ECLI:NL:GHSHE:2013:6147

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 december 2013
Publicatiedatum
23 december 2013
Zaaknummer
20-000440-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en veroordeling tot gevangenisstraf voor gewapende overval en diefstal

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1977 en thans verblijvende in P.I. Vught, was eerder veroordeeld voor meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging en diefstal met geweld. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank gedeeltelijk vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest. De zaak betreft een gewapende overval op een juwelier op 30 december 2011, waarbij de verdachte samen met een mededader meerdere sieraden en geld heeft gestolen. De overval werd gekenmerkt door geweld en bedreiging, waarbij de slachtoffers onder druk werden gezet om de sleutels van de kluis te overhandigen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de overval, mede op basis van getuigenverklaringen en DNA-onderzoek. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen, maar het hof heeft voldoende bewijs gevonden om tot een veroordeling te komen. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot schadevergoeding van €2.450,00, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-000440-13
Uitspraak : 24 december 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 28 januari 2013 in de strafzaak met parketnummer
01-849290-12 tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [1977],
thans verblijvende in P.I. Vught - Nieuw Vosseveld 2 HVB te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van:
1: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking en voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee personen of meer personen;
3: Diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en inklimming;
4: Diefstal door twee of meer verenigde personen;
5: Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen,
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij [benadeelde 1]en over in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het gerechtshof het vonnis van de rechter in eerste aanleg zal vernietigen, opnieuw rechtdoende de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 bewezen zal verklaren en de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]integraal zal toewijzen, inclusief de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft vrijspraak van de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bepleit en een strafmaatverweer gevoerd. De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 5 ten laste gelegde feit gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 01 juni 2012 te 's-Hertogenbosch meerdere, althans één perso(o)n(en) in/nabij [bedrijf] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte toen daar opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp gepakt en/of getoond en/of gericht (gehouden) op één of meerdere personen en/of met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp bewegingen gemaakt (in de lucht) en/of geschreeuwd en/of met (een) glas/glazen gegooid en/of met dit vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp het café ingelopen;
2:
hij op of omstreeks 30 december 2011 te Heusden tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (onder meer) meerdere sieraden en/of (een) geldbedrag(en) en of (een) bankpas(sen) en/of een rijbewijs, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever 1] en/of [benadeelde 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat/die sieraden en/of geldbedrag(en) en/of bankpas(sen) en/of rijbewijs onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming en/of welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever 1] en/of [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk gewelddadig
- zijn/hun gezicht(en) heeft/hebben bedekt/afgedekt met (een) bivakmuts(en) en/of
- die [aangever 1] en/of [aangever 2] meerdere, althans één vuurwapen, althans (een) op een vuurwapen gelijkend(e) voorwerp(en) heeft/hebben getoond en/of
- tegen die [aangever 1] en/of [aangever 2] heeft/hebben gezegd (op dwingende toon) "Liggen" en/of "Hoofd naar beneden en niet kijken, dan gebeurt er niks." en/of
- die [aangever 1] een klap/tik tegen het hoofd heeft/hebben gegeven en/of
- meerdere, althans één vitrinekast(en) heeft/hebben ingeslagen/kapotgeslagen;
3:
hij op of omstreeks 21 februari 2012 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in / uit [bedrijf 2] (gevestigd aan[adres]) heeft weggenomen een geldbedrag (van ongeveer 1000 Euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] en/of [aangever 3], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededaders(s) (een) ruit(en) (van het kantoor van het [bedrijf 2]) vernield en/of meerdere, althans één lade(s) geopend;
4:
hij op of omstreeks 21 februari 2012 te Boxtel tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis en/of een geldbedrag en/of sleutels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1]en/of [eigenaar], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
5:
hij op of omstreeks 27 juni 2012 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een deur), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Politie Brabant-Noord, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door tegen die ruit te trappen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van de onder 1 ten laste gelegde bedreiging bij [bedrijf]
1.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, mede op grond van de omstandigheid dat verdachte bij een fotoconfrontatie door de getuige [getuige 1] is herkend.
De verdediging heeft vrijspraak van dit feit bepleit. De verdediging heeft daarbij vraagtekens geplaatst bij de bewijswaarde van de fotoconfrontatie.
Het hof overweegt het navolgende.
3.
Op 1 juni 2012 heeft er een incident plaatsgevonden op het terras van [bedrijf], gelegen aan de Markt te ’s-Hertogenbosch, waarbij een man een glas kapot heeft gegooid, heeft geschreeuwd en een pistool of een daarop gelijkend voorwerp heeft getrokken. De man heeft ook met dit pistool gezwaaid. Hierdoor is onder de aanwezigen in en bij het café paniek ontstaan.
4.
De politie heeft over het incident getuigen gehoord. Het hof stelt vast dat meerdere getuigen hebben verklaard dat zij de naam “[voornaam van de verdachte]” of een daarop gelijkende naam hebben gehoord. De man die het pistool of een daarop gelijkend voorwerp had getrokken en getoond, zou toen hij eerder werd aangesproken ook op deze naam hebben gereageerd, aldus de getuige [getuige 2].
5.
De getuige [getuige 1] heeft op 1 juni 2012 ten overstaan van de politie het volgende verklaard. Zij zag dat er ruzie gaande was op het terras van [bedrijf]. Zij zag een persoon staan met een zwart petje, zwarte bovenkleding, een zonnebankbruine kleur, geschatte leeftijd ongeveer 35 jaar, lengte 1.80 meter en donkere wenkbrauwen. Zij zag dat deze persoon ruzie had met iemand op het terras. Zij herkende de persoon gelijk en wist dat hij een vriendin heeft, genaamd [naam]. Zij heeft deze man vaker op een roze scooter zien rijden. Een soortgelijke scooter stond ten tijde van het verhoor van de getuige tegen de viskraam op de Markt te ’s-Hertogenbosch. Van een collega hoorde zij dat de man die zij had gezien een vuurwapen uit zijn broeksband had getrokken. De getuige heeft vervolgens met haar broer gesproken, omdat zij niet op de naam van de man kon komen. Zij heeft een omschrijving van de man gegeven, waarop haar broer zei dat de man[naam] heet.
6.
Op 2 juli 2012 heeft verbalisant [verbalisant] van de regiopolitie Brabant-Noord met de getuige [getuige 1] een enkelvoudige fotoconfrontatie gehouden. De foto die aan de getuige is getoond, is een foto van verdachte, [verdachte]. De getuige [getuige 1] heeft hierop verklaard dat de persoon op de getoonde foto de persoon is waarover zij eerder heeft verklaard.
7.
Met de verdediging is het hof van oordeel dat verklaringen die tot stand komen naar aanleiding van een enkelvoudige fotoconfrontatie met grote behoedzaamheid moeten worden bezien en op hun betrouwbaarheid dienen te worden getoetst voordat deze verklaringen daadwerkelijk tot bewijs worden gebezigd. Het hof is van oordeel dat aan de in de onderhavige zaak uitgevoerde enkelvoudige fotoconfrontatie grote bezwaren kleven. Het hof overweegt daartoe dat uit de hiervoor weergegeven verklaring volgt dat de getuige een andere naam heeft genoemd van de persoon die zij heeft gezien dan de naam van verdachte. De politie heeft er evenwel niet voor gekozen om met de getuige een meervoudige fotoconfrontatie te houden, waarbij in de fotoselectie tevens een foto van [naam] –met wie, zo volgt uit de voorhanden zijnde stukken, een broer van verdachte kan worden bedoeld – was opgenomen, terwijl dit in de onderhavige casus wel de voorkeur zou genieten, temeer nu verdachte van meet af aan en ten stelligste heeft ontkend dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde. Doordat aan de getuige slechts één foto is getoond en op die foto niet de persoon stond die de getuige bij name heeft genoemd, is de bewijswaarde van de herkenning op grond van de enkelvoudige fotoconfrontatie naar het oordeel van het hof grotendeels teniet gedaan.
