ECLI:NL:GHSHE:2013:6036

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
20-004843-11
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gedeeltelijke vernietiging en zelf afgedaan van vonnis inzake poging tot moord en doodslag met vuurwapen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 17 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De verdachte, geboren in 1987, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaren voor poging tot moord, poging tot doodslag en wapenbezit. Het hof heeft het vonnis gedeeltelijk bevestigd, maar heeft de bewijsvoering en bewijsoverwegingen vervangen en nieuwe beslissingen genomen met betrekking tot de schadevergoedingsmaatregel en de vordering van de benadeelde partij. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 19 december 2010 in Eindhoven, waarbij de verdachte betrokken was bij een conflict met de slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Tijdens de confrontatie heeft de verdachte met een vuurwapen geschoten, wat resulteerde in ernstige verwondingen voor beide slachtoffers. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachten rade heeft gehandeld, en dat zijn handelen gericht was op het doden van de slachtoffers. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 79.594,70, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verplichting opgelegd aan de verdachte om dit bedrag te betalen aan de benadeelde partij, met de mogelijkheid van hechtenis bij niet-betaling. De vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen zijn afgewezen.

Uitspraak

Parketnummer : 20-004843-11
Uitspraak : 17 december 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 23 december 2011 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 01-839808-10 en 01-820272-11, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, parketnummers 01-825259-08, 01-825436-09, tegen:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
thans verblijvende in PI Rijnmond - Gev. De IJssel te Krimpen aan den IJssel.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van
1.
poging tot moord op [slachtoffer 1];
2.
poging tot doodslag op [slachtoffer 2];
3.
bezit van een pistoolmitrailleur, model mini Uzi, kaliber 9 mm en daarbij behorende munitie (32 patronen 9 mm),
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts heeft de eerste rechter beslist over schadevergoeding voor de benadeelde partij [slachtoffer 1] en in beslag genomen voorwerpen.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep moet, blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, worden begrepen als uitdrukkelijk te zijn beperkt tot de veroordeling ter zake van hetgeen aan de verdachte onder parketnummer 01/839808-10 (ter terechtzitting in eerste aanleg gevoegd) is ten laste gelegd. Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en opnieuw rechtdoende:
  • de verdachte ter zake van de onder 1. (poging tot moord), 2. (poging tot doodslag) en 3. (wapen- en munitiebezit) ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] zal toewijzen tot een bedrag van € 64584,70 en de benadeelde partij voor het overige in de vordering niet-ontvankelijk zal verklaren, met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f Wetboek van Strafrecht;
  • de in beslag genomen, niet teruggegeven voorwerpen zal teruggeven aan de verdachte.
De verdediging heeft -zo verstaat het hof-:
  • primair bepleit dat de verdachte zowel van de onder 1. als onder 2. ten laste gelegde “voorbedachte raad” dient te worden vrijgesproken;
  • subsidiair bepleit dat de verdachte terzake van de onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij heeft gehandeld in een situatie van noodweer dan wel noodweerexces;
  • meer subsidiair -voor het geval het hof aan voorgaande standpunten voorbij zou gaan- dat aan de verdachte een lagere straf zal worden opgelegd dan thans wordt gevorderd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve voor wat betreft:
  • de bewijsvoering en alle in het vonnis opgenomen bewijsoverwegingen, die worden vervangen door de navolgende bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen;
  • de opgelegde maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht en de daarbij behorende motivering;
  • de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de daarbij behorende motivering;
  • de beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers 01-825259-08 en 01-825436-09 en de daarbij behorende motiveringen.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De bewezenverklaring van de eerste rechter komt te berusten op de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen.
(t.a.v. de onder 1. en 2. bewezen verklaarde feiten:)
1.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, nr. PL2233 2010189070-1, d.d. 21 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 5], hoofdagent van politie, en [verbalisant 6], brigadier van politie (p. 364-371 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [slachtoffer 1]:
Tussen 19 december 2010 te 05.30 uur en 05.45 uur werd op de Hermanus Boexstraat te Eindhoven, het feit gepleegd. Ik was de hele nacht in café De Repelsteel, gevestigd aan Stratumseind 77 in Eindhoven. Ik was daar met [getuige 3], [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]), [slachtoffer 2] (het hof begrijpt: [slachtoffer 2]).
Wij liepen naar het station en toen kwamen we een groep jongens tegen.
U vraagt mij wie er bij mij was. Dat waren [getuige 1], [slachtoffer 2] en [getuige 3].
U vraagt mij waar die andere jongens stonden.
Op weg naar het station kwamen we ze tegen. Ik liep onder de camera van de Mac Donalds.
Het is gebeurd bij de America Today. Zij waren met 3 of 4 mannen.
Ik ken ze van gezicht. Het waren Antilliaanse mannen. Ik heb ze vaker gezien in Eindhoven. Zij zijn ook in de stad geweest. Ik heb die jongens vanavond ook gezien bij de Repel. Zij waren daar ook de hele nacht.
U zegt mij dat u heeft gehoord dat er ruzie tussen onze groep en die andere jongens was geweest die nacht. Het was geen ruzie het was bekvechten. Het was [getuige 1] die aan het bekvechten was.
De schutter was kort, klein, degene met het geweer. Hij is een Antilliaan, lichter getint dan ik.
Zij kwamen vanaf de richting van het station lopen. Ik denk dat zij met 3 of 4 man waren. Wij waren met 4 mannen, [getuige 3], [getuige 1], [slachtoffer 2] en ik. Er waren ook 2 meisjes bij.
We keken elkaar aan. Toen draaide ik mij om. Ik zag toen dat de shooter in zijn hand een revolver had.
Toen we ze tegenkwamen, had hij het revolver nog niet in zijn hand. Pas toen ik me omdraaide, zag ik het.
Toen ik het revolver zag in de hand van de shooter, heb ik me meteen weer omgedraaid met mijn rug naar die jongens toe. Ik hoorde meteen daarna een schot en daarna nog een en toen voelde ik een klap tegen mijn rug en viel ik. Ik voelde niets. Ik wilde toen opstaan maar dat lukte niet.
U vraagt mij hoever de shooter van mij af stond toen hij schoot. Hij stond echt kort bij.
2.
Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5, Wetboek van Strafvordering, te weten een geneeskundige verklaring, d.d. 13 januari 2011, opgemaakt door Dr. A.H. van de Veen, chirurg (p. 376 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven-:
Medische informatie betreffende: [slachtoffer 1], geboren op [geboortedag] 1988 te [geboorteplaats]
Omschrijving van het letsel
  • t.p.v. punt linker schouderblad, inschotopening;
  • geen uitschotopening aanwezig;
  • totale dwarslaesie niveau T8.
Blijvend letsel; dwarslaesie
Kogel in ruggenmerg (wordt niet verwijderd).
