw om de helft van deze vordering aan de man te voldoen afgewezen.
4.8.1.
De man stelt dat partijen het krediet tijdens het huwelijk bij de Rabobank hebben afgesloten. De rechtbank heeft volgens de man nagelaten om te bepalen dat de schuld aan de Rabobank ad € 9.381,28 tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn voor deze schuld. De rechtbank heeft dit ook niet opgenomen in het dictum. De rechtbank had moeten begrijpen dat de man met het verzoek om de schuld aan hem toe te delen bedoelde dat hij deze schuld voor zijn rekening wilde nemen en dat ieder voor de helft draagplichtig is voor deze schuld. De man stelt voorts dat hij de schuld nagenoeg volledig heeft voldaan en dat de vrouw verplicht is om de helft, te weten € 4.690,64, aan de man te voldoen. Tenslotte stelt de man dat hij na de peildatum ook rente heeft betaald over de nog openstaande vordering ten bedrage van € 294,59 en dat de vrouw de helft van dit bedrag, te weten € 147,30 aan de man dient te voldoen.
4.8.2.
De vrouw stelt dat de rechtbank de vordering van de man terecht heeft afgewezen. De vrouw betwist dat het doorlopend krediet tijdens het huwelijk van partijen is aangegaan. De schuld bestond volgens de vrouw reeds voor het huwelijk en de man heeft het geld ook grotendeels voor zichzelf opgenomen. De schuld dient dan ook naar redelijkheid aan de man te worden toebedeeld, althans de man dient deze schuld zelf aan de Rabobank te voldoen. Het huwelijk van partijen heeft immers slechts twee jaar bestaan en de vrouw heeft verder ook geen genot gehad van de schuld. Tenslotte betwist de vrouw dat de man de schuld bijna volledig heeft voldaan en dat de man de rente daadwerkelijk heeft voldaan. De man laat na zijn stelling met bewijsstukken aan te tonen.
4.8.3.
Het hof overweegt als volgt.
Ook voorhuwelijkse schulden vallen ingevolge artikel 1:94 lid 5 BW in de huwelijksgemeenschap. Voor zover de vrouw met haar verweer heeft willen betogen dat sprake is van een verknochte schuld, gaat het hof aan dat verweer voorbij, nu de vrouw deze stelling niet, althans onvoldoende heeft onderbouwd. Het hof ziet voorts geen aanleiding om van artikel 1:100 lid 1 BW af te wijken. De schuld is niet zodanig uitzonderlijk dat dit een afwijking op voornoemde hoofdregel rechtvaardigt, ook niet wanneer er veronderstellenderwijs van uitgegaan wordt dat de vrouw niet op de hoogte was van de schuld en zij niet van de bestedingen heeft meegeprofiteerd.
Het hof is van oordeel dat partijen, ieder voor de helft, draagplichtig zijn voor deze schuld bij de Rabobank welke op 28 december 2010 in ieder geval € 9.381,28 bedroeg. Dat de man aflossingen op de schuld heeft gedaan, valt uit het kredietoverzicht van december 2012 op te maken. Het hof kan het onder II van het petitum gevorderde echter niet toewijzen, daar het hof niet kan nagaan hoeveel de man heeft afgelost. Immers uit de overgelegde stukken blijkt dat de man na 28 december 2010 in ieder geval één nieuwe opname van het doorlopend krediet heeft gedaan. Deze nieuwe opname maakt eveneens dat het hof het door de man onder III van het petitum gevorderde niet kan toewijzen. De door de man te betalen rente ziet immers ook op nieuwe opnames aan de zijde van de man.
In plaats daarvan zal het hof de draagplicht van partijen in het dictum opnemen en voorts bepalen dat, voor zover de man meer dan 50% heeft voldaan, hij voor het meerdere regres heeft op de vrouw (art. 6:10 lid 2 BW). De man heeft tenslotte verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente. Het hof wijst deze vordering van de man af. Immers, niet gebleken is dat de vrouw op dit moment in verzuim is nu het hof niet heeft kunnen vaststellen dat de man meer dan de helft van de schuld, zoals deze bestond op de datum van de ontbinding van het huwelijk, heeft voldaan.