8.
Dat klemt temeer nu verdachte zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat zijn broer [naam] (ook) bevriend is met [naam] Het hof heeft geen aanwijzingen voor het tegendeel gevonden. Voor zover het hof op basis van de in hoger beroep aan het dossier toegevoegde foto’s kan nagaan, zou het door de getuige opgegeven signalement ook bij de broer van verdachte kunnen passen.
9.
Het hof overweegt voorts dat er andere aanwijzingen zouden kunnen zijn dat verdachte de persoon is geweest die op 1 juni 2012 bij [bedrijf] een vuurwapen heeft gepakt en getoond, waaronder de omstandigheid dat op aanwijzing van de getuige [getuige 1] op de Markt te ’s-Hertogenbosch een roze scooter werd aangetroffen, die op naam was gesteld van [getuige 3] en die volgens [getuige 3] vaker door verdachte werd gebruikt. Naar het oordeel van het hof leggen deze aanwijzingen evenwel, mede gelet op de woonplaats van verdachte, te weten ’s-Hertogenbosch, onvoldoende gewicht in de schaal om de conclusie dat verdachte daadwerkelijk de persoon is geweest die op 1 juni 2012 bij [bedrijf]een vuurwapen heeft gepakt en getoond, te kunnen dragen.
10.
Het hof overweegt tot slot dat met de getuige [getuige 2] eveneens een enkelvoudige fotoconfrontatie is gehouden, waarbij aan de getuige een tweeluikfoto van verdachte is getoond, maar deze confrontatie heeft geen positieve herkenning opgeleverd. Het hof merkt daarbij nog op dat de politie geen fotoconfrontatie heeft gehouden met de getuige [getuige 4], terwijl hij heeft verklaard dat hij kort voor het incident nog heeft gesproken met de persoon die later het vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp heeft getrokken en die door een ander [naam] werd genoemd.
11.
Alles overwegende heeft het hof niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2:
hij op 30 december 2011 te Heusden tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen meerdere sieraden en een geldbedrag en bankpassen en een rijbewijs, toebehorende aan [aangever 1] en/of [benadeelde 2], waarbij verdachte en zijn mededader die sieraden onder hun bereik hebben gebracht door middel van braak en welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever 1] en [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededader
  • hun gezichten hebben bedekt/afgedekt met bivakmutsen en
  • die [aangever 1] en [aangever 2] een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond en
  • tegen die [aangever 1] en [aangever 2] hebben gezegd (op dwingende toon) “Liggen” en “Hoofd naar beneden en niet kijken, dan gebeurt er niks.” en
  • die [aangever 1] een klap tegen het hoofd hebben gegeven en
  • een vitrinekast hebben ingeslagen.
3:
hij op 21 februari 2012 te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in [bedrijf 2] (gevestigd aan[adres]) heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan [bedrijf 2] en/of [aangever 3], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming, immers heeft verdachte een ruit van het kantoor van het [bedrijf 2] vernield en lades geopend.
4:
hij op 21 februari 2012 te Boxtel tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een kluis en een geldbedrag en sleutels, toebehorende aan[benadeelde 1]
5:
hij op 27 juni 2012 te 's-Hertogenbosch opzettelijk en wederrechtelijk een ruit (van een deur) toebehorende aan Politie Brabant-Noord heeft vernield door tegen die ruit te trappen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van de onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten.
De verdediging heeft, op de gronden als verwoord in de pleitnota, vrijspraak van de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten bepleit. Ten aanzien van het onder 5 ten laste gelegde feit is door de verdediging geen verweer gevoerd.
Het hof overweegt als volgt.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang beschouwd. [1]
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde overval op een juwelier
1.
Op 30 december 2011 heeft [aangever 1] ook namens [benadeelde 2] aangifte gedaan van een overval die is gepleegd op [juwelier], gevestigd aan [adres] te Heusden. Hij heeft verklaard dat hij zich op 30 december 2011 omstreeks 17.10 uur samen met medewerkster [aangever 2] in zijn winkel bevond, toen hij de winkelbel hoorde gaan. Toen aangever [aangever 1] de winkel in keek, zag hij aan zijn linkerzijde een persoon staan, gekleed in een zwarte jas en met een bivakmuts over zijn hoofd. Hij zag dat deze persoon, verder te noemen dader 1, in zijn rechterhand een pistool vasthield en dat hij dit pistool op aangever richtte. Hij zag dat er ook een tweede persoon aanwezig was die eveneens een bivakmuts droeg en een donkerkleurig pistool vasthield. Hij hoorde dader 1 roepen: “Liggen” en “Hoofd naar beneden en niet kijken, dan gebeurt er niks”. Dader 1 vroeg verder om de kluissleutel. Nadat hij deze op aanwijzing van aangever had gepakt, werd de kluis leeggehaald. Vervolgens vroeg dader 1 aangever [aangever 1] om zijn portemonnee, waarop deze antwoordde dat die in zijn jas zat. Intussen werd om de sleutels van de vitrinekasten gevraagd, waarop [aangever 2] haar sleutels heeft afgegeven. Aangever haalde vervolgens zijn hand weg van zijn ogen en probeerde te kijken. Gelijk hierop voelde hij een harde klap op zijn achterhoofd. Op een geven moment hoorde aangever: “Hier, [voornaam van de verdachte]”. Kort hierna hoorde hij glasgerinkel. Later zag hij dat een vitrinedeur ingeslagen was en dat de inhoud daarvan was weggenomen. In de vitrinekast lagen juwelen. Aangever heeft van de daders een omschrijving gegeven. Hij zag onder meer dat beide personen zwarte handschoenen droegen.
Uit de bij de aangifte gevoegde goederenbijlage volgt dat naast sieraden, geld en een portemonnee ook bankpassen, een creditcard en een rijbewijs van [aangever 1] zijn weggenomen. [2]
Van de overval zijn camerabeelden beschikbaar. Deze zijn op een USB-stick opgeslagen en voor nader onderzoek overgedragen aan de politie. Verbalisant [verbalisant] heeft van hetgeen zij op de camerabeelden heeft waargenomen een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt. In dit proces-verbaal is opgenomen dat de overvallers gebruik hebben gemaakt van een boodschappentas van Lidl. [3]
2.
Getuige [aangever 2] heeft eveneens verklaard dat zij op 30 december 2011 omstreeks 17.10 uur in de juwelierszaak van [aangever 1] stond toen zij de bel van de toegangsdeur hoorde. Zij zag dat er twee personen met zwarte bivakmutsen in de zaak stonden en dat één van hen een pistool had. Dit pistool werd op haar en [aangever 1] gericht. Zij hoorde een van deze personen roepen: “Liggen” en “Niet kijken”. Hierop is zij op de grond gaan liggen. Zij hoorde dat een van de personen aan [aangever 1] vroeg waar de sleutels van de kluis waren. Zij hoorde dat de kluis werd geopend en dat de inhoud er uit werd gehaald. Ondertussen bleef een van de personen tegen hen praten en dreigen. Deze persoon zei dat ze moesten blijven liggen en dat hij niet zou schieten als ze zouden blijven liggen en niet zouden kijken. Vervolgens hoorde zij dat de dader(s) om de portemonnee van [aangever 1] vroeg(en). Op aanwijzing van [aangever 1] werd zijn portemonnee uit zijn jaszak gehaald. Hierop vroegen de daders om de sleutels van de vitrines. Getuige heeft de sleutels overhandigd. Zij hoorde dat één van de vitrines stuk werd geslagen. Daarna zijn de daders vertrokken, aldus de getuige. Vervolgens kwam de eigenaresse van de tegenover de juwelierszaak gelegen slijterij zeggen dat de politie al was gebeld. [4]
3.