Datum waarop voornoemde persoon werd onderzocht: 19 december 2010
3.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, nr. PL2233 2010189070-109, d.d. 15 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 7], hoofdagent van politie (p. 225-229 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [slachtoffer 2]:
Wij kwamen om de hoek gelopen bij de MacDonalds en toen zag ik [verdachte], [getuige 2], [getuige 5] en [betrokkene 5] vanuit de richting van het station onze richting in lopen.
Ik zag vervolgens dat [verdachte] met zijn borst tegen [slachtoffer 1] aan ging staan en ik hoorde hem zeggen: "Heb jij ruzie met mij of wil jij ruzie met mij." Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat hij geen ruzie had en met niemand ruzie wilde. Ik was vervolgens tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] in gaan staan en ik vroeg aan [verdachte]: "Heb jij ruzie met ons zoek jij ruzie met ons." Ik zei vervolgens tegen mijn vrienden: “Laten we doorlopen”.
Ik zag dat [verdachte] wegliep naar [getuige 2] toe.
[verdachte] stond met zijn hand bij zijn broeksband toen hij ruzie zocht met [slachtoffer 1]. Op het moment dat [verdachte] langs [getuige 2] loopt, draait hij om en begint te schieten.
Op het moment dat [verdachte] naar [getuige 2] liep was [slachtoffer 1] ook weggelopen en duwde ik [getuige 5] weg om terug naar [slachtoffer 1] te lopen. Op het moment dat [verdachte] langs [getuige 2] liep draaide hij zich om en begon hij te schieten. De eerste kogel ging net langs mijn linker arm af. Hij schampte mijn arm. Ik voelde dat het begon te branden.
Vervolgens zag ik dat [slachtoffer 1] zich omdraaide om weg te lopen. Hij draaide op dat moment met zijn gezicht richting de America Today. Ik zag dat [verdachte] twee stappen naar achteren zette en begon te grommen. Vervolgens zag ik dat [verdachte] op [slachtoffer 1] schoot en ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond in elkaar zakte.
Ik zag dat [slachtoffer 1] probeerde op te staan, maar dat dat niet lukte. Vervolgens zag ik dat [verdachte] mijn richting in kwam gerend met het pistool nog in zijn hand.
Vervolgens zag ik dat [verdachte] weer omdraaide en schoot hij nog een keer op mij en werd ik in mijn rechterarm geraakt.
Er was al een discussie tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] bij Repelsteel. Daar had ik al gezegd tegen [slachtoffer 1]: “Kom laten we weggaan hier”. Toen waren wij naar de McDonalds gelopen. Vervolgens werd [betrokkene 3] gebeld. Ik hoorde haar zeggen: “Bij de MacDonalds”.
4.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, nr. PL2233 2010189070-100, d.d. 13 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], agent van politie, en [verbalisant 9], hoofdagent van politie (p. 220-223 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [slachtoffer 2]:
U vraagt mij of ik kan vertellen wat er die avond (het hof begrijpt: op 19 december 2010) heeft plaats gevonden. Ik was met mijn vrienden [slachtoffer 1], [getuige 3] en [getuige 1] uitgeweest in café de Repelsteel op het Stratumseind. Op het einde van de avond heeft [slachtoffer 1] ruzie gekregen met [verdachte]. Ik wilde dat de ruzie ophield en heb [slachtoffer 1] en de anderen gezegd dat we weggingen. We zijn via het straatje bij de Dynamo naar de markt gelopen. Bij de McDonalds liepen we de hoek om. We liepen inderdaad, zoals u zegt, in de richting van America Today. Om de hoek zag ik vier mannen aan komen lopen uit de richting van America Today. Ik herkende de mannen direct. Dat waren [getuige 2], [verdachte], [getuige 5] en [betrokkene 5].
De groep van vier liep ons niet voorbij.
[slachtoffer 1] stond voor ons op straat. [verdachte] kwam op [slachtoffer 1] aflopen met zijn borst vooruit en begon weer gelijk ruzie te maken met [slachtoffer 1]. Ik keek dit kort aan en ben toen tussen [verdachte] en [slachtoffer 1] gaan staan. Ik heb [slachtoffer 1] weggeduwd en heb [verdachte] verteld dat hij ergens anders ruzie moest zoeken. [verdachte] liep op dat moment richting de markt naar [getuige 2] die meer richting de hoek met de McDonalds stond.
Ik keek om en zag dat [verdachte], die vanaf mijn plaats gezien achter mij stond meer richting de markt, een pistool uit zijn broeksband haalde. [slachtoffer 1] stond tussen mij en [verdachte] in.
Ik zag dat [verdachte] met het pistool schoot.
Hierop draaide [slachtoffer 1] zich om, mijn richting op, en liep mijn richting op.
Toen [slachtoffer 1] daarna mijn kant opdraaide zag ik dat [verdachte] een stap naar achter deed en gromde. Toen schoot hij [slachtoffer 1] in zijn rug.
5.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Afdeling Eindhoven Centrum, nr. PL2204 2010189070-89, d.d. 3 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door[verbalisant 10], brigadier van politie (p. 456-458 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [getuige 1]:
Ik was die avond (het hof begrijpt: de avond/nacht van 18 op 19 december 2010) met [slachtoffer 2] ([slachtoffer 2]), [slachtoffer 1] ([slachtoffer 1]) en [getuige 3] in café Repelsteel op stap geweest.
Nadat Repelsteel was gesloten stonden wij aan de linkerzijde op het terras bij elkaar en aan de andere kant stonden onder andere [verdachte] (het hof begrijpt: de verdachte), [getuige 2] (het hof begrijpt: [getuige 2]), [getuige 5] (het hof begrijpt: [getuige 5]), [getuige 4] (het hof begrijpt: [getuige 4]) en [betrokkene 5] ([betrokkene 5]) (het hof begrijpt: [betrokkene 5]). [verdachte] kwam opeens bij ons staan. Hij begon op te scheppen dat hij de man is, dat Repel van hem was en eigenlijk voelde dat voor ons dat hij bedoelde dat wij niets voorstellen eigenlijk en dat hij het voor het zeggen heeft. [verdachte] heeft nog tegen ons gezegd dat wij “broke-niggers” waren waarmee hij bedoelde dat wij geen cent op zak hebben.
Hierop heeft [slachtoffer 1] gereageerd en zei onder andere dat hun maar hun geld moesten opmaken en dat wij het wel zouden sparen.
Vervolgens is [verdachte] even weggegaan. [getuige 2] ging daar op een gegeven moment ook naartoe waarna [verdachte] weer terug kwam. [verdachte] zei vervolgens tegen ons dat er achter zijn rug wordt gepraat en dat we dat in zijn gezicht moesten zeggen. Vervolgens heeft hij nog een keer op en neer gelopen daar. Wij hebben tegen [verdachte] gezegd dat hij gewoon beter weg kon gaan want wij waren niet uit op problemen.
Vervolgens is [verdachte] weggegaan met [getuige 2], [getuige 4], [getuige 5] en [betrokkene 5]. Wij zijn nog even gebleven waarna wij richting de Markt zijn gelopen.
