6.Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 juli 2009, nr. 2009071927-37, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisant [G]:
Op woensdag 15 juli 2009 hoorde ik dat de verdachte [Z] verklaarde dat zijn vriend [verdachte] (het hof leest: [verdachte]) aan het navolgende signalement voldeed: kale man.
Tevens hoorde ik dat [Z] verklaarde dat de tonnen die hij bij hem in het pand had gezien witte en oranje tonnen betroffen en dat sommige tonnen voorzien waren van rode deksels.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Rechtmatigheid van de “staandehouding”
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte is staande gehouden als bedoeld in artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering. Deze staandehouding heeft onrechtmatig plaatsgevonden omdat er geen sprake was van een verdenking in de zin van artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering en de staandehouding bovendien werd uitgevoerd met het oog op de opsporing van strafbare feiten, niet om te vragen naar de personalia van de verdachte. Nu de staandehouding onrechtmatig heeft plaatsgevonden, is al hetgeen daarna door de politie is ondernomen ook onrechtmatig geschied, aldus de raadsman.
Met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat, niettegenstaande de in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 juli 2009 van verbalisanten [C], [A] en [B] gebruikte bewoordingen, er geen sprake is geweest van een staandehouding als bedoeld in artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering, maar van “staande houden” naar dagelijks spraakgebruik, waarmee kennelijk niet meer bedoeld is dan dat een persoon, in dit geval de verdachte, door verbalisant [B] is aangesproken om hem te vragen waarom hij wegrende bij het zien van de politie.
Ten overvloede overweegt het hof dat de raadsman heeft nagelaten om duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de factoren genoemd in artikel 359a, tweede lid, Sv aan te geven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg de door de raadsman gestelde onrechtmatigheid zou dienen te leiden. Ook om die reden kan het verweer niet slagen.
Cautie
De raadsman heeft voorts betoogd dat aan de verdachte - het hof begrijpt: toen hij op straat werd aangesproken door verbalisant [B] - de cautie had moeten worden gegeven.
Het hof verwerpt dit verweer, nu er naar het oordeel van het hof op dat moment nog geen sprake was van een verhoor als bedoeld in artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Er was op dat moment immers geen sprake van het stellen van vragen aan een door een opsporingsambtenaar als verdachte aangemerkt persoon betreffende diens betrokkenheid bij een geconstateerd strafbaar feit.
Ook ten aanzien van dit verweer geldt overigens dat de raadsman heeft nagelaten om duidelijk en gemotiveerd aan de hand van de factoren genoemd in artikel 359a, tweede lid, Sv aan te geven tot welk in artikel 359a Sv omschreven rechtsgevolg de door de raadsman gestelde onrechtmatigheid zou dienen te leiden. Ook om die reden kan het verweer niet slagen.
Betrokkenheid van de verdachte
Uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkt het volgende.
( i) In de nacht van 14 juli 2009 omstreeks 05:00 uur krijgen verbalisanten [B] en [A] een melding om te gaan naar de [A-straat] in Tegelen omdat een meldster had gezien dat een donkerkleurige bestelbus stopte in de straat, een inzittende op de uitkijk ging staan en een andere persoon witte vaatjes met rode deksels een woning binnen droeg (bewijsmiddel 1).
(ii) Diezelfde nacht komen twee mannen met witte en oranje tonnen, waarvan sommige met rode deksels, de woning van [Z] aan de [A-straat] 1a in Tegelen binnen. In de woning werd hennep geteeld. De mannen knippen de hennep en doen die in de tonnen. Op dat moment staat er een bestelbus voor de deur. Wanneer de mannen klaar zijn met knippen, zijn de tonnen weg (bewijsmiddelen 4 en 6).
(iii) Naar aanleiding van voornoemde melding gaan verbalisanten [B] en [A] ter plaatse. In de directe omgeving van de [A-straat] treffen zij geen donkerkleurige bestelbus aan. Omstreeks 05:40 uur zien zij op de Tegelseweg een donkerkleurige bestelbus rijden. Op de bijrijderstoel is een persoon gezeten. De bestelbus stopt op enig moment en de verdachte stapt aan de bestuurderszijde uit. Wanneer de verdachte de verbalisanten in uniform ziet, schrikt hij en loopt hij weg. Na een achtervolging door verbalisant [B], waarbij de verdachte het tot tweemaal toe op een rennen zet wanneer hij verbalisant [B] in het vizier krijgt en een maal wegduikt achter een geparkeerde auto, stopt de verdachte met rennen nadat een andere verbalisant ter plaatse is gekomen. De verdachte verklaart tegenover verbalisant [B] dat hij aan het joggen was. Hij blijkt sterk naar hennep te ruiken en zijn handen zijn vies (bewijsmiddelen 1 en 2).
(iv) In de laadruimte van de bestelbus wordt een wit plastic vat met een rood deksel aangetroffen. Het vat is leeg en de binnenzijde ruikt sterk naar hennep (bewijsmiddel 1).
( v) De verdachte blijkt in het bezit te zijn van de sleutels van de centrale benedendeur en de bovendeur van de woning aan de [A-straat] 1a in Tegelen. De bewoner van dat pand, [Z], heeft deze sleutels aan de verdachte ter beschikking gesteld (bewijsmiddelen 1 en 5).
(vi) Een aansluitend in de woning ingesteld onderzoek wijst uit dat de in die woning ingerichte hennepkwekerij geruimd is. Er worden in totaal 492 potten met teelaarde aangetroffen. Ook worden hennepresten aangetroffen en twee knipscharen met hars erop (bewijsmiddel 3).