Op 30 december 2011 omstreeks 17.10 uur kwam bij het Gemeenschappelijk Meldcentrum van de politie Brabant-Noord de melding binnen dat er een overval was gepleegd op juwelier [aangever 1] aan [adres] te Heusden. Hierop zijn politieambtenaren ter plaatse gegaan. [5] Aldaar hebben zij gesproken met enkele getuigen.
Getuige [getuige 5] heeft verklaard dat zij zich op 30 december 2011 omstreeks 17.15 uur op de eerste verdieping van haar winkel aan [adres]te Heusden bevond en dat zij uit het raam keek, waarbij zij zicht had op [de straat waar de juwelier zich bevindt]. Zij zag toen dat een persoon met een bivakmuts [de straat waar de juwelier zich bevindt] uit rende en het steegje tegenover [de straat waar de juwelier zich bevindt] in rende. Zij zag dat de persoon vrijwel direct weer terug uit de steeg kwam, enkele seconden aan het begin van de steeg bleef staan en [de straat waar de juwelier zich bevindt] in keek. Vervolgens zag zij dat hij weer de steeg in rende. Zij heeft van deze persoon de volgende omschrijving gegeven: donkerkleurige broek, donkerkleurige jas, niet zwart van kleur, donkerkleurige schoenen en een zwartkleurige bivakmuts. [6]
Getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij op 30 december 2011 iets na 17.00 uur op [de straat waar de juwelier zich bevindt] in Heusden in zijn auto zat, toen hij twee personen vanuit het steegje gelegen tussen [straat 2] en [straat 3] [de straat waar de juwelier zich bevindt] in zag lopen. Deze personen liepen een beetje weggedoken en waren gekleed in donkere kleding en droegen mutsen op hun hoofd. Na vijf tot tien minuten zag hij dat de personen rennend vanuit [de straat waar de juwelier zich bevindt] de hoek om kwamen en het steegje tussen [straat 2] en [straat 3] in renden. Hij zag dat de voorste persoon een Lidl boodschappentas in zijn hand had. [7]
Getuige [getuige 7] heeft verklaard dat zij op 30 december 2011, toen het schemerig begon te worden, over [de straat waar de juwelier zich bevindt] in Heusden liep toen twee mannen rennend die straat uit kwamen. Zij droegen zwarte bivakmutsen, donkere kleding en hadden een tas bij zich. Zij meent dat de mannen ook handschoenen droegen. Zij hoorde dat de ene man tegen de andere man zei: “Snel, rennen, rennen”. De mannen renden [straat 2] in en gingen meteen naar rechts het steegje in. [8]
Gelet op de overeenkomsten tussen de door de getuigen gegeven beschrijvingen van de twee personen en de door aangever [aangever 1] genoemde signalementen, de plaats en het tijdstip waarop de getuigen hun waarnemingen hebben gedaan en het gedrag waarover zij hebben verklaard, gaat het hof er van uit dat de getuige [getuige 5] één van de daders en de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] beide daders van de overval hebben zien vluchten.
4.
Getuige [getuige 8] heeft verklaard dat hij op 30 december 2011 bij zijn vriendin [de eerdergenoemde getuige [getuige 5]; hof] in de lingeriezaak stond, toen hij hoorde dat zij riep: “Volgens mij is er een overval gepleegd bij de juwelier”. Zij zei tegen hem dat zij een paar jongens met bivakmutsen de steeg in de nabijheid van de juwelier in had zien rennen, dat zij even stopten en om zich heen keken en vervolgens weer door renden. De getuige is kort daarna naar buiten gegaan. Hij liep vervolgens met een agent mee de steeg tussen [straat 2] en [straat 3] in. Hij zag een handschoen liggen en hij heeft deze opgepakt. Hij heeft deze handschoen gevonden op twee meter vanaf de kruising van de steeg met [straat 3], en aldus ongeveer twee meter [straat 3] in, gezien vanaf de hoek met de steeg. De handschoen was droog. Hij heeft de handschoen onmiddellijk meegenomen naar de lingeriezaak van zijn vriendin, waar deze vervolgens door de politie is veiliggesteld. [9]
Eén van de verbalisanten die naar aanleiding van de melding van de overval ter plaatse is gegaan, verbalisant [verbalisant], heeft gerelateerd dat hij werd aangesproken door de getuige [getuige 5]. Zij zei dat haar vriend, [getuige 8], een handschoen had gevonden aan het eindje van de steeg waar zij een persoon met een bivakmuts in had zien rennen. De handschoen lag nu op de balie in haar winkel. Verbalisant [verbalisant] nam waar dat het om een zwarte handschoen van het merk Le Coq Sportif ging. Hij heeft de handschoen in een papieren zak gedaan en overgedragen aan de medewerkers van de Forensisch Technische Opsporing. [10] Verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] van de forensische opsporing hebben de veiliggestelde handschoen gewaarmerkt met SIN AADZ8573NL. [11]
De aangetroffen en veiliggestelde handschoen
5.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de omstandigheid dat de handschoen niet in de steeg werd gevonden, maar daarbuiten in een andere straat, betekent dat het niet exclusief de daders van de overval moeten zijn geweest die de handschoen daar hebben achtergelaten, temeer niet nu geen van de getuigen heeft waargenomen dat een van de overvallers op die plek een handschoen heeft verloren of weggegooid.
Het hof overweegt als volgt.
6.
Het hof stelt op grond van de hiervoor weergegeven getuigenverklaringen vast dat de vluchtroute van de overvallers van de juwelierszaak is waargenomen tot in de steeg tussen [straat 2] en [straat 3] te Heusden. Het is niet bekend hoe de overvallers hun weg hebben vervolgd toen zij aan het einde van de steeg kwamen. Het hof stelt aan de hand van de plattegrond die als bijlage bij het eerdergenoemde verhoor van de getuige [getuige 8] is gevoegd, vast dat men aan het einde van de steeg zowel linksaf als rechtsaf kan gaan. Uit de verklaring van deze getuige blijkt dat de handschoen op een afstand van twee meter van de kruising van de steeg met [straat 3] is gevonden. Het hof stelt dan ook vast dat de handschoen is aangetroffen in de directe nabijheid van het laatste punt waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat dit de vluchtroute van de overvallers was. Op eerdergenoemde plattegrond is ook te zien dat de steeg vlakbij de plaats van de overval is gelegen. Het hof merkt hierbij op dat de vindplaats van de handschoen op zichzelf nog niet hoeft te betekenen dat die handschoen door één van de overvallers is gedragen. Zelfs al zou deze nog dichterbij de plaats van de overval zijn gevonden, bijvoorbeeld vlak voor de deur of in het steegje zelf, kan deze conclusie niet zonder meer worden getrokken.
