ECLI:NL:GHSHE:2013:6106

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 december 2013
Publicatiedatum
20 december 2013
Zaaknummer
204-26-2013
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van wrakingsverzoek tegen raadsheren in strafzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 december 2013 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verdachte, die zich niet kon vinden in de samenstelling van de strafkamer. Het verzoek tot wraking was ingediend door de raadsman van de verdachte, mr. J.A.W. Knoester, op 22 november 2013. De verdachte, geboren in 1985 en thans verblijvende in PI Rijnmond, stelde dat de raadsheren J.J. van der Kaaden, M.L.P. van Cruchten en M.I.A. Schlaghecke-Bouman niet onpartijdig waren. De wrakingskamer heeft het verzoek behandeld op 12 december 2013, waarbij de advocaat-generaal mr. A.W.A. Willemsen en de raadsvrouwe mr. A.A. van Harmelen aanwezig waren. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de onpartijdigheid van de rechters. De verzoeker stelde dat de strafkamer de schijn van partijdigheid had gewekt door bepaalde deskundigen op te roepen en andere niet, en dat dit de indruk wekte dat de strafkamer de kritiek op de rapportage van deskundige Van Beek wilde verdoezelen. De wrakingskamer oordeelde echter dat de strafkamer op ambtshalve basis had gehandeld en dat er geen objectieve redenen waren om aan de onpartijdigheid van de rechters te twijfelen.

Uiteindelijk concludeerde de wrakingskamer dat er geen omstandigheden waren die de vrees van de verzoeker voor vooringenomenheid konden rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking werd dan ook ongegrond verklaard en afgewezen, waarna het proces in de hoofdzaak werd voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

GERECHTSHOF TE ’s-HERTOGENBOSCH

meervoudige kamer voor de behandeling van een wrakingsverzoek
Registratienummer: 204-26-2013
Datum uitspraak: 20 december 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak met parketnummer 20-004412-12 van:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1985,
thans verblijvende in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel,
hierna te noemen: “de verzoeker”,
strekkende tot wraking van mrs. J.J. van der Kaaden, M.L.P. van Cruchten en
M.I.A. Schlaghecke-Bouman, raadsheren in de afdeling strafrecht van het gerechtshof te
’s-Hertogenbosch.

1.Het procesverloop

De wraking van de raadsheren die deel uitmaken van de strafkamer is schriftelijk verzocht bij faxbericht d.d. 22 november 2013, afkomstig van mr. J.A.W. Knoester, raadsman van verdachte.
Mr. Van der Kaaden heeft schriftelijk op het wrakingsverzoek gereageerd. De gewraakte raadsheren hebben niet in de wraking berust.
De wrakingskamer heeft het wrakingsverzoek in raadkamer behandeld op 12 december 2013, in
aanwezigheid van de advocaat-generaal mr. A.W.A. Willemsen en de raadsvrouwe mr. A.A. van Harmelen, die waarnam voor mr. J.A.W. Knoester.
Bij die gelegenheid heeft de raadsvrouwe het wrakingsverzoek nog nader toegelicht.
Advocaat-generaal mr. A.W.A. Willemsen heeft mondeling geconcludeerd tot afwijzing van het
wrakingsverzoek.

2.De beoordeling

2.1.
Ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan wraking van een bepaalde rechter worden verzocht op grond van feiten of omstandigheden waardoor diens onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.2.
Bij de beoordeling van het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangpunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.3.
Uit de inhoud van het wrakingsverzoek en uit de bij gelegenheid van de mondelinge behandeling daarop gegeven toelichting valt af te leiden dat in de visie van verzoeker door de strafkamer op z’n minst de schijn van partijdigheid is gewekt doordat de strafkamer in het tussenarrest van 21 november 2013 het onderzoek heeft heropend en de oproeping van drie deskundigen heeft bevolen, te weten de psychiater Grochowska en de psycholoog Seinen, beiden van het PBC, alsmede de psycholoog Van Beek van de Van der Hoevenkliniek. Door niet tevens de oproeping te bevelen van de psycholoog Zweegers, die zich kritisch heeft uitgelaten omtrent de rapportage van Van Beek en door niet te bepalen dat de opgeroepen deskundigen in kennis dienen te worden gesteld van de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege, waarin klachten tegen van Beek gegrond zijn verklaard, is volgens verzoeker de schijn ontstaan dat de strafkamer:
de kritiek op de rapportage van Van Beek heeft willen ”weghouden” bij de rapporteurs van het PBC;
de kritiek op de rapportage van Van Beek van minder gewicht acht dan het oordeel van de deskundigen van het PBC.
Namens verzoeker is hieraan bij gelegenheid van de mondelinge behandeling toegevoegd dat de strafkamer ten onrechte in het geheel niet heeft gemotiveerd waarom wél Van Beek als deskundige is opgeroepen en níet Zweegers.
2.4.
De wrakingskamer stelt allereerst vast dat uit de reactie van mr. Van der Kaaden op het wrakingsverzoek blijkt dat het verwijt van verzoeker dat de strafkamer de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege heeft willen ”weghouden” bij de deskundigen van het PBC berust op een onjuiste lezing van het tussenarrest: ook die uitspraak hoort tot de stukken die aan de opgeroepen deskundigen ter beschikking moeten worden gesteld.
2.5.
Op zichzelf is de constatering van verzoeker juist dat de strafkamer niet heeft gemotiveerd waarom de deskundige Van Beek wél is opgeroepen en de deskundige Zweegers niet. Dit gegeven kan echter niet los worden gezien van het feit dat het hier gaat om een ambtshalve genomen beslissing van de strafkamer: over het al dan niet (alsnog) oproepen van deskundigen heeft geen debat plaatsgevonden tijdens de terechtzitting op 7 november 2013. Aan het ontbreken van een nadere motivering voor de keuze van de drie deskundigen, die in het tussenarrest zijn genoemd, kan naar het oordeel van de wrakingskamer dan ook in redelijkheid geen conclusie worden verbonden, en zeker niet de conclusie die verzoeker eraan verbindt, namelijk dat de keuze voor de drie deskundigen zou zijn ingegeven door de wens van de strafkamer om de ondeugdelijke rapportage van Van Beek te ”repareren”.
2.6.
De wrakingskamer merkt in dit verband op dat, indien verzoeker meent dat er goede redenen zijn om ook de deskundige Zweegers ter terechtzitting te doen oproepen, het hem vrijstond (en nog vrij staat) om daartoe de nodige initiatieven te nemen. Indien de strafkamer vervolgens op ondeugdelijke gronden zou weigeren om aan een dergelijk verzoek tegemoet te komen, zou hij mogelijk redenen hebben om te klagen, maar een dergelijke situatie doet zich hier niet voor.
2.7.
De conclusie is dat niet is gebleken van omstandigheden die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat de leden van de strafkamer jegens verzoeker een vooringenomenheid koesteren, dan wel dat de kennelijk bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd zou zijn.
2.8.
Het vorenstaande brengt met zich dat het verzoek tot wraking als ongegrond dient te worden afgewezen.
B E S L I S S I N G
Het hof:
Wijsthet verzoek tot wraking af.
Bepaaltdat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek.
Beveeltde onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, diens raadsman, de advocaat-generaal en de raadsheren mrs. J.J. van der Kaaden, M.L.P. van Cruchten en
M.I.A. Schlaghecke-Bouman.
Aldus gedaan in raadkamer door
mr. N.J.M. van Etten, voorzitter,
mr. K.J. van Dijk en mr. J. Swinkels,
in tegenwoordigheid van mr. M.F.S. ter Heide als griffier,
en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2013.