ECLI:NL:GHSHE:2013:6302

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
24 december 2013
Zaaknummer
HD 200.104.929/01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Effectenlease-overeenkomsten en verjaring van vernietigingsvordering door niet handelende echtgenoot

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, ging het om een hoger beroep van Varde Investments (Ireland) Limited tegen de gezamenlijke erfgenamen van een overleden persoon, die effectenlease-overeenkomsten met Dexia had gesloten. De kern van de zaak was de vraag of de niet handelende echtgenoot van de overledene, die niet had meegetekend op de overeenkomsten, bekend was met het bestaan van deze overeenkomsten en of de vordering tot vernietiging van deze overeenkomsten was verjaard. Het hof had eerder in een tussenarrest vastgesteld dat de echtgenoot op 29 december 2000 met Dexia twee effectenlease-overeenkomsten had gesloten, maar dat deze niet door de echtgenoot waren ondertekend. De echtgenoot had op 9 juni 2003 een overeenkomst met Dexia gesloten, maar het hof oordeelde dat de vordering tot vernietiging op grond van artikel 3:52 BW verjaart na drie jaar, vanaf het moment dat de echtgenoot bekend was met de overeenkomsten. Het hof concludeerde dat de echtgenoot al voor 9 juni 2003 bekend was met de effectenlease-overeenkomsten, omdat zij Dexia had gebeld om uitstel te vragen voor het Dexia Aanbod. Dit telefoongesprek, waarvan een transcript was overgelegd, toonde aan dat de echtgenoot op de hoogte was van de inhoud van de overeenkomsten. Het hof oordeelde dat de vordering tot vernietiging reeds in 2006 was verjaard, voordat de echtgenoot in 2007 een beroep deed op vernietigbaarheid. De grieven van Varde werden gegrond verklaard, en de eerdere afwijzing van de vorderingen van Varde werd vernietigd. De erfgenamen werden veroordeeld tot betaling van een bedrag aan Varde, inclusief wettelijke rente en proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.104.929/01
arrest van 24 december 2013
in de zaak van
Varde Investments (Ireland) Limited,
gevestigd te [vestigingsplaats], Ierland,
appellante,
advocaat: mr. P.C.M. Ouwens te Spijkenisse,
tegen
de gezamenlijke erfgenamen van [erflater],
overleden op [datum] 2011,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
advocaat: mr. M.P. Poelman te Tilburg,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 2 juli 2013 in het hoger beroep van de door de rechtbank 's-Hertogenbosch onder zaaknummer 577396/08-7551 gewezen vonnissen van 12 maart 2009, 16 juli 2009 en 20 oktober 2011.

6.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de akte van Varde van 30 juli 2013 met producties;
- de antwoordakte van Erven [erflater] van 28 augustus 2013.
Partijen hebben arrest gevraagd.