7.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 13 juni 2013 heeft het hof geconstateerd dat het proces-verbaal van bevindingen over het bekijken van de camerabeelden (blz. 177 e.v.) niet is toegespitst op de kenmerken van de handschoenen van de overvallers, terwijl deze wel van belang zijn. Om die reden heeft het hof de stukken in handen gesteld van de raadsheer-commissaris, opdat deze een deskundige van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) zou benoemen, welke deskundige de opdracht heeft gekregen de camerabeelden van de overval in een juwelierszaak op 30 december 2011 te Heusden nader te bestuderen, een beschrijving te geven van het signalement van de beide overvallers, in het bijzonder van de door hen gedragen handschoenen waaronder - voor zover aanwezig - van een eventueel op de handschoenen voorkomend logo (de plaatsing ervan op de handschoenen, de grootte, vorm, kleur e.d.) en kleurenprints aan het rapport toe te voegen waarop de handschoenen zo goed mogelijk zichtbaar zijn.
De deskundige werd verzocht vervolgens een vergelijking te maken tussen de handschoenen van de overvallers op de camerabeelden en de handschoen die door de politie in beslag is genomen.
De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in het rapport ‘Beeldonderzoek naar aanleiding van een overval in een juwelierszaak te Heusden op 30 december 2011’, opgemaakt op 15 oktober 2013 door dr. ing. Z.J.M.H. Geradts, werkzaam als deskundige objectvergelijking bij het NFI. De conclusie van dit onderzoek kan als volgt worden samengevat [onderstreping steeds aangebracht door het hof]:
  • de bevindingen van het onderzoek zijn veel waarschijnlijker als de handschoen aan de linkerhand van de persoon met de blauwe jas
  • de bevindingen van het onderzoek zijn zeer veel waarschijnlijker als de handschoen aan de rechterhand van de persoon met de blauwe jas
  • de bevindingen van het onderzoek zijn waarschijnlijker als de handschoen aan de linkerhand van de persoon met de zwarte jas
  • de bevindingen van het onderzoek zijn waarschijnlijker als de handschoen aan de rechterhand van de persoon met de zwarte jas
8.
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 december 2013 heeft het hof de deskundige dr. ing. Z.J.M.H. Geradts onder meer bevraagd over de betekenis van het begrip ‘soortgelijk’, als opgenomen in de hiervoor bedoelde conclusie. De deskundige heeft hierop geantwoord dat met ‘soortgelijk’ wordt bedoeld handschoenen van hetzelfde merk en type als op de beelden te zien en daarnaast alle andere handschoenen (imitaties of anderszins) waar een dergelijke vlek of een dergelijk logo op zit.
Voorts heeft het hof op die terechtzitting in aanwezigheid van de deskundige de digitale beelden bekeken die van de overval op 30 december 2011 zijn gemaakt en die als bijlage 6 bij eerdergenoemd deskundigenrapport zijn gevoegd. Het hof heeft daarbij waargenomen dat op een van de beelden [14] is te zien dat de persoon die is gekleed in een donkerkleurige jas aan zijn linkerhand een zwarte handschoen [15] draagt. Op de rugzijde van de handschoen is een licht gekleurde vlek te zien die aan de bovenzijde – het dichtst bij de aanzet van de vingers – wordt begrensd door een horizontale lijn, met vanuit de uiteinden van deze lijn twee naar binnen lopende lijnen richting de pols. Het hof heeft ter zitting vastgesteld dat deze vorm sterke gelijkenis vertoont met een driehoek, waarvan de onderste punt evenwel ontbreekt. Het hof heeft voorts waargenomen dat de binnenzijde van deze vlek lichter van kleur is en gelijkenissen vertoont met een omgekeerde driehoek. De waar te nemen vlek op de rug van de handschoen lijkt dus op een driehoek die naar de polszijde wijst (waarvan de onderste punt ontbreekt) met daarin een kleinere driehoek die juist naar de kant van de vingers wijst. Op een ander beeld [16] heeft het hof waargenomen dat de persoon die is gekleed in een zwarte jas aan zijn rechterhand een zwarte handschoen draagt waarop eveneens een lichter gekleurde vlek is te zien. Het hof stelt vast dat ook deze vlek zich op de rug van de handschoen bevindt, onder de aanzet van de vingers, en in ieder geval niet over de vingers loopt.
Het hof heeft ter terechtzitting eveneens de aangetroffen en veiliggestelde handschoen [AADZ8573NL] bekeken, zijnde een zwarte rechterhandschoen met daarop het logo van Le Coq Sportif, en daarbij geconstateerd dat de handschoenen op de camerabeelden van de overval grote gelijkenis vertonen met deze handschoen, onder meer gelet op de plaats van de vlek op de handschoenen op de camerabeelden enerzijds en het logo op de aangetroffen en veiliggestelde handschoen anderzijds. Het hof constateert daarnaast overeenkomsten in de vorm van het op die aangetroffen handschoen aanwezige logo en de vorm van de vlek op de handschoen op het eerstgenoemde camerabeeld. Het hof stelt vast dat het logo van Le Coq Sportif op de aangetroffen en veiliggestelde handschoen een witte driehoek is, met een lijn onder de vingers en de punt van de driehoek aan de polszijde van de handschoen. In die driehoek is een eveneens witte, dicht gestikte haan afgebeeld, terwijl op de camerabeelden sprake is van een licht gekleurde vlek gelijkend op een driehoek (die naar de polszijde wijst en waarvan de onderste punt, dus het dichts bij de pols ontbreekt) met daarin een op een omgekeerde driehoek gelijkende vorm waarvan de punt juist naar de vingers wijst. Op de beelden is niet te zien of, en zo ja hoe ver, de jas over de handschoen valt. Het verschil in vorm tussen de driehoek die op het eerstgenoemde camerabeeld is te zien en het logo op de aangetroffen handschoen zou kunnen worden verklaard doordat de jas op de beelden mogelijk gedeeltelijk over de handschoen valt, waardoor aan de polszijde geen punt van de driehoek is te zien. Dit is ter zitting door de deskundige bevestigd.
Voor zover de verdediging heeft betoogd dat er geen sprake van kan zijn dat, althans dat onduidelijk is of de aangetroffen en veiliggestelde handschoen de handschoen is die op de beelden is te zien, omdat de getuige [getuige 8] aanvankelijk heeft verklaard dat de handschoen die hij heeft gevonden van het merk Gaastra is, welk merk een ander logo heeft, gaat het betoog niet op. Verbalisant heeft namelijk verklaard dat de veiliggestelde handschoen [AADZ8573NL] van het merk Le Coq Sportif was en het hof heeft zelf vastgesteld dat dit het geval is, nu de inbeslaggenomen handschoen ter zitting is bestudeerd.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat het merkwaardig is dat de aangetroffen en veiliggestelde handschoen [AADZ8573NL], die is gebruikt voor het maken van vergelijkingsopnamen ten behoeve van het hiervoor bedoelde onderzoek, daarbij is gedragen door een onderzoeker van wie de hand te groot bleek te zijn voor de handschoen. De verdediging heeft er voorts op gewezen dat door de getuige [getuige 8] enkel een rechterhandschoen is aangetroffen en dat deze eveneens is gebruikt voor de vergelijkingsopnamen van de linkerhand. Anders dan de verdediging heeft betoogd, doen deze omstandigheden echter niet af aan de uitkomsten van het onderzoek of aan de waarnemingen van het hof, gelet op de hiervoor genoemde punten van overeenkomst. Het hof merkt daarbij nog op dat geen bewijswaarde wordt toegekend aan de maat van de handschoen. De maat kon aan de hand van de beelden immers niet worden vastgesteld en vormt derhalve geen factor waaraan enig gewicht toekomt. Het hof stelt voorts vast dat de plaats van de vlek/het logo hetzelfde is gebleven, namelijk op de rug van de handschoen. Dit is niet anders bij een te kleine handschoen aan een te grote hand.
