Uitspraak
17.Het tussenarrest van 8 januari 2013
18.Het verdere verloop van de procedure
19.De verdere beoordeling
‘Wij kunnen helaas geen patient [geïntimeerde], geboren [geboortedatum]-1955 in ons cliëntensysteem vinden’(overigens hecht het hof geen, althans onvoldoende doorslaggevende waarde aan de handgeschreven vermelding
‘1995 kortdurend contact 2 a 3 gesprekken’op de machtiging opvragen medische gegevens van 5 april 2006 (andere bijlage bij voormelde brief van [X.]), nu niet bekend is wie dit heeft geschreven en waaraan deze bewering is ontleend). Het enkele feit dat [geïntimeerde] in 1996 nog een keer bij zijn huisarts en het Riagg is geweest, werpt geen ander licht op de zaak, nu voorstelbaar is dat [geïntimeerde] nog steeds zat met zijn (onbeantwoorde) vraag of hij bijzonder (paranormaal begaafd) was. Daarbij komt dat [geïntimeerde] verklaart dat hij zich tot 2005 vanwege de stem in zijn hoofd nooit ziek heeft gemeld en geen medicijnen heeft geslikt, terwijl de diagnose schizofrenie pas in 2005 is gesteld na klachten van [geïntimeerde] (leeg en opgebrand zijn) met betrekking tot zijn werk. Ook van deze verklaringen is niet komen vast te staan dat ze onjuist zijn (integendeel, [X.] meent dat [geïntimeerde] pas in 2005 met de diagnose schizofrenie is geconfronteerd, zie voormelde de brief van [X.] van 21 januari 2012).
‘Ondergetekende sluit niet uit, dat de betreffende huisarts in 1995 en de Riagg/GGZ-instelling deze diagnose(hof: schizofrenie)
wel gesteld hebben, maar is van mening, dat er geen enkele aanleiding is, dat betrokkene van deze diagnose in 1995 op de hoogte is gesteld.’) en voormelde brief van 23 april 2006 (
‘Betrokkene heeft zich dan ook verder in die tijd als “normaal en gezond” beschouwd met dan wel de bijzondere gaven, dat God tot hem sprak (..) Ondergetekende schat dit in als authentiek’). Nu [geïntimeerde] in 1994/1996 kennelijk niet heeft ervaren dat hij psychische klachten had, is des te meer aannemelijk dat hij dit in 2002, toen hij het aanvraagformulier van Cardif invulde/liet invullen, ook niet zo ervoer. Immers is niet komen vast te staan dat [geïntimeerde] na 1996 tot het invullen van het formulier in 2002 met oog op de stem in zijn hoofd een arts, psycholoog en/of het Riagg heeft bezocht, een behandeling heeft ondergaan, medicijnen heeft geslikt, dan wel zich ziek gemeld heeft op zijn werk (terwijl [geïntimeerde] het tegendeel verklaart).
Hij vertelt over een eerdere periode van overbelasting in 1995. In die periode had hij auditieve hallucinaties. (..) In de vragenlijst lees ik dat hij in 1992 in behandeling is geweest bij het RIAGG’.Deze beweringen zijn (slechts) een weergave door [gezondheidspsycholoog] van hetgeen [geïntimeerde] zou hebben gezegd, terwijl onduidelijk is wie in welke vragenlijst zou hebben ingevuld dat [geïntimeerde] in 1992 in behandeling is geweest bij het Riagg.
‘blh. Heeft waarschijnlijk meerdere psychotische episodes gehad in het verleden. Begon op 20-30 jarige leeftijd. In 1995 bij psychiater geweest vanwege hallucinaties/wanen. (..) Op dit moment: wederom stemmen, n.a.v. natuurrampen die recentelijk zijn gebeurd. Psychiater schijnt hij al van te weten. (..) 10 jaar terug ook periode bij RIAGG.’In de rapportage wordt niet verduidelijkt waaraan de beweringen worden ontleend dat [geïntimeerde] in 1995 bij een psychiater en een periode het Riagg zou zijn geweest. Dat [geïntimeerde] in het verleden waarschijnlijk meerdere psychotische episodes heeft gehad valt
’S erg druk, veel meegemaakt O manie?) niet in tegenspraak met hetgeen [geïntimeerde] verklaart, tenminste niet zonder meer.
‘Veel meegemaakt’kan slaan op de paranormale ervaringen en door hierover
erg druk’- te vertellen kan [geïntimeerde] de indruk hebben gewekt een
‘manie’te hebben. Een dergelijke uitleg van deze vermeldingen ligt te meer voor de hand doordat op het medische journaal bij ‘correspondentie’ wordt vermeld
‘RIAGG: al 20 jaar bestaande interpretatieproblemen van paranormale ervaringen. (..) Verwezen naar specifieke hulpverlening: de heer [Z.].’Interpretatieproblemen van paranormale ervaringen klinkt beduidend minder ernstig dan een ‘manie’. Tot slot is niet gebleken dat de huisarts aan [geïntimeerde] heeft medegedeeld voor mogelijk te houden dat hij een manie zou hebben ([geïntimeerde] heeft ter comparitie ook niet verklaard dat dit het geval was).