Het hof voegt hieraan toe dat de vrouw wel voor de (haar) helft (art. 1:102 (oud) BW) hoofdelijk medeaansprakelijk is voor de door de Rabobank in rekening gebrachte rente, ook over de periode na de ontbinding van het huwelijk. Zij is voor zover de rente betrekking heeft op haar deel van de schuld op de ontbindingsdatum draagplichtig jegens de man en de man heeft regres op de vrouw voor zover hij die rente voldaan heeft aan de bank.
Schuld DUO
4.9.
De rechtbank heeft geoordeeld dat een voorhuwelijkse studieschuld niet verknocht is en dat er geen reden bestaat om op grond van de redelijkheid en billijkheid af te wijken van de hoofdregel van artikel 1:100 BW dat beide echtgenoten voor de helft draagplichtig zijn. De rechtbank heeft de vordering van de man om de schuld aan de DUO aan hem toe te delen onder gehoudenheid van de vrouw om de helft van deze vordering aan hem te voldoen afgewezen.
4.9.1.
Volgens de man had de rechtbank de vordering van de man zo dienen te begrijpen dat deze ertoe strekt te bepalen dat de schuld aan DUO ten bedrage van € 19.443,26 in de huwelijksgemeenschap valt en dat de man deze schuld voor zijn rekening neemt onder gehoudenheid van de vrouw om de helft van deze schuld aan de man te voldoen. De rechtbank had deze vordering volgens de man moeten toewijzen. De man stelt subsidiair dat hij momenteel al een bedrag van € 2.050,24 op de schuld heeft afgelost en dat de vrouw de helft van dit bedrag, te weten € 1.925,12, alsmede € 64,10 per maand, zijnde de helft van het maandbedrag, aan de man dient te voldoen.
4.9.2.
De vrouw stelt dat de studieschuld er al was voordat partijen in het huwelijk zijn getreden. Het was en is ook de man die het volledige genot heeft van de studie. De man zal zeer lang een fraai inkomen hebben doordat hij een studie heeft kunnen volgen waardoor hij een studieschuld was/is aangegaan. Het volledige profijt, behoudens gedurende een periode van twee jaar, komt aan de man toe. Anders zou sprake zijn van een verkapte alimentatieplicht. De redelijkheid en billijkheid brengen dan met zich mee dat de man deze schuld moet voldoen. De vrouw betwist voorts de hoogte van de vordering. De vrouw betwist dat de schuld op 28 december 2010 € 19.443,26 bedroeg. Tenslotte betwist de vrouw dat de man aflossingsbedragen aan DUO van haar kan vorderen en dat de aflossingen hebben plaatsgevonden.
4.9.3.
Het hof overweegt als volgt.
Voor de vraag of een voorhuwelijkse schuld in de huwelijksgemeenschap valt en of het een verknochte schuld betreft, is hetgeen in rov. 4.8.3 is overwogen van overeenkomstige toepassing.
Het feit dat de vrouw slechts een korte tijd de vruchten kan plukken van de schuld bij DUO maakt niet dat afgeweken dient te worden van de hoofdregel van artikel 1:100 BW. Het hof is van oordeel dat partijen, ieder voor de helft, draagplichtig zijn voor deze schuld bij de DUO. De vrouw heeft de hoogte van de schuld per 28 december 2010 betwist. Het hof heeft over de schuld op die datum geen nadere informatie ontvangen, zodat het hof de hoogte van het door de vrouw aan de man verschuldigde bedrag niet concreet kan vast stellen. De vrouw heeft het bestaan van de schuld niet betwist, zodat het hof wel tot een veroordeling van de vrouw op de hierna te noemen wijze kan overgaan. Daar de vrouw voorts heeft betwist dat de man op de schuld reeds met een bedrag van € 2.050,24 heeft afgelost en de man hiervan geen bewijsstukken heeft overgelegd, dient het door de man onder V van zijn petitum gevorderde te worden afgewezen. In plaats daarvan zal het hof de draagplicht van partijen in het dictum opnemen en voorts bepalen dat, wanneer en voor zover de man meer dan 50% heeft voldaan, hij voor het meerdere regres heeft op de vrouw.