9.
Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2013 voorts opdracht gegeven tot het doen toevoegen van informatie van het KNMI over de weersomstandigheden op 29 en 30 december 2011 te Heusden, in het bijzonder met betrekking tot de hoeveelheid en het tijdstip van neerslag en temperatuur. Het resultaat daarvan is neergelegd in een proces-verbaal van bevindingen, met als bijlage een rapportage van het KNMI over het weer in de omgeving van [straat 2] en [straat 3] te Heusden op 29 en 30 december 2011. Uit deze rapportage is het hof gebleken dat op 29 december 2011 tussen omstreeks 11.45 uur en omstreeks 21.50 uur circa 6 mm neerslag is gevallen. Op 30 december 2011 viel er vanaf 00.10 uur regen, waarbij lichte en matige regen werd afgewisseld met droge perioden. In de rapportage is ten aanzien van 30 december 2011, omstreeks het tijdstip van de overval op juwelier [aangever 1], onder meer het volgende opgenomen:
Op 30 december 2011 (...) omstreeks 14.05 uur begon het matig te regenen. Omstreeks 14.15 uur nam de intensiteit van de regenval af tot licht en vanaf dit moment werd deze afgewisseld met droge perioden. Omstreeks 15.30 uur werd het droog. Omstreeks 16.05 uur vielen er enkele spatten. Tussen 21.20 uur en 21.55 uur en tussen 22.30 en 23.35 uur regende het licht. [17]
Het hof is van oordeel dat de neerslag op 29 en 30 december 2011 van belang kan zijn bij de beoordeling van de vraag of de aangetroffen handschoen al dan niet door één van de overvallers nabij de vluchtroute is achtergelaten. De getuige [getuige 8] heeft immers verklaard dat de handschoen droog was. Het hof ziet geen reden om aan de juistheid van de verklaring van de getuige [getuige 8] daaromtrent te twijfelen, te minder nu de door hem aangetroffen handschoen kort daarna is veiliggesteld door de verbalisant [verbalisant]. Deze heeft daarbij niet gerelateerd dat de handschoen nat was, zodat het hof het er voor houdt dat de handschoen inderdaad droog was. Aangezien er op 30 december 2011 tot 15.30 uur neerslag is gevallen en rond 16.05 slechts enkele spatten, ziet het hof in de omstandigheid dat de getuige kort na de overval een droge handschoen heeft gevonden, een aanwijzing dat deze handschoen op dat moment nog niet lang in de nabijheid van de steeg lag.
De verdediging heeft nog een groot aantal mogelijke (alternatieve) verklaringen genoemd waarom de handschoen ondanks de neerslag droog is gebleven, en waarom deze er mogelijk al langer kan hebben gelegen. Er zijn echter geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die deze mogelijkheden ondersteunen, noch zijn deze in het dossier te vinden.
10.
[verbalisant], forensisch vooronderzoeker in opleiding heeft op 27 januari 2012 onder leiding van verbalisant [verbalisant], forensisch (voor)onderzoeker, de aangetroffen handschoen [AADZ8573NL] met behulp van een stub aan de binnenzijde bemonsterd aan de muis, de aanzet van de vingers en de vingertoppen. De gebruikte stub is veiliggesteld als SIN [AACM7465NL] en voor verdere verwerking aangeboden aan het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI). [18]
Van het DNA in de bemonstering AACM7465NL#01 van de handschoen is een DNA-mengprofiel verkregen. Uit dit DNA-mengprofiel is een DNA-hoofdprofiel van een mannelijke celdonor afgeleid.
Dit afgeleide DNA-hoofdprofiel is op 14 februari 2012 opgenomen in de DNA-databank voor strafzaken en sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Uit het DNA-onderzoek blijkt dat de bemonstering AACM7465NL#01 een relatief grote hoeveelheid celmateriaal bevat dat afkomstig kan zijn van verdachte. De berekende frequentie van het afgeleide DNA-hoofdprofiel is kleiner dan één op één miljard, ofwel, de kans dat een willekeurig gekozen man hetzelfde DNA-profiel bezit als dit spoor, is kleiner dan één op één miljard. [19]
Het hof concludeert op basis van de DNA-match dat er een verband is tussen de aangetroffen handschoen en de verdachte. Dat wordt door de verdediging ook onderkend. De verdediging heeft echter enkele alternatieve verklaringen gegeven voor de aanwezigheid van celmateriaal in de handschoen waarvan het DNA-hoofdprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte: a) verdachte heeft de handschoen die ergens binnenstebuiten lag, in handen gehad, b) hij heeft de handschoen ergens aangepast of per ongeluk aangetrokken omdat hij dacht dat het zijn handschoen was of c) hij heeft iemand een stevige handdruk gegeven en die persoon heeft de handschoen vervolgens aangetrokken. Wat de onder a) genoemde mogelijkheid betreft geldt dat er geen enkele aanwijzing is dat de handschoen ergens binnenstebuiten heeft gelegen. Bovendien is het opvallende logo van Le Coq Sportif ook aan de binnenzijde van de handschoen te zien, zoals ter zitting is besproken, terwijl de verdachte ter zitting heeft verklaard dat hij de hem door het hof getoonde handschoen [AADZ8573NL] niet herkent. Gelet op deze verklaring wordt ook scenario b) verworpen. Scenario c) wordt als onwaarschijnlijk verworpen aangezien het hoofdprofiel van het DNA van de verdachte was en de bemonstering een relatief grote hoeveelheid celmateriaal bevat dat met het DNA-profiel van verdachte matcht, terwijl in dit scenario sprake zou zijn van overdacht van celmateriaal van verdachte op een derde door slechts een handdruk, waarna die persoon ook nog een deel van dat celmateriaal zou hebben overgedragen op de binnenzijde van de handschoen. Voor geen van de scenario’s is in de verklaringen van de verdachte of anderszins steun te vinden. Het hof verwerpt de alternatieven.
Denkbaar is nog dat de verdachte op de dag van de overval in de omgeving van de juwelier in Heusden is geweest zonder dat hij enige betrokkenheid bij de overval had, dat hij daar de handschoen is verloren en dat de aanwezigheid van de handschoen op die manier kan worden verklaard. Verdachte heeft dit scenario echter zelf uitgesloten: zowel ter zitting van de rechtbank van 14 januari 2013 als ter zitting van dit hof van 12 december 2013 heeft hij verklaard dat hij op 30 december 2011 niet in de omgeving van juwelier [aangever 1] is geweest.
Het hof komt tot de volgende opsomming. Kort na de overval is in de directe nabijheid van het laatste punt waarvan met zekerheid kan worden gesteld dat dit de vluchtroute van de overvallers was, een handschoen gevonden. Deze lag er gelet op het feit dat hij droog was terwijl er die dag enige neerslag is gevallen, naar alle waarschijnlijkheid nog niet lang. De bevindingen van het onderzoek van het NFI duiden er - kort samengevat - op dat de handschoenen die door één van de overvallers zijn gedragen soortgelijk zijn aan de aangetroffen handschoen. Het hof heeft ter zitting aan de hand van een vergelijking tussen enerzijds camerabeelden van de overval en anderzijds de aangetroffen handschoen geconstateerd dat de handschoenen die door één van de overvallers werden gedragen, grote gelijkenis vertonen met de aangetroffen handschoen. Een DNA-match met de hoogst mogelijke zeldzaamheidswaarde wijst uit dat er een verband is tussen verdachte en de aangetroffen handschoen.