Wij zijn in de richting van McDonalds gelopen. Dit waren dus [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [getuige 3], [betrokkene 6] (het hof begrijpt: [betrokkene 6]), [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]) en ikzelf. Wij hebben bij de Mc Donalds even tegen de gevel gestaan. Ik weet dat [betrokkene 3] daar of een telefoontje heeft ontvangen of zelf heeft gebeld. Ik hoorde haar zeggen "bij de Mc Donalds". Daarna zijn [betrokkene 6] en [betrokkene 3] weggelopen richting V&D en dan rechtsaf de winkelstraat in. Wij zijn de Hermanus Boexstraat ingelopen.
Wij waren net in deze straat ter hoogte van de brillenwinkel en wij zagen [verdachte], [getuige 5], [getuige 2] en [betrokkene 5] aan komen lopen. Ze kwamen direct op ons af lopen. [verdachte] liep meteen richting
[slachtoffer 1] en de twee gingen direct tegenover elkaar staan. [verdachte] gedroeg zich meteen opstandig en vroeg meteen aan [slachtoffer 1] of deze problemen met hem zocht.
[verdachte] stond met zijn borst vooruit de man uit te hangen en met zijn handen bij zijn riem. [slachtoffer 1] zei meteen dat hij met niemand problemen had en ook niet wilde. Ik stond achter [slachtoffer 2] en ik hoorde [slachtoffer 2] zeggen dat als ze problemen wilden ze beter gewoon weg konden gaan.
Ik zag vervolgens dat [slachtoffer 2] [getuige 5] aan de kant duwde en tegen [getuige 2] zei dat hij zijn vrienden mee moest nemen. Ik zag dat [getuige 2] naar [verdachte] keek waarna ik ineens blam hoorde en ik zag dat [verdachte] een zilverkleurig vuurwapen in zijn handen had.
Ik zag [verdachte] wegrennen.
Tijdens het wegrennen zag ik [verdachte] gedeeltelijk omdraaien en nog twee keer schieten en ik zag dat dit op [slachtoffer 2] was en die stond op dat moment bij de deur van de brillenzaak. Ik zag op dat moment dat het vuurwapen een revolver was. Ik heb hen hier vaker over horen praten in de Repelsteel. Ik heb van [getuige 3] gehoord dat [getuige 5], [getuige 2] en [betrokkene 5] allemaal dezelfde kant de Hermanus Boexstraat zijn afgerend richting station.
Ik liep naar [slachtoffer 2] en vroeg hem of hij was geraakt. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] zei dat hij dacht van wel.
Vervolgens hoorde ik dat [slachtoffer 1] zei dat hij niet kon opstaan.
6.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, nr. PL2233 2010189070-119, d.d. 18 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11], brigadier van politie, en [verbalisant 12], agent van politie (p. 273-276 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [getuige 2]:
In de nacht van 18 op 19 december 2010 ben ik samen met mijn zwager naar de stad gegaan. Mijn zwager is [betrokkene 2] (het hof begrijpt: met de bijnaam “[betrokkene 2]”). We zijn daar naar café "Repelsteel" gegaan.
Bij de "Repelsteel" kreeg [getuige 1] (het hof begrijpt: [getuige 1]) ruzie met "die kleine" (het hof begrijpt: de verdachte). Dit ging over jaloezie, geld, aanzien.
[betrokkene 5] (het hof begrijpt: [betrokkene 5]) en [slachtoffer 2] (het hof begript: [slachtoffer 2]) zijn er toen bij gekomen en die hebben gezegd dat er niks aan de hand was. Ik heb toen [slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) horen zeggen "zal ik het doen, zal ik het doen".
Ik ben toen samen met "die kleine", [getuige 4] (het hof begrijpt: [getuige 4]), mijn zwager en [betrokkene 5] naar de auto gelopen. De auto stond voorbij het bruggetje bij het Stratumseind.
De auto van [betrokkene 5] stond voorbij het bruggetje links. We zijn toen ingestapt in de auto. Dit was een Audi en die is van [getuige 4]. Ik zat toen met "die kleine", mijn zwager en [getuige 4] in die auto. We zijn toen terug gereden naar [betrokkene 5] en daarna zijn we naar het station gereden. In de auto van [betrokkene 5] zaten [getuige 5], een Marokkaans meisje en nog een meisje. De auto van [betrokkene 5] is een Golf. [betrokkene 5] is achter ons aan gereden.
Toen we bij het stoplicht bij de Albert Heijn stonden zag ik dat "die kleine' aan het bellen was. Ik ben er later achter gekomen dat dit met mijn nichtje was. Dit is [betrokkene 3] (het hof begrijpt: [betrokkene 3]). Ik hoorde "die kleine" zeggen: "Is hij daar?" en daarna zei hij dat we naar het station gingen.
Toen zijn we naar het station in Eindhoven gereden. Bij het station zag "die kleine" de auto van [betrokkene 5] staan.
Mijn zwager is toen ook uitgestapt samen met de andere jongens.
Ik wist op dat moment dat "die kleine" een revolver in zijn broek had.
Ik ben toen ook achter hem aan gelopen en de rest. [getuige 4] en het Marokkaanse meisje zijn bij de auto's achtergebleven We zijn toen vanaf het station naar de America Today gelopen. Daarna zijn we de Hermanus Boexstraat ingelopen. Op de Hermanus Boexstraat hoorde ik zeggen "daar staan ze".
We kwamen toen de groep van [getuige 1] tegen. "Die kleine" vroeg toen wie er problemen hadden met hem.
Vervolgens zag ik dat "die kleine" een revolver uit zijn broeksband haalde. Ik zag dat hij twee keer richting [slachtoffer 1] schoot. Ik zag [slachtoffer 1] hierdoor achterover op de grond vallen.
Direct daarna kwam [slachtoffer 2] schuilen bij mij in de deuropening van de opticien daar. [slachtoffer 2] stond nagenoeg direct in mijn buurt. Ik zag dat "die kleine" weer zijn revolver richtte in de richting van [slachtoffer 2]. Ik stond bijna tegen [slachtoffer 2] aan op dat moment. Ik stond op dat moment in de hoek van het portiek daar. Ik hoorde twee of drie schoten misschien wel meer.
7.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, nr. PL2233 2010189070-122, d.d. 19 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 13], hoofdagent van politie, en [verbalisant 12], agent van politie (p. 277-282 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [getuige 2]:
(V = vraag verbalisanten; A = antwoord)
A: Toen we ter hoogte van de Albert Heijn waren, was [verdachte] aan het bellen.
V: Hoe wist jij dat [verdachte] met [betrokkene 3] gebeld had?
A: Dat heb ik later gehoord. Ik heb dat van [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) en [betrokkene 3] (het hof begrijpt [betrokkene 3]) gehoord.
V: Wat is er hierna gebeurd?
