ECLI:NL:GHSHE:2013:6051

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
HD 200.071.971_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek naar vochtproblematiek bij dakbedekking

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep van een uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellante, vertegenwoordigd door mr. F. Dijkslag, heeft een geschil met de geïntimeerde, DAKBEDEKKINGEN B.V., vertegenwoordigd door mr. M. Bouman, over de schade die is ontstaan door vermeende tekortkomingen in de uitvoering van dakbedekkingswerkzaamheden. Het hof heeft eerder op 6 november 2012 een tussenarrest gewezen waarin bewijsopdrachten zijn geformuleerd en een comparitie van partijen is gelast. Tijdens de zitting op 21 januari 2013 heeft de appellante besloten af te zien van het verhoor van getuigen, waarna het hof de comparitie heeft voortgezet.

Het hof heeft in het vervolg van de procedure vastgesteld dat er onduidelijkheid bestond over de bewijsopdracht met betrekking tot de dakrandopstanden en de vochtproblematiek. De appellante heeft geen deskundige voorgesteld, terwijl de geïntimeerde contact heeft opgenomen met verschillende expertisebureaus. Uiteindelijk heeft het hof Ing. M. Tjallema benoemd als deskundige om de vragen omtrent de vochtproblematiek te beantwoorden. Het hof heeft een aantal specifieke vragen geformuleerd die de deskundige moet onderzoeken, waaronder de oorzaken van de vochtproblematiek en de rol van de geïntimeerde in de uitvoering van de werkzaamheden.

De uitspraak van het hof bevat ook bepalingen over de kosten van het deskundigenonderzoek, het voorschot dat door de appellante moet worden betaald, en de procedurele stappen die moeten worden gevolgd. Het hof heeft de zaak aangehouden voor verdere behandeling na het deskundigenonderzoek, waarbij de partijen in de gelegenheid worden gesteld om hun standpunten naar voren te brengen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 december 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Sector civiel recht
zaaknummer HD 200.071.971/01
arrest van 17 december 2013
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. F. Dijkslag,
tegen:
[geïntimeerde] DAKBEDEKKINGEN B.V.,
gevestigd te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Bouman,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 6 november 2012 in het hoger beroep van het door de rechtbank Roermond tussen appellante - [appellante] - als eiseres en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als gedaagde gewezen vonnis van 7 april 2010. Het hof zal in het hierna volgende de nummering in genoemd tussenarrest voortzetten.

14.Het tussenarrest van 6 november 2012

Bij genoemd arrest heeft het hof bewijsopdrachten geformuleerd en een comparitie van partijen gelast teneinde hen in de gelegenheid te stellen zich uit te laten over de door het hof in zijn arrest van 6 november 2012 geformuleerde aan een deskundige te stellen vragen, over de persoon van de te benoemen deskundige en teneinde een minnelijke regeling tussen partijen te beproeven.

15.Het verdere verloop van de procedure

Tijdens de zitting waarop naar aanleiding van het arrest van 6 november 2012 getuigen zouden worden gehoord, heeft [appellante] laten weten af te zien van dit verhoor en is het hof overgegaan tot de comparitie. Het van een en ander opgemaakte “proces-verbaal van getuigenverhoor” van 21 januari 2013 bevindt zich bij de stukken. Na die zitting heeft [appellante] , onder het overleggen van productie 13, een akte genomen. Nadat [geïntimeerde] daarop bij antwoordakte heeft gereageerd, is wederom uitspraak gevraagd.