Tot slot is van belang dat de aangever heeft gehoord dat de ene overvaller de ander met de naam “[voornaam van de verdachte]” aansprak. Het hof heeft er bij het wegen van het belang van dit laatste rekening mee gehouden dat “[voornaam van de verdachte]” in Nederland een veel voorkomende naam is.
Naar het oordeel van het hof kan geen van de hier genoemde bewijsmiddelen op zichzelf de conclusie rechtvaardigen dat verdachte één van de overvallers is geweest. De bewijsmiddelen in onderlinge verband en samenhang bezien brengen het hof echter wél tot die overtuiging en conclusie.
Het hof acht het onder 2 ten laste gelegde feit dan ook bewezen, zoals hierna te melden.
Ten aanzien van feit 3
1.
Op 21 februari 2012 heeft [aangever 3] namens [bedrijf 2], gevestigd aan[adres] te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch, aangifte gedaan van diefstal. Hij heeft daarbij verklaard dat hij het kantoor boven het grand café op 21 februari 2012 omstreeks 15.30 uur had afgesloten. Het geld lag toen nog in de bureaula en de ruit was nog onbeschadigd. Omstreeks 17.10 uur liep aangever naar boven. Hij zag toen twee mannen via een andere deur naar buiten lopen. Vervolgens zag aangever dat een ruit van het kantoor was vernield en dat alles overhoop was gehaald. Hij zag dat de laden van het bureau openstonden, dat er overal spullen op de grond lagen en dat er glas op het bureau lag. Het brief- en muntgeld dat in de bureaula had gelegen, was weggenomen. De waarde van het briefgeld bedroeg minimaal € 1.000,00. [20] Op een latere datum heeft aangever verklaard dat er bloed was gevonden op een glasscherf die was veiliggesteld door een politieagent die op 21 februari 2012 op de melding had gereageerd. Aangever had verder waargenomen dat er bloed op het bureau en een bureaulade zat. Aangever verklaarde tot slot dat de langste van de twee mannen die hij had gezien zijn hand had omwikkeld met iets wits, vermoedelijk een sjaal. [21]
2.
Op 21 februari 2012 omstreeks 17.28 uur heeft het Gemeenschappelijk Meldcentrum van de politie de melding gekregen van een diefstal bij [bedrijf 2]. [22] Verbalisant [verbalisant] is hierop ter plaatse gegaan. Hij zag dat de zijruit van het kantoor vernield was en dat het gat dat in de ruit was ontstaan, groot genoeg was voor een volwassen persoon om naar binnen te klimmen. Alleen in het kozijn zaten rondom nog kleine glassplinters, de rest van het glas was verwijderd, aldus verbalisant [verbalisant]. Op één van die glassplinters trof verbalisant [verbalisant] bloed aan. Hij heeft de glasscherf met bloed op 21 februari 2012 veiliggesteld voor nader onderzoek [23] en gewaarmerkt met nummer AABM0126NL. [24]
3.
Verbalisant [verbalisant] heeft de glasscherf in de sporendragerzak met nummer 531531/AABM0126NL bemonsterd. Het monster testte positief op de aanwezigheid van bloed. Vervolgens heeft verbalisant [verbalisant] het veiliggestelde sporenmateriaal gewaarmerkt met spoornummer 22748, SIN AADZ7774NL en voor verdere verwerking aangeboden aan het NFI. [25]
4.
Het uit de bemonstering AADZ7774NL#01 verkregen DNA-profiel is op 2 april 2012 opgenomen in de DNA-databank voor strafzaken en sindsdien vergeleken met de daarin aanwezige DNA-profielen. Daarbij is een match gevonden met het DNA-profiel van verdachte. Dit betekent dat het celmateriaal in de bemonstering AADZ7774NL#01 van de glasscherf afkomstig kan zijn van verdachte. De berekende frequentie van het DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard, ofwel, de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel, is kleiner dan één op één miljard. [26]
5.
Het door de verdediging gevoerde verweer, inhoudende dat er onduidelijkheid bestaat over de exacte plaats waar de veiliggestelde glasscherf met bloedspoor is aangetroffen, wordt gelet op het hiervoor overwogene verworpen.
Het hof is van oordeel dat het gelet op de plaats waar, het tijdstip waarop en de omstandigheden waaronder de glasscherf met bloed is aangetroffen niet anders kan zijn dan dat sprake was van een daderspoor. Het hof stelt vast dat het DNA-profiel dat is verkregen uit de bemonstering van het bloed op de veiliggestelde glasscherf matcht met het DNA-profiel van verdachte en dat daarbij een matchkans van één op één miljard is vastgesteld. Verdachte heeft zich ten aanzien van de verdenking van deze inbraak op zijn zwijgrecht beroepen. Het hof merkt op dat verdachte voor de hierboven weergegeven omstandigheden, die redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het hem ten laste gelegde feit, dus geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven. Van de verdachte is een daderspoor aangetroffen.
6.
Gelet op het vorenstaande acht het hof het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen, zoals hiervoor onder het kopje ‘bewezenverklaring’ is vermeld.
Ten aanzien van feit 4
1.
Op 24 februari 2012 heeft [aangever 4] namens de benadeelde [benadeelde 1]aangifte gedaan van diefstal. Hij heeft verklaard dat op 21 februari 2012 tussen 21.20 uur en 21.30 uur een kluis is weggenomen uit een keukenkastje van café bar [benadeelde 1], gelegen aan [adres] te Boxtel. In de kluis lagen sleutels en verschillende geldbedragen. Van de diefstal zijn camerabeelden voorhanden. [27] Deze camerabeelden zijn op 24 februari 2012 door aangever [aangever 4] aan de politie ter beschikking gesteld. [28]
2.
De camerabeelden zijn bekeken door verbalisant [verbalisant]. Zij heeft hierover gerelateerd dat op 21 februari 2012 om 21.26.06 uur te zien is dat twee mannen het café binnenkomen aan de voorzijde. De man die als tweede naar binnen loopt, door verbalisant [verbalisant] aangemerkt als verdachte 1, draagt een hoofddoek, een jas, een T-shirt, een broek en sportschoenen. De mannen lopen samen naar de achterzijde van het café. Bij de zijdeur van de keuken blijven de mannen staan. Om 21.26.45 uur tracht verdachte 1 de zijdeur naar de keuken te openen, maar deze opent niet, waarop de mannen weer terug lopen. Om 21.27.32 uur is te zien dat de mannen in beeld lopen. Zij komen van de linkerzijde van het café, waar ook de keukendeur zit en lopen in de richting van de hal waar de toiletten en de nooduitgang gevestigd zijn. Verdachte 1 loopt voorop en achter hem loopt de andere man met een kluis in zijn handen. Om 21.27.33 uur is te zien dat zij samen in de richting van de nooddeuren lopen. Verdachte 1 opent de deuren en samen verlaten zij het pand door de tuin. [29]
3.