A: [betrokkene 2] en ik liepen vervolgens weg in de richting van de American Today. Ik zag dat [verdachte], [getuige 5] (het hof begrijpt: [getuige 5]) en[betrokkene 5] (het hof begrijpt: [betrokkene 5]) met ons meeliepen.
A: Ter hoogte van de juwelier zag ik [slachtoffer 2], [slachtoffer 1], [getuige 1] en nog twee andere jongens.
V: Wie zei er: "Daar zijn ze."
A:[betrokkene 5] zei dat.
Iedereen weet dat [verdachte] een pistool heeft. Ik wist ook dat [verdachte] op dat moment een pistool had, hij heeft dat altijd bij zich namelijk.
Ik zag [slachtoffer 1] op een halve meter afstand van [verdachte] stond.
Ik zag dat [verdachte] een wapen uit zijn broeksband pakte.
Ik zag dat [verdachte] op [slachtoffer 1] richtte en ik zag en hoorde dat [verdachte] op [slachtoffer 1] schoot.
V: Wat gebeurde er nadat [verdachte] op [slachtoffer 1] geschoten had?
A: Ik zag dat [verdachte] zich omdraaide en zijn revolver op [slachtoffer 2] richtte en op [slachtoffer 2] schoot. Ik stond op dat moment in een nis bij de opticien. Ik zag dat [slachtoffer 2] bij mij in deze nis kwam staan en ik zag dat hij met zijn rechterarm zijn gezicht beschermde tegen de kogels. Ik zag dat [slachtoffer 2] hierbij geraakt werd in zijn arm. Als [slachtoffer 2] zijn gezicht niet had af geschermd dan was het zeker slechter afgelopen.
V: Hoe vaak heeft [verdachte] op [slachtoffer 2] geschoten?
A: Ik denk drie keer.
8.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, nr. PL2233 2010189070-142, d.d. 27 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11], brigadier van politie, en [verbalisant 14], hoofdagent van politie (p. 119-126 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van de verdachte [verdachte]:
(V = vraag verbalisanten; A = antwoord)
V: Kun je ons vertellen wat er bij de Repelsteel precies is gebeurd.
A: Ik had daar het gevoel dat er een soort van vete was tussen die andere groep en jongens waarmee ik was.
[slachtoffer 1] (het hof begrijpt: [slachtoffer 1]) was daar ook bij.
Vervolgens zijn wij weggegaan. Ik was toen samen met [getuige 4], [getuige 2], en [betrokkene 2], [getuige 5], een Marokkaans meisje en ik denk [betrokkene 5].
V: Waar ben je naar toe gegaan vanuit de Repelsteel?
A: We zijn naar de auto van mijn zus [getuige 4] gelopen.
V: Met wie?
A: Daar liep ik heen samen met [betrokkene 2], [getuige 4], [getuige 2].
V: Wat voor een auto heeft [getuige 4] ?
A: [getuige 4] heeft een Audi A3, kleur zwart.
V: Waar zijn jullie toen eerst heen gegaan ?
A: We zijn naar het bruggetje gereden van het Stratumseind. Daar stonden [betrokkene 5], [getuige 5] en dat Marokkaanse meisje.
V: Weet je in wat voor een auto hun reden ?
A: Ja dat was in een rode Volkswagen Golf. In deze auto rijdt [betrokkene 5].
V: Wat gebeurde er bij het station toen jullie daar aankwamen ?
A: Toen we aankwamen bij het station zag ik dat [betrokkene 5] er ook stond. Ik ben naar de auto van [betrokkene 5] gelopen.
V: Hoe liepen jullie daar naar toe? (het hof begrijpt: naar het centrum)
A: We zijn via het VVV kantoor schuin overgestoken naar de Hermanus Boexstraat.
V: Wie liep er allemaal mee?
A: [getuige 5], [getuige 2], [betrokkene 5], [betrokkene 2] en ik.
V: Toen jullie de Hermanus Boexstraat in liepen, wie liep toen waar?
A: We liepen in feite allemaal bij elkaar. We liepen als geheel in de richting van de Markt.
V: Kun je exact aangeven hoe het nu precies is gegaan toen jullie die andere groep tegen zijn gekomen ?
A: Toen wij die andere groep tegenkwamen ben ik direct naar [slachtoffer 1] gelopen. De reden waarom ik direct naar [slachtoffer 1] liep is omdat ik had begrepen dat hij degene was die mij wilde pakken. Ik ben heel kort op [slachtoffer 1] gaan staan. Misschien dat dit intimiderend over is gekomen bij de anderen.
Toen stond ik met mijn gezicht in de richting van het Glazen huis op de Markt.
[slachtoffer 2] stond op dat moment rechts van mij in de nis van de opticien.
Ik heb toen geschoten.
9.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, nr. PL2233 2010189070-156, d.d. 10 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 11], brigadier van politie, en [verbalisant 8], agent van politie (p. 119-126 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [getuige 3]:
Op 19 december 2010 was ik de stad ingegaan. Ik ben toen naar café De Repelsteel op het Stratumseind gegaan.
Ik liep wat rond op het Stratumseind. Ik kwam [slachtoffer 2], [getuige 1] en [slachtoffer 1] tegen.
Toen we aan het begin van de Hermanus Boexstraat liepen kwamen we [verdachte], [betrokkene 5], [getuige 2] en [getuige 5] tegen. Ik zag ze vanaf de kant van het station aan komen lopen.
Toen we als twee groepen vlakbij elkaar waren hoorde ik dat [slachtoffer 1] iets zei. Direct daarop zag ik dat [verdachte] hierop reageerde. De sfeer was op dat moment niet goed tussen hen. Ik zag vervolgens ook nog dat [slachtoffer 2] naar hun toeliep.
Ik zag vanuit mijn positie dat [verdachte] een greep deed in de richting van zijn buik. Direct hierop hoorde ik een harde knal. Gevolgd door een vonk. Ik zag dat [slachtoffer 1] zijwaarts in elkaar zakte tegen de grond.
Ik zag dat [verdachte], [betrokkene 5], [getuige 5] en [getuige 2] wegrenden in de richting van het station.
Ik kan aangeven dat ze wisten wat ze gingen doen. Ik weet dit. Ik heb dit gehoord een week na de schietpartij. Ik wil de naam van deze persoon niet noemen. Dit is een oudere man.
V: Heb je dit gehoord van [betrokkene 5] ?
A: Jullie gaan mijn naam niet noemen he.
10.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, nr. PL2233 2010189070-141, d.d. 26 januari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 8], agent van politie, en [verbalisant 14], hoofdagent van politie (p. 472-476 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [getuige 4]:
Wij waren op 19 december 2011 in het centrum van Eindhoven bij café Repelsteel op stap.
Ik was daar met [verdachte], mijn halfbroer, [getuige 5] en zijn vriendin [betrokkene 4]. [getuige 2] was er ook bij.
Ik ben vanuit de Repelsteel samen met [verdachte], [getuige 5], en zijn vriendin naar de auto gelopen.