16.De verdere beoordeling

16.1.1
Het hof heeft in zijn arrest van 6 november 2012 [appellante] toegelaten te bewijzen dat:
a. partijen zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] de dakrandopstanden zou verhogen;
b. [geïntimeerde] [appellante] niet heeft gewaarschuwd voor vochtproblemen als gevolg van het niet aansluiten van de dakrandstroken en dakopstanden.
16.1.2
Bij nader inzien is het hof het met beide partijen eens dat de onder a. weergegeven bewijsopdracht niet juist is, alleen al niet omdat beide partijen het erover eens zijn dat [betrokkene] noch [appellante] enerzijds met [geïntimeerde] anderzijds zijn overeengekomen dat [geïntimeerde] de dakrandopstanden zou verhogen. Dit onderdeel van de bewijsopdracht zal verder als niet relevant dan ook niet meer aan de orde komen.
16.1.3
Het hof zal zijn oordeel wat betreft de onder b. weergegeven bewijsopdracht aanhouden. [geïntimeerde] heeft namelijk erkend, in elk geval niet voldoende gemotiveerd betwist dat zij de dakrandstrook op niet correcte wijze aan de dakrand heeft bevestigd (zie nr. 16 conclusie van antwoord) en dat de dakrandstroken de aan de lage kant zijnde dakranden niet goed afdekten (zie nr. 16 memorie van antwoord). Zij betwist echter dat daardoor de onderhavige schade is ontstaan. Alvorens dan ook over dit punt van het probandum te oordelen, acht het hof het noodzakelijk dat eerst een deskundige rapporteert. Uit het hierna volgende blijkt immers dat één van de aan die deskundige te stellen vragen zal zijn of een oorzaak van de vochtproblematiek is gelegen in het niet aansluiten van de dakrandstroken op de dakrandopstanden.
16.2.1
Uit het proces-verbaal van getuigenverhoor van 21 januari 2013 blijkt dat partijen overeenstemming hebben bereikt over de aan de deskundige te stellen vragen. Alleen al omdat vraag V betrekking heeft op de problematiek betreffende de verhoging van de dakrandopstanden, welke problematiek niet meer aan de orde is gelet op hetgeen het hof hiervoor onder 16.1.2 overwogen, kunnen partijen niet worden gehouden aan het ter zitting bereikte akkoord omtrent de aan de deskundige te stellen vragen en dienen de vragen IV en V te worden aangepast.
16.2.2
In grief 2 heeft [appellante] onder meer gesteld dat [geïntimeerde] op het volledige dak een nieuwe dakbedekking met isolatie heeft aangebracht en dat zij bij de serre en de overkapping van het dakterras ook het dakbeschot heeft aangebracht (zie ook de door haar op 5 maart 2013 genomen akte onder 8).
[geïntimeerde] heeft in haar memorie van antwoord onder 15 betwist dakbeschot te hebben aangebracht. Het hof heeft (nog) niet geoordeeld over deze feitelijke problematiek. Daar waar onder meer is gesteld dat de dakrandopstanden te laag zijn, kan het hof zich voorshands voorstellen dat de vaststelling van dit feit relevant kan zijn: uit de stukken blijkt namelijk niet of het probleem van de te lage dakrand al dan niet voorkomen had kunnen worden door het dakbeschot lager aan te brengen. Het hof acht het dan ook raadzaam om de deskundige daarover te bevragen. Wat dat betreft vindt dus een kleine aanpassing plaats in de aan de deskundige te stellen vragen.
16.2.3
In de samen met partijen vastgestelde vraag IX is per abuis verwezen naar het door de deskundige te geven antwoord op vraag VII. Dit dient te zijn vraag VIII. Het hof zal die schrijffout verbeteren.
16.3
[appellante] heeft geen naam van een eventueel te benoemen deskundige genoemd. [geïntimeerde] heeft tijdens de comparitie verklaard contact te hebben opgenomen met dhr. Tjallema van [expertisebureau] en met [Expertise] Expertise. In haar na de comparitie genomen akte heeft zij nog genoemd het Bureau voor Bouwpathologie BB. [appellante] heeft wat de eerste twee namen betreft slechts aangevoerd met geen van twee te kunnen instemmen om de onpartijdigheid te kunnen garanderen. Het hof acht dit een onvoldoende bestrijding van de objectiviteit, en heeft allereerst dhr. Ing. Tjallema benaderd. Nu die heeft verklaard geen standpunt te hebben ingenomen en zich volledig vrij te voelen in deze zaak, zal het hof hem als deskundige benoemen teneinde hem onderstaande vragen te laten beantwoorden. Het hof ziet geen reden om af te zien van het onder vraag X van het arrest van 6 november 2013 genoemde voornemen om [appellante] te belasten met het door de deskundige gevraagde voorschot van € 10.330,-.
16.4
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