Op 10 maart 2012 zijn de camerabeelden van café [benadeelde 1] eveneens bekeken door verbalisant [verbalisant]. Hij zag dat op de beelden twee personen het café binnen kwamen gelopen, dat zij ongeveer twee minuten in het café waren en vervolgens met een kluis naar buiten liepen. Hij herkende de tweede persoon die het café binnenkwam, en die een bandana op zijn hoofd droeg, als zijnde verdachte [verdachte]. Hij herkende verdachte aan zijn gelaat en houding. [30] In een aanvullend proces-verbaal van bevindingen heeft verbalisant [verbalisant] gerelateerd dat hij al meer dan negen jaar werkzaam is bij het team Noord-West van de politie ’s-Hertogenbosch, dat hij verdachte [verdachte] goed kent, dat hij ook zijn broers en moeder kent en dat hij verdachte en zijn broers meerdere malen heeft getroffen op het woonadres van hun moeder. Hij herkende de verdachte [verdachte] aan zijn gelaat, postuur en manier van lopen. [31]
Verbalisant [verbalisant] heeft eveneens gerelateerd dat hij de persoon die op 21 februari 2013 te 21.26.06 uur als tweede in het café binnenkomt, herkent als zijnde verdachte. Verbalisant [verbalisant] is verdachte diverse malen tegengekomen tijdens zijn werkzaamheden als begeleider van de harde kern supporters van FC Den Bosch en als coördinator van het horecadetachement. Hij herkende verdachte op de beelden aan zijn gelaat.
Het hof ziet geen reden om aan de juistheid van de waarnemingen van de verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] te twijfelen.
4.
Het hof heeft ten aanzien van feit 3 reeds overwogen dat aangever [aangever 3] heeft verklaard dat de langste van de twee mannen die hij had gezien zijn hand had omwikkeld met iets wits, vermoedelijk een sjaal. Ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 14 januari 2013 heeft de rechtbank, in aanwezigheid van het openbaar ministerie en de verdediging, de camerabeelden bekeken. De rechtbank heeft daarbij waargenomen dat de persoon die op 21 februari 2012 omstreeks 21.26 uur als tweede café [benadeelde 1] binnen komt lopen, zijnde de persoon die verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant] aanwijzen als verdachte, iets wits om zijn rechterhand had. De verdediging is in de gelegenheid gesteld de beelden - die deel uitmaken van het dossier - desgewenst ter zitting in hoger beroep opnieuw te laten afspelen, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Er is geen verweer gevoerd met betrekking tot de waarneming van de rechtbank, zodat het hof uitgaat van de juistheid ervan. Aangezien het gaat om een waarneming van de rechtbank en niet van het hof merkt het hof het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank van 14 januari 2013 aan als schriftelijk bescheid dat als bewijsmiddel wordt gebruikt.
5.
Gelet op het vorenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte één van de personen is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van de kluis in café [benadeelde 1]. Het hof wordt in zijn overtuiging gesterkt door de omstandigheid dat verdachte toen hij in het café binnenkwam iets wits om zijn hand had, terwijl is gebleken dat aangever [aangever 3] diezelfde dag enkele uren eerder iets wits heeft gezien om de hand van de dader van feit 3 en het hof de betrokkenheid van verdachte bij dat feit eveneens bewezen acht. Het hof merkt daarbij nog op dat verdachte zich ook ten aanzien van dit feit op zijn zwijgrecht heeft beroepen en dus voor de hierboven weergegeven omstandigheden, die redengevend moeten worden geacht voor het bewijs van het hem ten laste gelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven.
6.
Anders dan de verdediging heeft betoogd, is het hof van oordeel dat uit de voorhanden zijnde bewijsmiddelen blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn mededader. Uit de voorhanden zijnde camerabeelden volgt immers dat verdachte en zijn mededader gelijktijdig het café hebben betreden, dat zij samen naar achter zijn gelopen, waarbij verdachte heeft getracht de keukendeur te openen, dat zij vervolgens samen in beeld komen aan de linkerzijde van het café, waar ook de keukendeur zit en in de richting van de hal lopen waar de toiletten en de nooduitgang gevestigd zijn en dat zij gelijktijdig het pand verlaten, waarbij verdachte de deur opent voor zijn mededader. Aldus heeft verdachte een volwaardig aandeel in de diefstal van de kluis gehad. De enkele omstandigheid dat verdachte niet de persoon is geweest die de kluis naar buiten heeft gedragen, doet daar niet aan af.
Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van feit 5
Nu verdachte het onder 5 bewezen verklaarde heeft bekend, zal het hof, in het licht van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Het hof acht het feit bewezen op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 december 2013 en ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 14 januari 2013 [32] ;
- het proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] d.d. 28 juni 2012, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant], met als bijlage een foto-opname van de ruit; [33]
- het proces-verbaal van bevindingen van 27 juni 2012, op ambtsbelofte respectievelijk op ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant] en [aangever 5], inhoudende dat verdachte op 27 juni 2012 werd verhoord in een verhoorkamer nabij het cellencomplex, gelegen aan de Vogelstraat te ’s-Hertogenbosch, dat verdachte opstond en met kracht tegen de ruit van de toegangsdeur schopte, waardoor er schade ontstond aan de ruit. [34]
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Het onder 5 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf neemt het hof de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden, tot uitgangspunt. Gelet daarop zou voor het onder 2 bewezen verklaarde, te weten een overval in een winkel waarbij geweld – anders dan een enkele ruk/duw – is toegepast in beginsel reeds een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar passend zijn. Het geweld bestond uit het tegen het hoofd slaan van aangever [aangever 1] op het moment dat hij probeerde op te kijken tijdens de overval.
In de onderhavige zaak is naar het oordeel van het hof echter sprake van strafverzwarende omstandigheden, te weten:
  • verdachte en zijn mededader hebben bij de overval gebruik gemaakt van een vuurwapen of een daarop gelijkend voorwerp en hebben dit aan aangever [aangever 1] en getuige [aangever 2] getoond;
  • verdachte en zijn mededader hebben hun gezichten bedekt/afgedekt met bivakmutsen en ook gebruik gemaakt van andere, hun identiteit verhullende, kleding;
  • verdachte en zijn mededader hebben die [aangever 1] en [aangever 2] gedwongen te gaan liggen, door op dwingende toon te zeggen “Liggen” en “Hoofd naar beneden en niet kijken, dan gebeurt er niks.”;
  • verdachte en zijn mededader hebben een vitrine stuk geslagen;
  • de mate waarin het bewezen verklaarde materiële schade teweeg heeft gebracht;
  • de mate waarin het bewezen verklaarde persoonlijk leed teweeg heeft gebracht. Uit de verklaringen die aangever [aangever 1] en getuige [aangever 2] hebben afgelegd, volgt dat de overval op hen grote impact heeft gehad, met name vanwege het zeer intimiderende karakter ervan en de wijze waarop verdachte en zijn mededader te werk zijn gegaan;
  • het gewelddadig karakter van het bewezen verklaarde en de maatschappelijke onrust die daarvan het gevolg is.
Het hof heeft voorts rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen acht dat verdachte zich eveneens schuldig heeft gemaakt aan twee gekwalificeerde diefstallen in horecagelegenheden. Hoewel aan dit feit voor de strafoplegging een minder doorslaggevende betekenis moet worden toegekend, moet voorts worden opgemerkt dat het hof tot slot bewezen heeft geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling.
Het hof heeft bovendien rekening gehouden met de omstandigheid dat blijkens een hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 november 2013, sprake is van aan verdachte voorafgaand aan het plegen van het thans bewezenverklaarde reeds eerder onherroepelijk opgelegde straffen ter zake geweldsdelicten en vermogensdelicten, te weten onder meer:
  • het vonnis van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 april 2010 in de strafzaak met parketnummer 01-845588-09, waarbij verdachte onder meer ter zake van poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 84 dagen waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
  • het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 juni 2009 in de strafzaak met parketnummer 20-003518-08, waarbij verdachte onder meer ter zake van – kort gezegd – mishandeling en inbraak werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden;
  • het vonnis van de politierechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 29 juni 2006 in de strafzaak met parketnummer 01-845209-06, waarbij verdachte ter zake van – kort gezegd – inbraak in vereniging werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden;
  • het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 6 februari 2006 in de strafzaak met parketnummer 20-010294-05, waarbij verdachte onder meer ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd werd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Het hof stelt vast dat verdachte in deze veroordelingen kennelijk geen aanleiding heeft gezien om niet opnieuw strafbare feiten te plegen. Integendeel, verdachte heeft er naar het oordeel van het hof door zijn houding ter terechtzitting blijk van gegeven de laakbaarheid en strafwaardigheid van zijn handelen niet in te zien.