Ik nam plaats achter het stuur. [verdachte] ging voorin zitten, passagierszijde. [getuige 2] en [betrokkene 2] (het hof begrijpt: [betrokkene 2]) zaten achterin de auto.
Bij [betrokkene 5] zaten [betrokkene 4] en [getuige 5] in de auto. Toen [betrokkene 5] bij ons kwam zijn de jongens uitgestapt. De jongens hebben toen buiten de auto even met elkaar vergaderd waarna [verdachte] zei: “We gaan naar het station”.
[verdachte] zei tegen [betrokkene 5] dat hij achter ons aan moest rijden. Op het korte stukje vanaf het bruggetje naar de verkeerslichten op de Bleekweg hoorde ik [betrokkene 2] zeggen: "Die jongens zijn flikkers". Ik hoorde dat [getuige 2] hierop antwoordde "Het zijn kleine jongetjes". Ik zag dat [verdachte] zich erg irriteerde. Hij was aan het koken. Ik zag dat de aders in zijn nek opgezwollen waren. Ik hoorde dat hij snel ademde door zijn neus. Ik weet dat wanneer [verdachte] in die staat is er niet met hem valt te praten. Ik durfde het dan ook niet aan om te vragen waarom
we naar het station reden. Ik dacht toen wel dat ze daar gingen vechten.
We zijn toen met de twee auto's naar het station gereden. Ik bestuurde de Audi A3.
We kwamen aan op het station.
[verdachte], [getuige 2] en [betrokkene 2] stapten uit de auto. [verdachte] zei tegen mij: "Wacht hier."
Daarna vroeg ik aan hem: "Waar ga je heen?" Hij antwoordde dat ik moest wachten. Kort daarna zijn [verdachte], [getuige 5], [betrokkene 2], [getuige 2] en [betrokkene 5] weggelopen in de richting van de stad.
Ik was inmiddels uitgestapt en was naar de auto gelopen waar [betrokkene 4] nog op de achterbank zat.
Ik hoorde [betrokkene 4] mij vragen wat de jongens gingen doen. Ik heb hierop geantwoord dat ik dacht dat ze gingen vechten.
U confronteert mij met wat er op de camerabeelden te zien zou zijn. U vertelt mij dat ik, terwijl ik met [betrokkene 4] stond te praten, nerveus over kwam. Dat klopt wel. Ik wist dat ze met z'n vijven misschien gingen vechten.
[betrokkene 5], [getuige 5] en [verdachte] kwamen op een gegeven moment terug gerend. Ik zag dat ze om de hoek kwamen gerend van de America Today.
Ik wist meteen dat het niet goed was. Ik dacht dat ze flink hadden gevochten of zo. Ik ben snel in de auto gaan zitten. De motor van de auto liep nog.
[betrokkene 4] is toen ingestapt en nam plaats op de achterbank. [getuige 5] ging voorin, op de passagiersstoel, zitten. Ik zag en hoorde dat [getuige 5] buiten adem was. Ik vroeg hem wat er gebeurd was. Hierop hoorde ik [getuige 5] zeggen: "Er is geschoten".
Ik snap dat er gedacht kan worden dat ik de vluchtauto bestuurde. Dat voel ik ook zo.
11.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, nr. PL2233 2010189070-78, d.d. 30 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 14], hoofdagent van politie, en [verbalisant 15], brigadier van politie (p. 139-144 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als verklaring van [getuige 5]:
V: Vraag verbalisant
A: Antwoord verdachte
V: Wat is jouw roepnaam?
A: Mijn naam is [getuige 5], zo noemt iedereen mij.
V: Wil je vertellen wat er is gebeurd op de zaterdag van het weekend dat er geschoten is.
A: Ik ben die zaterdagavond naar het Stratumseind gegaan. Samen met [verdachte], [betrokkene 5], [getuige 2], [betrokkene 2] zijn we naar de Repelsteel gegaan. Iedereen was er. [slachtoffer 2], [getuige 1], [betrokkene 1].
Voor de Repelsteel werd er van alles geroepen: “Jullie zijn flikkers, wat denken jullie, blablabla." Dat ging tussen [getuige 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en zo.
Toen de Repelsteel net dicht was met ik met [betrokkene 5] en [betrokkene 4] weggelopen. We liepen naar de auto van [betrokkene 5].
V: Wat voor een auto is dat?
A: Volgens mij een rode Volkswagen Golf-3.
V: Waar zijn jullie toen naar toe gereden?
A: Even later kwam ook [getuige 4] met haar auto naar het bruggetje toe. [getuige 4] heeft een zwarte Audi. Bij [getuige 4] zat in de auto: [betrokkene 2], [verdachte], [getuige 2]. We zijn toen met twee auto's naar het centraal station gereden.
A: Op het station zag ik veel mensen die ook bij de Repelsteel waren geweest, onder andere
[betrokkene 1].
Iedereen stapte uit de auto. Iemand riep mij, dus ik liep mee.
Ik ben toen achter hun aangelopen. Ik zag dat zij bij de America Today de straat in liepen. Ik liep achteraan de groep tot dat we bij de America Today kwamen. Daarna sloot ik aan bij de groep. In die straat van de American Today, ik hoor van u dat dit de Hermanus Boexstraat is, ben ik rechts gaan lopen. In het midden van de straat liep [verdachte]. [betrokkene 5], [betrokkene 2] en [getuige 2] liepen meer naar links.
V: Wat is er toen gebeurd?
A: Ik kwam ter hoogte van de brillenzaak toen ik [slachtoffer 2] zag. Ik zag ook [slachtoffer 1], die stond achter [slachtoffer 2]. Volgens mij hoorde ik dat [slachtoffer 1] met [verdachte] aan het bekfighten was.
Ik hoorde iets van: "heb jij problemen of zo".
Ik liep toen weg in de richting van het station. Direct nadat ik mij omdraaide en begon te lopen hoorde ik bam, bam, bam. Ik hoorde dat geschoten werd, ik denk drie of vier keer. Ik ben toen gaan rennen in de richting van het station. Bij het station zag ik dat [betrokkene 5] al in zijn auto zat. Ik zag toen dat [verdachte] kwam aan rennen. Ik zag dat [verdachte] naar de auto van [betrokkene 5] rende, de rode Golf. Ik zag toen dat [betrokkene 5] en [verdachte] gelijk zijn weggereden.
12.
Het ambtsedig proces-verbaal van Regiopolitie Brabant Zuid-Oost, Divisie recherche, Forensisch Technische Ondersteuning, nr. PL2219 2010189070-155, d.d. 7 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 2], inspecteur van politie (p. 621-633 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), voor zover inhoudende -zakelijk weergegeven- als relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant:
Op 19 december 2010, omstreeks 06.30 uur, heb ik, verbalisant tezamen met andere forensisch onderzoekers, een forensisch technisch onderzoek ingesteld, op de locatie Markt / Hermanus Boexstraat / 18 Septemberplein / Stationsplein te Eindhoven, dit naar aanleiding van
een geweldsincident waarbij twee personen met een vuurwapen waren beschoten en dientengevolge zwaar gewond waren geraakt. De slachtoffers werden overgebracht naar het Catharinaziekenhuis te Eindhoven.