De man heeft tenslotte verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling van de wettelijke rente. Het hof wijst deze vordering van de man af. Immers, niet gebleken is dat de vrouw op dit moment in verzuim is.
Schulden bij ABN-AMRO
4.10.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de vrouw, mede gelet op het gemotiveerde verweer van de man, haar stelling dat de twee geldleningen bij ABN-Amro tot de huwelijksgemeenschap horen onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd. Uit de door de vrouw overgelegde mapoverzichten blijkt niet dat de vrouw een tweetal schulden heeft openstaan bij de ABN-Amro bank. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw dan ook afgewezen.
4.10.1.
De vrouw stelt dat het schulden betreft die zij voor het huwelijk is aangegaan, althans dat zij voor het huwelijk zijn ontstaan. Dit blijkt uit de overgelegde mapoverzichten. De schulden waren er nog toen de echtscheidingsbeschikking op 28 december 2010 werd ingeschreven. De vrouw vordert een verklaring voor recht dat de ABN-Amro schulden behoren tot de huwelijksgemeenschap van partijen en dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn.
4.10.2.
Het hof overweegt als volgt.
Uit de door de vrouw in eerste aanleg overgelegde mapoverzichten blijkt dat een tweetal kredieten bij ABN-Amro zijn afgesloten door “[geïntimeerde]”, zonder vermelding van voornamen en/of adres. Met de man is het hof van oordeel dat hieruit niet kan worden opgemaakt dat het een schuld van de vrouw betreft. In hoger beroep heeft de vrouw geen nadere stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling. Het hof is dan ook van oordeel dat de vrouw, met de enkele verwijzing naar voornoemde mapoverzichten, onvoldoende heeft gesteld dat tot de conclusie kan leiden dat hier sprake is van schulden die tot de huwelijksgemeenschap behoren. De vorderingen van de vrouw dienen dan ook te worden afgewezen.
4.11.
De proceskosten van beide instanties worden gecompenseerd, nu partijen gewezen echtgenoten zijn.

5.De uitspraak

Het hof:
Op het principaal en incidenteel appel:
vernietigt het beroep vonnis wat betreft de beslissingen inzake de schuld aan de Rabobank en de schuld aan de DUO;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
verklaart voor recht dat de schuld aan de Rabobank uit hoofde van doorlopend krediet met contractnummer [contractnummer] tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van de schuld ad € 9.381,28 en de daarop vallende rente na de ontbinding van het huwelijk,
bepaalt dat de man, indien hij meer dan zijn voornoemd aandeel in de schuld (inclusief de door hem verschuldigde rente vervallen na de ontbinding van het huwelijk) aan de Rabobank uit hoofde van doorlopend krediet met contractnummer [contractnummer] heeft voldaan, voor het meerdere regres heeft op de vrouw;
verklaart voor recht dat de schuld aan DUO tot de huwelijksgemeenschap behoort en dat partijen ieder voor de helft draagplichtig zijn ten aanzien van de schuld aan DUO op 28 december 2010;
bepaalt dat de man, indien hij meer dan zijn voornoemd aandeel in de schuld aan DUO heeft voldaan, voor het meerdere regres heeft op de vrouw;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de in beide instanties gevallen proceskosten tussen partijen aldus, dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. N.J.M. van Etten, C.D.M. Lamers en G.J. Vossestein en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 31 december 2013.