Hoewel het hof – gelet op de vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde – minder bewezen heeft geacht dan de eerste rechter acht het hof de opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest, gelet op het vorenstaande, toch passend en geboden. Het hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1]heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 2.450,00, te vermeerderen met wettelijke rente. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij [benadeelde 1]als gevolg van verdachtes onder 4 bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag toewijsbaar is.
Het hof ziet aanleiding te dezer zake de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafrecht op te leggen als na te melden.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht.
Beslag
Nu verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 12 december 2013 schriftelijk afstand heeft gedaan van de in beslag genomen voorwerpen (jammer, hennep en kogelpunt), zal het hof daarover geen beslissing meer nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 311, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2, 3, 4 en 5 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1]ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.450,00 (tweeduizend vierhonderdvijftig euro) ter zake van materiële schadeen veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] een bedrag te betalen van
€ 2.450,00 (tweeduizend vierhonderdvijftig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
34 (vierendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 21 februari 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J.F.M. Pols, voorzitter,
mr. E.A.A.M. Pfeil en mr. O.A.J.M. Lavrijssen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.J.F. Heirman, griffier,
en op 24 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F.M. Pols en mr. O.A.J.M. Lavrijssen zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de voetnoten wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van politie regio Brabant Noord, onderzoek Giessen, onderzoeknummer 21XO12026, proces-verbaalnummer 2011137012-290712, bestaande uit in de wettige vorm opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften, doorgenummerde blz. 1-401.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 30 december 2011, met bijlagen, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], hoofdagent, blz. 103-111.
3.Proces-verbaal van bevindingen, op 31 mei 2012 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], agent, blz. 179.
4.Proces-verbaal van verhoor van [aangever 2] d.d. 30 december 2011, met bijlagen, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant], hoofdagent, blz. 121-130.
5.Proces-verbaal van bevindingen, op 28 juli 2012 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], rechercheur, blz. 90.
6.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] d.d. 30 december 2011, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], hoofdagent, blz. 133-134.
7.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 6] d.d. 9 januari 2012, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant], hoofdagent, blz. 143-144.
8.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 7] d.d. 29 mei 2012, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], rechercheur, blz. 147-148.
9.Proces-verbaal van verhoor van [getuige 8] d.d. 18 december 2012 bij de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank ’s-Hertogenbosch.
10.Proces-verbaal van bevindingen, op 14 mei 2012 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten [verbalisant] en [verbalisant], beiden hoofdagent, blz. 101-102.
11.Proces-verbaal sporenonderzoek, op 31 december 2011 op ambtseed respectievelijk op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisanten[verbalisant], inspecteur en [verbalisant], hoofdagent, blz. 154-157.
12.Het rapport ‘Beeldonderzoek naar aanleiding van een overval in een juwelierszaak te Heusden op 30 december 2011’, zaaknummer 2012.02.06.068, opgemaakt op 15 oktober 2013 door dr. ing. Z.J.M.H. Geradts, deskundige objectvergelijking bij het Nederlands Forensisch Instituut, blz. 11.
13.Aanvulling op het rapport ‘Beeldonderzoek naar aanleiding van een overval in een juwelierszaak te Heusden op 30 december 2011’, zaaknummer 2012.02.06.068, opgemaakt op 15 oktober 2013 door dr. ing. Z.J.M.H. Geradts, deskundige objectvergelijking bij het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 28 november 2013.
14.Bestandsnaam 1724030_Zwarte_jas_linkerhand_pos01_cam3_fr1716.
15.Hoewel het betreffende beeld in zwartwit is uitgevoerd, heeft het hof in relatie tot de andere beelden die wel in kleur zijn uitgevoerd, vastgesteld dat de persoon op dit beeld een zwarte jas en een zwarte handschoen draagt. Het NFI heeft blijkens de naam van het bestand dezelfde conclusie getrokken.
16.Bestandsnaam 1724020_Zwarte_jas_recherhand_cam2_fr9061. Dit beeld is overigens wel in kleur uitgevoerd, zodat hierop kan worden vastgesteld dat de persoon op dit beeld een zwarte jas en een zwarte handschoen draagt.
17.Proces-verbaal van bevindingen, op 7 augustus 2013 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], rechercheur, met als bijlage onder meer een rapportage van het KNMI (los).
18.Proces-verbaal sporenonderzoek, op 27 januari 2012 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant], forensisch vooronderzoeker en buitengewoon opsporingsambtenaar, blz. 168-169.
19.Het rapport ‘DNA-onderzoek naar aanleiding van een diefstal met geweldpleging in Heusden op 30 december 2011’ van het Nederlands Forensisch Instituut, op 2 februari 2012 opgemaakt door ing. V. van Marion, met bijlagen, blz. 170-176.
20.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] d.d. 21 februari 2012, op 22 februari 2012 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], aspirant, blz. 240-243.
21.Het proces-verbaal van bevindingen van een onderzoek op 21 mei 2012, op 24 mei 2012 op ambtsbelofte respectievelijk op ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant], rechercheur en [aangever 5], brigadier, blz. 250-251.
22.Het proces-verbaal van bevindingen, op 28 juli 2012 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant], rechercheur, blz. 235.
23.Het proces-verbaal van bevindingen, op 29 mei 2012 ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], hoofdagent, blz. 239.
24.Het proces-verbaal veiligstellen en overdracht DNA-sporendrager van 21 februari 2012, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], hoofdagent, blz. 260.
25.Het proces-verbaal van ontvangen DNA-kit d.d. 28 februari 2012, blz. 254.
26.Het rapport ‘Resultaten DNA-onderzoek’ van het Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt door ing. A.P.M. van Dijk, en het Rapport DNA-onderzoek aan een referentiemonster van een veroordeelde, opgemaakt door ing. F. van Gennip met bijlagen, blz. 264-268.
27.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] d.d. 24 februari 2012, op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], aspirant, blz. 196-201.
28.Het proces-verbaal van bevindingen, op 28 juli 2012 op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant], rechercheur, blz. 191.
29.Het proces-verbaal van bevindingen, op 15 mei 2012 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], hoofdagent, blz. 225-228.
30.Het proces-verbaal van bevindingen, op 4 juni 2012 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], hoofdagent, blz. 229.
31.Het aanvullend proces-verbaal van bevindingen, op 14 januari 2013 op ambtsbelofte opgemaakt door verbalisant [verbalisant], hoofdagent, proces-verbaalnummer PL21X2 2012019496-29 (los).
32.Het proces-verbaal van de terechtzitting van de Rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, d.d. 14 januari 2013.
33.Het proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] d.d. 28 juni 2012, op ambtseed opgemaakt door verbalisant [verbalisant], buitengewoon opsporingsambtenaar, blz. 397-398, met als bijlage een foto-opname van de ruit.
34.Het proces-verbaal van bevindingen, op 27 juni 2012 op ambtsbelofte respectievelijk op ambtseed opgemaakt door verbalisanten [verbalisant], hoofdagent en [aangever 5], brigadier, blz. 399.