17.De uitspraak

Het hof:
bepaalt dat een deskundigenonderzoek wordt verricht naar de hierna in dit dictum genoemde vragen;
benoemt tot deskundige ter beantwoording van de hierna volgende vragen:
Ing. M. Tjallema,
[adres]
;
verzoekt de deskundige de volgende vragen te beantwoorden:
I.
Tot welke oorz(a)ak(en) is de vochtproblematiek te herleiden? Behoren tot deze oorzaken: a) het onvoldoende op afschot liggen van het dak, b) de hoogte van de dakrandopstanden, c) het niet voldoende afdekken van de dakrandopstanden door de dakbedekking, d) de aanwezigheid van open verbindingen tussen gevelspouw en dak(spouw), c.q. een constructiefout in het verticaal thermisch schot?
II.
a. a) Indien van meerdere aan te wijzen oorzaken sprake is, in welke mate kan de vochtproblematiek dan aan deze oorzaken worden toegerekend?
b) Stel dat de schade is ontstaan door oorzaak d), heeft het eventueel overstromen van de dakranden dan nog invloed gehad op het schadeproces?
III.
a. Was de vochtproblematiek voor een redelijk bekwaam dakdekker ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden voorzienbaar? Zo ja, in welke mate?
b. Maakt het voor uw antwoord op deze vraag uit of de werkzaamheden eind 1999 of begin 2000 zijn uitgevoerd?
IV.
Aangenomen dat [geïntimeerde] enkel op zich heeft genomen de vervanging van de dakbedekking en het daaronder aanbrengen van de isolatie:
(a) Diende een redelijk handelend en redelijk bekwaam dakdekker ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden - in aanmerking genomen de omvang van deze werkzaamheden en uw antwoord op de vragen I en III - eigener beweging maatregelen te nemen tegen de onder vraag I genoemde oorzaken? Zo ja, welke maatregelen?
(b) Had een redelijk handelend en redelijk bekwaam dakdekker ten tijde van het uitvoeren van de werkzaamheden moeten voorzien dat het uitvoeren van de opdracht zoals door [geïntimeerde] gedaan tot vochtproblemen zou leiden?
V.
Word(t)(en) uw antwoorden op vraag IV anders indien wordt aangenomen dat [geïntimeerde] het dakbeschot van de serre en van de overkapping van het dakterras heeft aangebracht én over het volledige dak de dakbedekking heeft vervangen en daaronder de isolatie aangebracht? Zo ja, in welke zin?
VI.
In aanmerking genomen uw antwoorden op de vragen IV en V:
Kwalificeert de vochtproblematiek naar uw mening als lekkage in de door [geïntimeerde] aangebrachte dakbedekkingsconstructie die verband houdt met het niet op de juiste wijze aanbrengen van de horizontale dakisolatie of het niet op de juiste wijze aanbrengen van de dakbedekking?
VII.
Indien het antwoord op vraag VI bevestigend luidt: i) Waarom kwalificeert u de vochtproblematiek als lekkage en ii) Hoe houden deze lekkage en het niet op de juiste wijze aanbrengen van de horizontale dakisolatie of dakbedekking precies verband?
VIII.
Kwalificeert de vochtproblematiek naar uw mening als lekkage in de door [geïntimeerde] aangebrachte dakbedekkingsconstructie die verband houdt met een foutief ontwerp daarvan?
IX.
Indien u vraag VIII bevestigend beantwoordt: i) Waarom kwalificeert u de vochtproblematiek als lekkage en ii) Hoe houden deze lekkage en het foutief ontwerp van de aangebrachte dakbedekkingsconstructie precies verband?
X.
Zijn er bijzonderheden op te merken die u in dit kader van belang acht?
bepaalt dat datum en tijd waarop de deskundige ter plaatse onderzoek zal verrichten, door de deskundige zal worden vastgesteld in overleg met de advocaten van partijen; partijen en hun eventuele adviseurs dienen in de gelegenheid te worden gesteld bij het onderzoek aanwezig te zijn;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van dit arrest aan de deskundige toezendt;
bepaalt dat partijen binnen één week na de datum van dit arrest (een afschrift van) de verdere processtukken aan de deskundige ter beschikking zullen stellen en alle door deze gewenste inlichtingen zullen verstrekken;
bepaalt dat de deskundige eerst met het onderzoek begint nadat daartoe van de griffier bericht is ontvangen;
bepaalt dat de deskundige bij het onderzoek -
en ten aanzien van de conceptrapportage- partijen in de gelegenheid stelt opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat uit het schriftelijk bericht van de deskundige moet blijken of aan dit voorschrift is voldaan, terwijl in het bericht tevens melding wordt gemaakt van de inhoud van zodanige opmerkingen en verzoeken;
verzoekt de deskundige een schriftelijk en met redenen omkleed bericht, met een duidelijke conclusie, in te leveren ter griffie van dit hof en tegelijkertijd een afschrift van het bericht aan de advocaten van partijen toe te zenden;
bepaalt dat de termijn waarbinnen het schriftelijk, ondertekend bericht ter griffie van dit hof (postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch) moet worden ingeleverd op
drie maandennadat door de griffier is bericht dat met het onderzoek kan worden begonnen;
bepaalt het voorschot op de kosten van de deskundige op het door de deskundige begrote bedrag van € 10.330,-, tenzij (één van) partijen binnen veertien dagen na deze uitspraak bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij (die binnen twee dagen hierop kan reageren bij brief aan de griffier van dit hof met afschrift aan de wederpartij) tegen de hoogte van het voorschot bezwaar heeft/hebben gemaakt, in welk geval het hof op het bezwaar/de bezwaren zal beslissen en de hoogte van het voorschot zal bepalen;
bepaalt dat de griffier een specificatie van het voorschot bij het afschrift van dit arrest meezendt aan de advocaten van partijen;
bepaalt dat partij [appellante] het hiervoor genoemde voorschot van € 10.330,- binnen twee weken na heden zal overmaken naar IBAN-rekeningnummer [rekeningnummer] ten name van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch onder vermelding van zaaknummer HD200.071.971/01;
verzoekt de deskundige indien zijn kosten het voorschot te boven mochten gaan, het hof daarover tijdig in te lichten;
benoemt mr. J.R. Sijmonsma tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich, door tussenkomst van de griffier dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
verwijst de zaak naar de rol van 20 mei 2014 voor memorie na deskundigenonderzoek, aan de zijde van [appellante] ;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.B. Beekhoven van den Boezem en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 17 december 2013.