7.De verdere beoordeling

7.1.
In voormeld tussenarrest (r.o. 4.1. sub (i) en (iii)) heeft het hof vastgesteld dat [erflater] op 29 december 2000 met Dexia twee effectenlease-overeenkomsten (genaamd WinstVerDriedubbelaar) heeft gesloten en dat deze niet zijn medeondertekend door [echtgenoot], met wie [erflater] destijds was gehuwd. Deze overeenkomsten hadden een reguliere looptijd van drie jaren en zouden in beginsel eindigen ultimo december 2003.
Het hof heeft voorts vastgesteld dat [erflater] op of omstreeks 9 juni 2003 met Dexia een Overeenkomst Dexia Aanbod is aangegaan, waarbij [erflater] ervoor heeft gekozen de effectenlease-overeenkomsten na ommekomst van de reguliere looptijd in december 2003 te verlengen voor de duur van drie jaren, en dat het ook het Aanmeldingsformulier Dexia Aanbod niet is medeondertekend door [echtgenoot].
7.2.
In voormeld tussenarrest (r.o. 4.11.) heeft het hof overwogen dat de vordering tot vernietiging van de effectenlease-overeenkomsten op grond van artikel 3:52 BW verjaart door verloop van drie jaar nadat de niet handelende echtgenoot, van wie de schriftelijke toestemming voor het aangaan van de overeenkomsten is vereist, ten dienste is komen te staan, en dat voor de aanvang van de verjaringstermijn aldus bepalend is wanneer [echtgenoot] daadwerkelijk met het bestaan van de onderhavige effectenlease-overeenkomsten bekend is geworden. Vaststaat dat [echtgenoot] bij brief van 9 februari 2007 een beroep heeft gedaan op de vernietigbaarheid van de door [erflater] gesloten effectenlease-overeenkomsten.
7.3.
Het hof heeft in het tussenarrest (r.o. 4.15.) geoordeeld dat uit het feit dat [echtgenoot], zoals Erven [erflater] hebben gesteld, Dexia heeft gebeld om uitstel te krijgen van de termijn tot het aangaan van het Dexia Aanbod in elk geval volgt dat dit telefoongesprek is gevoerd voordat [erflater] en Dexia op of omstreeks 9 juni 2003 de Overeenkomst Dexia Aanbod zijn aangegaan. Het hof heeft voorts geoordeeld dat indien uit het telefoongesprek, dat kennelijk dus is gevoerd voor 9 juni 2003, blijkt dat [echtgenoot] toen bekend was of is geworden met het bestaan van de effectenlease-overeenkomsten, de vordering tot vernietiging van deze overeenkomsten reeds was verjaard voordat [echtgenoot] hierop bij brief van 9 februari 2007 een beroep deed.
7.4.
Het hof heeft Varde vervolgens in de gelegenheid gesteld bij akte een transcript van de (gedeponeerde) geluidsband van het betreffende telefoongesprek over te leggen.
7.5.
Uit het door Varde bij akte overgelegde transcript van het telefoongesprek, waarvan de juistheid door Erven [erflater] in de antwoordakte na tussenarrest is erkend, blijkt dat [echtgenoot] Dexia heeft gebeld om uitstel te krijgen voor een reactie op het Dexia Aanbod, dat het Dexia Aanbod (het Aanmeldingsformulier, hof) kennelijk voor 10 april (2003, hof) moest worden teruggestuurd en dat Dexia niet kon garanderen dat het Dexia Aanbod zou worden geaccepteerd als het Aanmeldingsformulier later zou worden teruggestuurd.
7.6.
Het hof is van oordeel dat uit de inhoud van het transcript van het tussen [echtgenoot] en Dexia in 2003 gevoerde telefoongesprek, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt dat [echtgenoot] wist dat het Dexia Aanbod betrekking had op de door [erflater] met Dexia gesloten effectenlease-overeenkomsten. Dat blijkt niet alleen uit het feit dat [echtgenoot] Dexia heeft gebeld met het verzoek om uitstel te krijgen voor het inzenden van het Aanmeldingsformulier en dat [echtgenoot] in gesprek met Dexia zelf ook aangeeft dat een weloverwogen keuze moet worden gemaakt of ze, naar het hof begrijpt, al dan niet op het Dexia Aanbod zal ingaan. Uit het transcript, dat hierna inhoudelijk wordt besproken, blijkt met name dat [echtgenoot] tijdens het gesprek alle informatie van het Dexia Aanbod bij de hand had (het Aanmeldingsformulier, het Dexia Aanbod en de Toelichting op het Dexia Aanbod), dat Dexia tijdens het gesprek deze informatie deels met [echtgenoot] heeft doorgenomen en dat [echtgenoot] wist waar het over ging.
Uit het transcript blijkt dat tijdens dit gesprek het woord effectenlease-overeenkomsten weliswaar niet is gebezigd, maar wel dat uitdrukkelijk is gesproken over “uw contract” en dat Dexia heeft aangegeven dat (pas) in december (2003, hof) de keuze moest worden gemaakt wat men uiteindelijk met het contract zou doen. Dexia heeft blijkens het transcript tegen [echtgenoot] gezegd dat zij niet nu al moest beslissen over de verkoop, overname of verlengen van het contract, maar dat indien [echtgenoot] akkoord zou gaan met het Dexia Aanbod zij uiteindelijk pas in december moest kiezen over de voorwaarden. Vast staat dat de effectenlease-overeenkomsten ultimo december 2003 zouden eindigen.