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 4 december 2013 verklaard dat hij niets te maken heeft met de hennepkwekerij in de [A-straat] 1a te Tegelen en dat hij ook nooit in die woning is geweest. Hij heeft verklaard dat hij tijdens zijn aanhouding naar hennep rook omdat hij de avond tevoren in een coffeeshop had gerookt. Met een bekende die hij daar was tegengekomen, is hij naar een club geweest. Omdat die bekende een vrouw heeft, heeft de verdachte niet eerder hierover verklaard. Toen de verdachte naar huis liep, werd hem een lift aangeboden door iemand met een busje die hij uit het café kent. Hij heeft van dat aanbod gebruik gemaakt en is ingestapt. De bestuurder stopte op enig moment en zei dat er politie achter hen stond en dat de verdachte ervandoor moest gaan. Omdat de bestuurder wegrende, rende de verdachte ook weg. De verdachte is toen gestruikeld en met zijn handen in het zand terechtgekomen, waardoor hij vieze handen kreeg. Volgens de verdachte klopt het niet dat, zoals de politie heeft geverbaliseerd, de verdachte aan de bestuurderszijde van het busje is uitgestapt en evenmin dat hij die nacht een roze shirt droeg. De verdachte heeft desgevraagd niet willen verklaren wie de persoon is met wie hij naar de club is gegaan en evenmin wie hem de lift heeft gegeven. De verdachte heeft verder verklaard dat hij weliswaar in het bezit van de sleutels van de [A-straat] 1a te Tegelen was, maar dat hij niet wist dat het de sleutels van die woning waren. Hij had die sleutels namelijk gekregen van een kennis die hem had gevraagd of hij reservesleutels van de woning van die kennis bij zich wilde houden voor het geval die kennis zijn eigen sleutels zou verliezen en die kennis woonde niet in de [A-straat] 1a in Tegelen.
Het hof acht deze lezing van de verdachte ongeloofwaardig.
In die lezing zou de verdachte volstrekt toevallig in de vroege ochtend van 14 juli 2009, ruikend naar hennep, in een bestelbusje zijn beland dat kort tevoren is gebruikt bij het oogsten van een hennepkwekerij, welke kwekerij zich bevond in een pand waarvan de verdachte - zonder dit zelf te weten - de toegangssleutels bij zich had. Dat alleen al komt het hof hoogst onaannemelijk voor.
De verklaring van de verdachte dat hij de bijrijder van het busje was, is bovendien in strijd is met de waarneming van verbalisanten [A] en [B] dat de verdachte aan de bestuurderszijde van het busje uitstapte. Het hof ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van deze - gedetailleerd geverbaliseerde - waarneming. In het verhoor van 15 juli 2009 is aan de verdachte weliswaar door verbalisanten [H] en [G] voorgehouden dat is gezien dat de verdachte aan de bijrijderszijde van het bestelbusje is uitgestapt, maar het hof hecht meer waarde aan het relaas van [A] en [B], nu zij - anders dan [H] en [G] - het door de verdachte verlaten van het busje zelf hebben waargenomen.
Bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de lezing van de verdachte betrekt het hof bovendien in zijn oordeel dat de verdachte die lezing pas ter terechtzitting in hoger beroep - bijna 4,5 jaar na zijn aanhouding - heeft gegeven. Zodoende heeft hij royaal de tijd gehad zijn verklaring aan te passen aan de inhoud van het dossier en in het bijzonder de voor hem belastende aspecten als zijn aanwezigheid in het busje, het feit dat hij naar hennep rook en zijn vieze handen. Het tijdstip waarop de verdachte zijn verklaring heeft afgelegd, doet daarom afbreuk aan de geloofwaardigheid van die verklaring. Daar komt nog bij dat de verdachte desgevraagd geen namen heeft willen noemen van degene met wie hij in de club zou zijn geweest en degene die hem een lift zou hebben gegeven, waardoor zijn lezing volstrekt oncontroleerbaar is gebleven.
Uit hetgeen hiervoor onder (i) tot en met (vi) is overwogen - waarbij het hof in het bijzonder het oog heeft op de betrekkelijk korte tijdspanne tussen het oogsten van de hennep (waarbij een donkerkleurig bestelbusje werd gebruikt) en het door de verdachte besturen van een donkerkleurig bestelbusje, de gelijkenis tussen de vaten die werden gebruikt bij het oogsten van de 492 planten in de kwekerij en het vat dat in het door de verdachte bestuurde busje werd aangetroffen, het feit dat zowel de binnenzijde van dat vat als de verdachte zelf naar hennep rook, alsmede verdachtes vieze handen - leidt het hof af dat de verdachte in de nacht van 14 juli 2009 betrokken is geweest bij het oogsten van de hennep in de woning aan de [A-straat] 1a in Tegelen. Hieraan doet niet af dat in het busje slechts een leeg vat werd aangetroffen. Het hof acht, in aanmerking nemende dat daarvoor voldoende tijd en gelegenheid heeft bestaan, aannemelijk dat de hennep is afgeleverd tussen het oogsten en het moment waarop de politie het busje voor het eerst waarnam.
Nu de verdachte betrokken was bij het oogsten van de hennep en hij voorts door [Z] in het bezit was gesteld van de sleutels van die woning en derhalve toegang tot de hennepkwekerij had, was er naar het oordeel van het hof sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en in ieder geval [Z], gericht op het aanwezig hebben van de 492 hennepplanten in die kwekerij. Het hof acht het ten laste gelegde medeplegen van opzettelijk aanwezig hebben van die hennepplanten dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van 492 hennepplanten. Hij was tevens actief betrokken bij het oogsten van die planten. De verdachte heeft daarbij kennelijk gehandeld uit financieel gewin.
Gelet op de straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd, acht het hof de door de politierechter opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde taakstraf voor de duur van 150 uren passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d en 47 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.