Door de Officier van Dienst Politie, [verbalisant 16] , inspecteur van politie regio Brabant Zuid-Oost werd bij aanvang van het onderzoek medegedeeld dat:
  • omstreeks 05.30 uur een schietincident was gemeld op de Hermanus Boexstraat in het centrum van Eindhoven, gemeente Eindhoven.
  • door de ter plaatse gekomen surveillancedient een slachtoffer liggend op de grond voor het perceel H. Boexstraat 50 werd aangetroffen.
  • een tweede slachtoffer aan een arm gewond bleek.
  • beide slachtoffers gewond waren tengevolge van schoten uit een vuurwapen.
Ten gevolge van het genoemde schietincident raakten na te noemen slachtoffers gewond.
1.
[slachtoffer 2] (gewond aan de rechterarm);
2.
[slachtoffer 1] (gewond aan rug/wervelkolom).
Tijdens het onderzoek werd/werden onder andere:
  • op de enge plaats delict diverse fragmenten van munitiedelen, inschotopeningen en schotbeschadigingen vastgelegd en daar waar mogelijk veiliggesteld en in beslag genomen. De munitiedelen betroffen onder andere een gedeformeerde kogel (pd nr 24) met daarop bloed en vezels en diverse delen van kogelmantels;
  • op de ruime plaats delict een doorschot opening in een scherm / terreinafbakening, op een afstand van ongeveer 35 meter van de enge plaats delict, vastgelegd;
  • een schotbeschadiging in een achterwand van een container / portokantoorunit vastgelegd en een, in de onmiddellijke nabijheid aangetroffen, munitiedeel vastgelegd, veiliggesteld en in beslag genomen. Het munitiedeel betrof een loden prop, waarschijnlijk de kern van een kogel waarvan de mantel was afgescheurd.

Onderzoek slachtoffers

Door verbalisant [verbalisant 1] werd op 19 december 2010 een aanvang gemaakt met het forensisch slachtofferonderzoek van de hiervoor genoemde slachtoffers [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Het onderzoek vond plaats in het Catharina ziekenhuis te Eindhoven. Ten tijde van het onderzoek was het slachtoffer [slachtoffer 2] na medische behandeling aan diens rechterarm reeds ontslagen uit het
ziekenhuis, doch hier nog wel aanwezig. Het slachtoffer [slachtoffer 1] was opgenomen op de afdeling Intensive Care van het voornoemde ziekenhuis.
Tijdens het onderzoek werd door verbalisant [verbalisant 1] onder andere:
- de kleding van het slachtoffer [slachtoffer 2] veiliggesteld, gewaarmerkt en in beslag genomen;
- de kleding van het slachtoffer [slachtoffer 1] veiliggesteld, gewaarmerkt en in beslag genomen.
Op 24 en 25 december 2010 onderzocht verbalisant [verbalisant 1] de bij de slachtoffers in beslag genomen kleding nader.
Tijdens dit onderzoek werd door [verbalisant 1]:
  • gezien dat in de kleding van het slachtoffer [slachtoffer 2], gaten/mogelijke schotbeschadigingen aanwezig waren ter hoogte van de linkerborst en linkeroksel en ter hoogte van de rechterelleboog.
  • gezien dat in de kleding van het slachtoffer [slachtoffer 1], één gat/mogelijke schotbeschadiging in het rugpand ter hoogte van het linkerschouderblad, aanwezig was.

Onderzoek munitiedelen

Op 18 februari 2011 werden de munitiedelen :
  • spoor nummer 24, plaats aantreffen H. Boexstraat, SIN AACD3437NL;
  • spoor nummer 21, plaats aantreffen H. Boexstraat, SIN AACQ6231NL,
voor nader onderzoek verzonden naar het NFI te Den Haag, afdeling Wapens en Munitie.
Op 7 maart 2011 ontving ik, verbalisant [verbalisant 2], de uitslag van het onderzoek door het NFI. Uit het onderzoeksverslag bleek onder andere dat :
  • de twee ingezonden munitiedelen zeer waarschijnlijk met één en dezelfde loop zijn afgevuurd.
  • de twee ingezonden munitiedelen vermoedelijk zijn verschoten met een revolver, kaliber .38, special/.357 Magnum.
Op 11 maart 2011 ontving ik, [verbalisant 2], de uitslag van een aanvullende onderzoek NFI, aangaande de onderzochte munitiedelen. Uit het onderzoeksverslag bleek onder andere dat de twee aangeboden munitiedelen van soortgelijke kogels afkomstig waren.
Met betrekking tot het schieten met het vuurwapen.
  • gelet op de afwezigheid van patroonhulzen op de plaats delict,
  • gelet op de aard, kaliber en uitvoering van de aangetroffen projectielen en/of delen hiervan,
  • gelet op het aantal aangetroffen projectielen en de plaats van aantreffen van deze projectielen,
  • gelet op de rapportages van het Nederlands Forensisch Instituut NFI,
wordt door mij gesteld:
  • dat er met zekerheid, minimaal 5 schoten werden afgevuurd;
  • dat het gebruikte vuurwapen vrijwel zeker een revolver, van het kaliber .38 special/.357 magnum betrof.
Met betrekking tot de beschadigingen aan de kleding en het letsel van slachtoffer/verdachte [slachtoffer 2].
  • gelet op de, in elkaars verlengde liggende openingen ter hoogte van de linkerborst – linker oksel in de kleding van [slachtoffer 2];
  • daarbij gelet op de uitpuilende voering van de jas;
  • gelet op de, in elkaars verlengde liggende openingen, ter hoogte van de rechterelleboog in de kleding van [slachtoffer 2] voornoemd;
  • gelet op de verwondingen van [slachtoffer 2] voornoemd, en het feit dat in diens lichaam of kleding geen projectielen meer werden aangetroffen;
  • ervan uitgaande dat deze openingen allen veroorzaakt werden door projectielen uit een vuurwapen;
  • gelet op de aanwezigheid van vezels en bloed in projectiel nummer 24 en gelet op de vervorming van dit projectiel,
wordt door mij gesteld :
  • dat [slachtoffer 2] voornoemd eenmaal oppervlakkig is geraakt door een projectiel, dat linksvoor diens jas in een nagenoeg horizontale baan binnendrong, en aan de achterzijde bij de linkeroksel de jas weer verliet;
  • dat een tweede projectiel de jas en de arm van [slachtoffer 2] ter hoogte van de rechterelleboog doorboorde, - dat dit tweede projectiel, na het doorboren van de arm, zeer waarschijnlijk, tegen de vitrine van perceel H. Boexstraat no. 50 terecht kwam en daar de schotbeschadiging nummer 28 veroorzaakte.
