3.12.Ingevolge artikel 1:241 lid 1 BW verzoekt de raad, indien hem blijkt dat een minderjarige niet onder het wettelijk vereiste gezag staat, of dat dit gezag niet over hem wordt uitgeoefend, de rechter in de gezagsuitoefening over deze minderjarige te voorzien. Beoordeeld dient derhalve te worden of [zoon] ten tijde van het inleidend verzoek van de raad onder het wettelijk vereiste gezag stond dan wel of dit gezag over hem werd uitgeoefend. Het hof overweegt hierover als volgt.
3.12.1.Uit het door de man overgelegde uittreksel van het geboorteregister van de gemeente [geboorteplaats] blijkt dat de geboorte van [zoon] daarin op 7 februari 2013 is aangetekend onder vermelding van de man, woonachtig te [geboorteplaats] (Spanje), als vader van [zoon], en de biologische moeder, woonachtig op hetzelfde adres als de man, als de moeder, alsmede dat aangifte van de geboorte is gedaan door de vader en de moeder. Zodanige aangifte geldt naar Spaans recht, zo begrijpt het hof, als een erkenning van het kind door de man. Dat de man ten tijde van de geboorte van [zoon] met een ander dan de biologische moeder van [zoon] was gehuwd, zou in Spanje aan de rechtsgeldigheid van deze erkenning niet in de weg staan. Van de zijde van de man is voorts betoogd dat naar Spaans recht het enkele feit dat de man als vader op de (Spaanse) geboorteakte staat vermeld, inhoudt dat hij het ouderlijk gezag over [zoon] heeft.
3.12.2.Krachtens artikel 10:101 BW jo. artikel 10:100 BW worden buitenlandse rechtsfeiten en rechtshandelingen, waarbij familierechtelijke betrekkingen uit hoofde van afstamming zijn vastgesteld of gewijzigd, welke zijn neergelegd in een door een bevoegde instantie overeenkomstig de plaatselijke voorschriften opgemaakte akte, in Nederland van rechtswege erkend, tenzij zich een van de onder artikel 10:100 lid 1 onder b en c BW genoemde weigeringsgronden voordoet. De weigeringsgrond, bedoeld in artikel 10:100 lid 1 onder c – de erkenning is kennelijk onverenigbaar met de openbare orde – doet zich ingevolge het bepaalde in artikel 10:101 lid 2 onder a in elk geval voor indien de erkenning is verricht door een Nederlander die naar Nederlands recht niet bevoegd zou zijn om de minderjarige te erkennen.
Blijkens artikel 1:204 lid 1 onder e BW geldt dit voor een Nederlandse man die gehuwd is met een andere vrouw dan de moeder van het kind, tenzij de rechtbank heeft vastgesteld dat aannemelijk is dat tussen de man en de moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en het kind een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Deze regel strekt ertoe misbruik te voorkomen van erkenning door gehuwde personen ter omzeiling van de Nederlandse regelgeving inzake interlandelijke adoptie, welke regelgeving vooral de bescherming van het te adopteren kind op het oog heeft (vgl. memorie van toelichting Wca. Kamerstukken II 1998/99, 26 675, nr.3, p.13 en HR 28 april 2006, NJ 2006/557 m.nt. A.V.M. Struycken).
3.12.3.Vaststaat dat de - Nederlandse - man ten tijde van de geboorte van [zoon] gehuwd was met de vrouw en dat er geen sprake is van vaststelling door de rechtbank, dat aannemelijk is dat tussen de man en de biologische moeder een band bestaat of heeft bestaan die in voldoende mate met een huwelijk op één lijn valt te stellen of dat tussen de man en [zoon] een nauwe persoonlijke betrekking bestaat.
3.12.4.Daarenboven heeft het er naar het oordeel van het hof alle schijn van dat er in de onderhavige zaak sprake is van het omzeilen van de regelgeving met betrekking tot interlandelijke adoptie, hetgeen strijdig is met de fundamentele beginselen of waarden van de Nederlandse rechtsorde. Het hof neemt daarbij het volgende in aanmerking.
