Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
€ 837.341, alsmede bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 47.407, welke aanslag en beschikking heffingsrente, na daartegen gemaakt bezwaar, bij in één geschrift verenigde uitspraken van de Inspecteur zijn gehandhaafd.
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
[C] en [D].
2.Feiten
Bij vonnis van de Rechtbank Maastricht van 5 maart 2008 heeft de civiele kamer van die rechtbank belanghebbende onder meer veroordeeld tot terugbetaling van € 1.819.771,46 aan de werkgever. In het vonnis staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
De Inspecteur is bij het opleggen van de onderhavige aanslag afgeweken van de aangifte en heeft het belastbare inkomen uit werk en woning verhoogd met € 807.244 ter zake van:
- Loon [G] 7.244
- Verduisterde gelden werkgever 800.000
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.
4.Gronden
Overigens is het Hof met de Rechtbank van oordeel dat, zo al sprake is van het bestaan van een leningsovereenkomst in voormelde zin, aan die overeenkomst geen reële betekenis kan worden toegekend. Het Hof verwijst daartoe naar rechtsoverweging 2.9 van de uitspraak van de Rechtbank en maakt die tot de zijne.
Het Hof verwerpt die stelling, omdat de Inspecteur niet het beleggen van de gelden als zodanig als bron van inkomen bij belanghebbende heeft aangemerkt, doch het verduisteren van de gelden bij de werkgever (vergelijk de rechtsoverwegingen 2.7 en 2.8 van de uitspraak van de Rechtbank). Het verduisteren van die gelden wordt als ROW in de zin van artikel 3.90 Wet IB 2001 belast en niet het - met verlies - beleggen van die gelden.
Overigens is het enkel risicovol beleggen niet aan te merken als een bron van inkomen. Hiervan is alleen sprake als de belegger bijzondere kennis ter zake bezit. Daarvan is in dit geval niet gebleken.
“De ontvanger zal de aanslagen dan wel in stand houden, doch niet invorderen.“
Het Hof ziet voorts ook geen reden de zaak terug te wijzen naar de Rechtbank.
10 juni 2011, nr. 09/05112
, LJNBO5046, BNB 2011/233. De Rechtbank heeft belanghebbendes verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat belanghebbende zijn verzoek onder de voorwaarde heeft gedaan van al dan niet gehele gegrondheid van het beroep. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 30 november 2012, nr. 11/03462,
LJNBX4029, BNB 2013/167, staat echter de omstandigheid dat het beroep ongegrond is er niet aan in de weg dat een zodanige schadevergoeding wordt toegekend.
4.15. Het bezwaarschrift is ingediend op 18 december 2008. De uitspraak is verzonden op
17 november 2011, derhalve twee jaren en 11 maanden (afgerond drie jaren) na de indiening van het bezwaarschrift. In de bezwaarfase is blijkens de stukken van het geding geen correspondentie gevoerd met belanghebbende. De in de jurisprudentie vastgestelde redelijke termijn van 6 maanden voor een bezwaarprocedure is zonder aanwijsbare reden overschreden met 2,5 jaar.
Het beroepschrift is bij de Rechtbank ingekomen op 23 december 2011 en de Rechtbank heeft op 27 december 2012, derhalve binnen de door de jurisprudentie toegekende termijn van 1,5 jaar, uitspraak gedaan.
Het hoger beroepschrift is ingekomen op 15 februari 2013 en het Hof doet heden uitspraak. Van overschrijding van de redelijke termijn is zijdens de Rechtbank noch het Hof sprake.
Het Hof ziet in de overschrijding van de bezwaarfase met 2,5 jaar redenen de Inspecteur te veroordelen tot een schadevergoeding van 5 x € 500, dat is in totaal € 2.500.
€ 118 te vergoeden.
5.Beslissing
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de schadevergoeding;
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- bevestigt de uitspraak van de Inspecteur;
- veroordeelt de Inspecteur tot vergoeding van de schade die belanghebbende heeft geleden tot een bedrag van € 2.500;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 159 vergoedt;
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 1.966,50.