Met betrekking tot de beschadigingen aan de kleding en het letsel van slachtoffer [slachtoffer 1].
  • gezien de aanwezigheid van telkens slechts één opening/schotbeschading in de rugpanden van de diverse kledingstukken van slachtoffer [slachtoffer 1],
  • gezien de röntgenfoto's en de aanwezigheid van een projectiel in diens wervelkolom,
  • gelet op het ontbreken van (in/uit-)schotbeschadigingen in de voorzijde van de kleding,
wordt door mij gesteld :
- dat het slachtoffer [slachtoffer 1] door één projectiel in de rug werd getroffen dat daarbij in diens wervelkolom is blijven steken.

(t.a.v. het onder 3. bewezen verklaarde feit:)

13.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Divisie Recherche, Forensisch Technische Ondersteuning, nr. PL2219 2010189070-68, d.d. 30 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 3], buitengewoon opsporingsambtenaar, en [verbalisant 2], inspecteur van politie (p. 748-750 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant(en) en/of één van hen omtrent het aantreffen van het bewezen verklaarde wapen en de munitie.
14.
Het ambtsedig proces-verbaal van politie Brabant Zuid-Oost, Gezamenlijke Recherche Eindhoven, nr. PL2233 2010189070-80, d.d. 30 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 4], brigadier van politie (p. 542-543 van het proces-verbaal met OPS-nr. 2010189070), inhoudende het relaas van eigen waarneming(en) en/of bevinding(en) van desbetreffende verbalisant omtrent het bewezen verklaarde wapen en de munitie.
15.
De bekennende verklaring van de verdachte, zoals afgelegd ter terechtzitting van het hof van 26 november 2013.
Bijzondere overweging omtrent het bewijs
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep, op de gronden zoals in zijn pleitnota verwoord, betoogd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van -kort gezegd- het onder 1. ten laste gelegde bestanddeel “met voorbedachten rade”.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Bij de beoordeling van het verweer heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van de navolgende bewijsmiddelen.
Uit de hierboven weergegeven bewijsmiddelen leidt het hof de volgende gang van zaken af.
In de nacht van 18 op 19 december 2010 was de verdachte samen met een aantal anderen, te weten (onder meer): [getuige 2], [betrokkene 5], [getuige 5], [betrokkene 2] en [getuige 4], aanwezig in café “Repelsteel” in Eindhoven. In het café waren voorts aanwezig een groep personen bestaande uit onder meer: [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [getuige 3] en [getuige 1].
Na sluitingstijd heeft buiten het café een woordenwisseling plaatsgevonden tussen de verdachte en het latere slachtoffer [slachtoffer 1].
Vervolgens is de verdachte ter plaatse weggegaan en is hij samen met [getuige 4], [getuige 2] en [betrokkene 2] naar de auto van [getuige 4] gelopen. [betrokkene 5] is samen met [getuige 5] en diens vriendin [betrokkene 4] ([betrokkene 4]) naar de auto van [betrokkene 5] gelopen. Vervolgens heeft er een ontmoeting plaatsgevonden tussen de personen in beide auto’s, waarbij er een overleg (men zou hebben “vergaderd”) heeft plaatsgevonden tussen onder meer de verdachte en [betrokkene 5]. Op aangeven van de verdachte is men vervolgens gezamenlijk naar het station te Eindhoven gereden. De verdachte heeft daarbij tegen [betrokkene 5] gezegd dat hij achter hen aan moest rijden.
Onderweg naar het station is er in de auto van [getuige 4] gesproken over het incident bij café Repelsteel. Daarbij is gezegd: "Die jongens zijn flikkers" en "Het zijn kleine jongetjes", althans woorden van een dergelijke strekking. De verdachte was op dat moment kennelijk erg kwaad, gelet op het feit dat de aders in zijn nek opgezwollen waren en dat hij snel ademde door zijn neus.
Bovendien heeft tijdens de rit naar het station een telefonisch contact plaatsgevonden tussen enerzijds de verdachte en anderzijds [betrokkene 3], waarbij de verdachte heeft geïnformeerd naar de locatie waar [slachtoffer 1] zich op dat moment bevond (verdachte vroeg:
“waar is hij?”) en waarbij door [betrokkene 3] is gezegd “bij de McDonald’s”.
Aangekomen bij het station is de verdachte naar de auto van [betrokkene 5] gelopen. Na kort overleg heeft de verdachte vervolgens tegen [getuige 4] gezegd dat zij ter plaatse moest wachten.
De verdachte is vervolgens met vier anderen, te weten: [betrokkene 5], [getuige 2], [getuige 5] en [betrokkene 2] het centrum van Eindhoven in gelopen. Op het station van Eindhoven bleven [getuige 4] en [betrokkene 4] met de twee auto’s (te weten: de auto van [getuige 4] en de auto van [betrokkene 5]) met draaiende motoren achter.
De verdachte was, naar aanleiding van zijn telefonisch contract met [betrokkene 3], op het moment dat hij vanaf het station in de richting van centrum van Eindhoven vertrok ervan op de hoogte waar zich de groep waartoe [slachtoffer 1] behoorde, zich bevond.
Gelet op de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden, moet de verdachte reeds op het moment dat de groep het station verliet, een schietklaar vuurwapen in zijn broeksband hebben gehad, althans moet hij het wapen onderweg vanaf het station naar de plaats waar [slachtoffer 1] zich bevond schietklaar hebben gemaakt en/of in zijn broeksband hebben gestoken. Gelet op het hierboven weergegevene staat immers vast dat de verdachte met een schietklaar wapen op de (latere) plaats delict is aangekomen.
De verdachte en de anderen zijn vervolgens rechtsreeks naar de groep waartoe [slachtoffer 1] behoorde toegelopen waarbij verdachte meteen een nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] is aangegaan. Hij is op intimiderende wijze heel kort tegen [slachtoffer 1] aan gaan staan, met zijn hand bij zijn broeksband, waar zich zijn, schietklaar, vuurwapen bevond. [slachtoffer 1] gaf vervolgens te kennen dat hij geen problemen met de verdachte wilde, waarna [slachtoffer 2] geprobeerd heeft de ruzie te sussen door tussen beiden te komen.
[slachtoffer 1] heeft zich vervolgens omgedraaid. Hij bevond zich op dat moment tussen de verdachte en [slachtoffer 2]. De verdachte heeft vervolgens zijn -kennelijk reeds- schietklaar vuurwapen uit zijn broeksband gepakt, twee stappen naar achteren gezet en begon te grommen. De verdachte heeft vervolgens zijn vuurwapen op [slachtoffer 1] gericht en heeft een schot gelost, dat de arm van [slachtoffer 2] heeft geschampt. Meteen daarop heeft de verdachte, vanaf korte afstand, een nieuw schot gelost in de richting van [slachtoffer 1] en heeft hij deze geraakt in zijn rug.