Blijkens de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting luiden de stellingen van de man als volgt. In verband met relatieproblemen is de man in april 2012 voor een week naar Spanje gegaan, waar zijn ouders wonen. Tijdens deze week leerde hij de biologische moeder kennen en had hij een korte affaire met haar. Terug in Nederland heeft de man deze affaire aan de vrouw opgebiecht. Zij besloten hun relatie voort te zetten en kochten een pup en een huis in [plaats 2.] en gingen verder met hun leven. Echter, rond Kerstmis 2012 kregen zij een telefoontje van de biologische moeder met de mededeling dat zij 36 weken zwanger was van de man en dat zij de baby niet wilde houden. Zij had geen geld en kon niet voor de baby zorgen. De man en de vrouw zijn na dit nieuws naar Spanje vertrokken, alwaar zij met een advocaat aldaar de noodzakelijke maatregelen hebben getroffen. Omdat de bevalling op zich liet wachten is de vrouw terug naar Nederland gegaan. De man bleef achter in Spanje en hij is bij de bevalling aanwezig geweest. De vrouw is na de bevalling weer naar Spanje gereisd. Samen met de biologische moeder zijn alle zaken omtrent de geboorte van [zoon] in Spanje geregeld. Daarnaast is er een soort pleegouderovereenkomst opgesteld, waarin staat dat de man [zoon] mee naar Nederland mag nemen. Hoewel is overeengekomen dat de biologische moeder de man geld betaalt en dat zij recht heeft op contact met [zoon] in de vakanties, worden beide afspraken niet nageleefd. De biologische moeder heeft te kennen gegeven niets met [zoon] te maken willen hebben. Zij wil wel dat de zaken goed geregeld zijn voor hem. De man heeft het telefoonnummer van de biologische moeder en een adres in Spanje. Zij is echter naar Roemenië vertrokken.
De man heeft niet getwijfeld of hij daadwerkelijk de biologische vader van [zoon] is en wil ook geen vaderschapstest. Aldus de stellingen van de man.
3.12.5.Vooreerst stelt het hof vast dat voornoemde feiten en omstandigheden op geen enkele manier door de man zijn onderbouwd anders dan dat deze feiten vermeld zijn in het vonnis van 27 juni 2013 van de rechtbank in eerste aanleg nr. 5 Zaragoza, waarin hetgeen de biologische moeder van [zoon] en de man in een convenant d.d. 7 februari 2013 zouden zijn overeengekomen, is verwerkt. Het hof is echter van oordeel dat de man en de biologische moeder hierbij een onjuiste voorstelling van zaken hebben gegeven. De man en de biologische moeder hebben bij de rechtbank in eerste aanleg nr. 5 Zaragoza de indruk gewekt dat zij in [geboorteplaats] hebben samengewoond hetgeen op geen enkele wijze is gebleken;
zij hebben verder de indruk gewekt dat zij zich verplichten om overleg met elkaar te voeren over elke kwestie die betrekking heeft op de minderjarige en die een verandering in zijn leven met zich brengt alsmede dat zij een (uitgebreide) omgangsregeling voor ogen hebben tussen [zoon] en de biologische moeder, terwijl, naar de man zelf stelt, de biologische moeder geen contact wil en in Roemenië verblijft.
Voorts plaatst het hof vraagtekens bij de reactie van de man op de telefonische mededeling van de biologische moeder dat zij zwanger is van hem, nu uit die reactie niet de minste twijfel spreekt over zijn beweerd vaderschap. Het hof plaatst eveneens vraagtekens bij het feit dat de vrouw direct - naar het schijnt zonder slag of stoot - met de man afreist naar Spanje om de opneming van het verwachte kind - geboren uit een overspelige relatie van haar man - in haar gezin voor te bereiden.
Daarnaast geven de navolgende feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang beschouwd, naar het oordeel van het hof grond voor het vermoeden dat hier sprake is van een illegale opneming van een (buitenlands) kind:
- de man en de vrouw zijn ongewenst kinderloos en hebben in het verleden een beginseltoestemming voor de adoptie van een kind verkregen;
- de man laat zijn werkgever weten met een adoptie bezig te zijn; aan derden vertellen de man en de vrouw dat [zoon] een pleegkind is;
- op de hoogte van de vermoedens van illegale adoptie en ondanks herhaald aandringen daartoe van de raad en de stichting, weigert de man zijn medewerking aan een DNA-onderzoek om twijfels aan zijn biologisch ouderschap te ontkrachten;
- tevergeefs heeft de raad alle moeite gedaan om in contact te komen met de biologische moeder;
- in de contacten met de raad en de stichting waarbij een mogelijke uithuisplaatsing aan de orde is gesteld, hebben de man en de vrouw steeds om uitstel gevraagd waarna zij onverwacht met [zoon] naar Spanje zijn vertrokken.
3.12.6.Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de in de geboorteakte van [zoon] neergelegde erkenning naar het oordeel van het hof onverenigbaar is met de openbare orde en als gevolg daarvan niet vatbaar voor erkenning in Nederland. Hieruit volgt dat de man niet de juridische vader is van [zoon] en evenmin het gezag over hem heeft. Nu door de afwezigheid van de biologische moeder het ouderlijk gezag over [zoon] niet wordt uitgeoefend, heeft de raad de rechter terecht verzocht in de gezagsuitoefening over [zoon] te voorzien. De aan het hof overgelegde andersluidende conclusie van het Asser Instituut d.d. 16 september 2013 is naar het oordeel van het hof gebaseerd op - wat de opeenvolgende gebeurtenissen in de tijd aangaat - onzuivere informatie en een onjuiste vraagstelling. De grief van de man faalt aldus.
Verwijzing artikel 15 lid 1 sub b Brussel II bis