Uit het transcript blijkt verder dat Dexia tijdens het gesprek met [echtgenoot] het Aanmeldingsformulier heeft doorgenomen, dat Dexia haar heeft gewezen op de op de linkerpagina van het formulier vermelde vakjes “Ja” en “Nee”, en dat daartussen een keuze moest worden gemaakt door een vakje in te vullen. Dexia heeft in aansluiting daarop tegen [echtgenoot] gezegd:
“En dan vragen wij nu, wij vragen één ding terug van de klant, dat is dat zij afzien van juridische procedures, oftewel als u zegt ik ga procederen, dan gaat u natuurlijk niet akkoord met het aanbod, Maar zegt u van nou, ik wil gewoon het contract door en ik ga niet procederen dan kunt u gebruik maken van de zeer verbeterde voorwaarden, maar uiteindelijk kiest u pas een van de voorwaardes in december.”en
“Kijk, wij weten niet wat de aandelen in december doen”waarop [echtgenoot] heeft geantwoord:
“Nee, dat klopt.”Naar het oordeel van het hof blijkt uit de tekst onder de op aanmeldingsformulier vermelde vakjes Ja en Nee (prod. 3 inleidende dagvaarding) duidelijk dat het hier gaat om de mogelijkheden bij afloop van de effectenlease-overeenkomsten.
Uit het gesprek blijkt verder dat Dexia met [echtgenoot] pagina’s 14 en 15 van de Toelichting op het Dexia Aanbod (prod. 2 akte na tussenarrest) heeft doorgenomen, dat Dexia haar erop heeft gewezen dat op pagina 14 de rechten zijn vermeld die zij thans heeft, de oude voorwaarden, en dat indien zij akkoord zou gaan met het Dexia Aanbod in december 2003 de voorwaarden zouden gelden zoals vermeld op pagina 15 van de Toelichting. Naar oordeel van het hof blijkt ook uitdrukkelijk uit deze beide pagina’s dat het hier gaat om keuzemogelijkheden bij afloop van effectenlease-overeenkomsten. Het gesprek tussen Dexia en [echtgenoot] eindigt vervolgens met de woorden van Dexia:
“Dus dat is eigenlijk nu, dat is de enige keuze wat u nu dus voor april moet terugsturen”, waarop [echtgenoot] antwoordt:
“Jaja, oke, dan weet ik voor mezelf ook even en dan kan ik dat met de rest even verifiëren. Uitstekend.”
7.7.
Gelet op het vorenstaande is hof van oordeel dat [echtgenoot] tijdens het met Dexia gevoerde telefoongesprek, dat kennelijk voor 10 april 2003 maar in elk voor 9 juni 2003 heeft plaatsgevonden, daadwerkelijk met het bestaan van de effectenlease-overeenkomsten bekend was. Naar het oordeel van het hof hebben Erven [erflater], mede in het licht van het hiervoor besproken transcript van het tussen Dexia en [echtgenoot] gevoerde gesprek, onvoldoende gemotiveerd weersproken dat [echtgenoot] reeds voor 9 juni 2003 daadwerkelijk met de door [erflater] gesloten effectenlease-overeenkomsten bekend was, zodat zulks in rechte vaststaat. Het leveren van tegenbewijs zijdens Erven [erflater] is derhalve niet aan de orde.
7.8.
De slotsom luidt dat de vordering tot vernietiging van de onderhavige effectenlease-overeenkomsten reeds (in 2006) was verjaard voordat [echtgenoot] bij brief van 9 februari 2007 het beroep deed op de vernietigbaarheid van deze overeenkomsten. Daarmee slagen de grieven I, II en III.
7.9.
Erven [erflater] hebben geen verweer gevoerd tegen het door Varde gevorderde bedrag van € 8.318,49, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 6.838,56 vanaf 10 januari 2008, zodat deze vordering volledig zal worden toegewezen.
Dit betekent dat het bestreden eindvonnis van 20 oktober 2011, waarbij de vorderingen van Varde zijn afgewezen, dient te worden vernietigd. Het tussenvonnis van 16 juli 2009 zal worden bekrachtigd. Bij voormeld tussenarrest is Varde reeds niet ontvankelijk verklaard in het hoger beroep tegen het tussenvonnis van 12 maart 2009.
Erven [erflater] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
8. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van 16 juli 2009;
vernietigt het vonnis van 20 oktober 2011;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Erven [erflater] tot betaling aan Varde van een bedrag van € 8.318,49, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 6.838,56 vanaf 10 januari 2008 tot de dag der voldoening;
veroordeelt Erven [erflater] in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van Varde begroot op:
- €  289,71 aan verschotten en op € 768,00 voor kosten advocaat in de eerste aanleg;
- € 756,64 aan verschotten en op € 948,00 voor kosten advocaat in het hoger beroep;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door T. Rothuizen-Van Dijk, J.Th. Begheyn en S. Riemens en in openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 december 2013.