Na het schieten is de verdachte samen met een aantal anderen naar het station gerend waar [getuige 4] en [betrokkene 4] op hen stonden te wachten met twee auto’s met draaiende motoren. De verdachte heeft vervolgens plaatsgenomen in de auto van [betrokkene 5] waarop de auto is weggereden.
Uit het vorenstaande blijkt dat de verdachte met een geladen vuurwapen (revolver, fors kaliber) van dichtbij gericht geschoten op het bovenlichaam van [slachtoffer 1] en (even later) in de richting van het hoofd en/of het (boven)lichaam van [slachtoffer 2]. Indien iemand in die delen van het lichaam wordt geraakt kan de kogel(punt) het lichaam binnendringen op een plaats waar zich vitale organen en/of (slag)aders bevinden. Indien een dergelijk lichaamsonderdeel wordt geperforeerd/geraakt ontstaat al zeer snel een acuut levensbedreigende situatie of treedt de dood meteen in. Gelet hierop is naar het oordeel van het hof is het handelen van verdachte gericht geweest op het doden van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel “voorbedachte raad” moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof stelt voorop dat op basis van het vorenstaande, mede gelet op het tijdsverloop dat is verstreken tussen het moment dat de verdachte weg is gegaan bij café Repelsteel en het moment dat hij opnieuw de confrontatie met [slachtoffer 1] is aangegaan, in ieder geval niet aannemelijk is dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling of naar aanleiding van een plots opkomende drift. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn ook overigens geen aanknopingspunten naar voren gekomen die erop duiden dat bij de verdachte kort voorafgaand dan wel ten tijde van het schieten sprake is geweest van een dergelijke opwelling of drift.
Het hof leidt daarentegen uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden af dat de verdachte, die kennelijk erg kwaad was naar aanleiding van de confrontatie met [slachtoffer 1] bij café Repelsteel, op enig moment nadat hij bij het café is weggegaan en voordat hij, bewapend met een schietklaar vuurwapen, vanaf het station is vertrokken in de richting van de plaats waarvan hij wist dat [slachtoffer 1] zich bevond, vervolgens de confrontatie met [slachtoffer 1] opnieuw is aangegaan en het schietklaar vuurwapen ter hand heeft gepakt en nadat [slachtoffer 1] zich heeft omgedraaid gericht op [slachtoffer 1] heeft geschoten waarbij [slachtoffer 1] bij het tweede schot in de rug is geraakt.
Gelet op de geruime tijd die vanaf het vertrek van de verdachte vanaf het station en de nieuwe confrontatie met [slachtoffer 1] is verstreken, de omstandigheid dat verdachte tijdens de nieuwe confrontatie een wapen uit zijn broeksband heeft gehaald -waarvan hij wist dat het schietklaar was- en in zijn hand heeft gepakt, vervolgens gericht heeft op [slachtoffer 1] en toen op hem heeft geschoten nadat [slachtoffer 1] zich al had omgedraaid, vormen voor het hof doorslaggevende aanwijzingen dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven, valt niet rechtstreeks uit de inhoud van de bewijsmiddelen af te leiden, temeer nu de verklaringen van de verdachte en de overige betrokkenen / getuigen geen inzicht geven in hetgeen vóór en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Het hof acht het desondanks, op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, toch redelijk om aan te nemen dat de verdachte ook gebruik heeft gemaakt van voormelde gelegenheid en dat hij dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven.
Op grond van het vorenstaande hecht het hof geen waarde aan de op verschillende punten, onder meer ten aanzien van de wijze van verkrijging van het onderhavige vuurwapen, andersluidende verklaring van de verdachte en schuift het deze als ongeloofwaardig terzijde. De door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep bepleite gang van zaken acht het hof, mede gelet op het vorenoverwogene, uit het onderzoek ter terechtzitting niet aannemelijk geworden. Dat brengt naar het oordeel van het hof met zich dat contra-indicaties dat met voorbedachte raad is gehandeld niet aannemelijk zijn geworden.
Bijgevolg wordt het verweer verworpen.
Maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat [slachtoffer 1] als gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde feit, materiële schade heeft geleden, die het hof stelt op een bedrag van € 4.594,70.
Uit het onderzoek is voorts gebleken dat het slachtoffer immateriële schade heeft geleden, die het hof naar billijkheid begroot op een bedrag van tenminste € 75.000,00.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
Het hof zal daarom aan de verdachte ter meerdere zekerheid van de hieronder te vermelden betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van totaal € 79.594,70 te betalen ten behoeve van het slachtoffer.
Vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1] heeft zich overeenkomstig het bepaalde in het Wetboek van Strafvordering in eerste aanleg in de strafzaak gevoegd als benadeelde partij en een vordering ingediend ten bedrage van € 79.594,70, bestaande uit een bedrag van € 4.594,70 terzake van geleden materiële schade en een bedrag van € 75.000,00 terzake van geleden immateriële schade.
De eerste rechter heeft de vordering toegewezen tot een bedrag van € 64.584,70 en de benadeelde partij voor het overige in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft in hoger beroep gepersisteerd de in eerste aanleg gedane vordering.
Deze vordering strekt tot vergoeding van geleden schade.
De vordering is betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het onder 1. bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag van € 4.594,70.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voorts komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezen verklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan de verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan.
Naar maatstaven van billijkheid moet deze schade worden begroot op tenminste het gevorderde bedrag van € 75.000,00.
De vordering zal derhalve geheel worden toegewezen.
Het hof zal daarbij bepalen dat indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd:
  • de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 24 november 2008 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 01/825259-08;
  • de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 17 november 2009 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 01/825436-09
Deze vorderingen zijn in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vorderingen, omdat het geen belang meer heeft bij toewijzing daarvan.
De vorderingen voldoen, anders dan in eerste aanleg, aan de wettelijke vereisten. Gelet op het standpunt van de advocaat-generaal, ziet het hof geen reden om de vorderingen toe te wijzen. Deze zullen daarom worden afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de opgelegde maatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, de beslissing ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij en de beslissingen ten aanzien van de vorderingen tot tenuitvoerlegging onder de parketnummers 01-825259-08 en 01-825436-09 en doet in zoverre opnieuw recht.
Legtaan de verdachte
de verplichting opom aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1],
te betaleneen bedrag van
€ 79.594,70, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] tot het bedrag van
€ 79.594,70 (negenenzeventigduizend vijfhonderdvierennegentig euro en zeventig cent) enveroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te 's-Hertogenbosch van 9 augustus 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch d.d. 24 november 2008, onder parketnummer 01-825259-08, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Wijst afde vordering van de officier van justitie in het arrondissement te 's-Hertogenbosch van 9 augustus 2010, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank 's-Hertogenbosch d.d. 17 november 2009, onder parketnummer 01-825436-09, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.

Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.

Aldus gewezen door
mr. O.M.J.J. van de Loo, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. M.L.P. van Cruchten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van R.H. Boekelman, griffier,
en op 17 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.