ECLI:NL:GHSHE:2013:5983

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
HD 200.131.271_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
  • C.E.C.J. Ponsioen
  • P.M. Huijbers-Koopman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet en loondoorbetalingsverplichting in arbeidsrechtelijke geschil

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen Wooncenter B.V. en [geïntimeerde], die op staande voet was ontslagen. De zaak betreft de vraag of het ontslag gerechtvaardigd was en of Wooncenter verplicht was om het salaris van [geïntimeerde] door te betalen. [geïntimeerde] was in dienst bij Wooncenter en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Hij had een conflict met Wooncenter over de verkoop van een kraan aan een klant, waarbij hij een personeelskorting had toegepast. Wooncenter stelde dat [geïntimeerde] frauduleuze handelingen had verricht, wat leidde tot zijn ontslag. Het hof oordeelde dat het ontslag op staande voet niet gerechtvaardigd was, omdat de omstandigheden niet voldoende ernstig waren om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter, die Wooncenter had veroordeeld tot doorbetaling van het salaris van [geïntimeerde]. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde] zich had laten leiden door servicegerichtheid en dat er geen sprake was van verrijking aan zijn zijde. De grieven van Wooncenter werden verworpen, en het hof verwees Wooncenter in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.131.271/01
arrest van 10 december 2013
in de zaak van
[Wooncenter] Wooncenter B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1],
appellante,
advocaat: mr. M.J.J. Pieters te Heerlen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] (België),
geïntimeerde,
advocaat: mr. G.E.R. Ummelen te Heerlen,
op het bij exploot van dagvaarding van 25 juli 2013 ingeleide hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in kort geding gewezen vonnis van 3 juli 2013 tussen appellante - [Wooncenter] - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie en geïntimeerde - [geïntimeerde] - als eiser in conventie, verweerder in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 379423 CV EXPL 13-3596)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met vijf grieven en producties;
- de memorie van antwoord met producties;
- het pleidooi, waarbij partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brief van 9 oktober 2013 door mr. Pieters toegezonden producties, die [Wooncenter] bij het pleidooi bij akte in het geding heeft gebracht.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de appeldagvaarding.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
[geïntimeerde], geboren op [geboortedatum] 1957, is op 1 november 2006 ingevolge een schriftelijke arbeidsovereenkomst d.d. 30 november 2006 (inl.dagv. prod. 1) voor de duur van zes maanden bij [Wooncenter] in dienst getreden in de functie van verkoper keukens. Dit dienstverband is omgezet naar een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 22 uur per week. Het basissalaris van [geïntimeerde] bedraagt € 1.232,-- per maand, exclusief 8% vakantietoeslag. In de maand januari van elk jaar ontvangt [geïntimeerde] de behaalde provisie van 0,75% van de behaalde omzet over het afgelopen jaar.
4.1.2.
Naast het dienstverband met [Wooncenter] is [geïntimeerde] nog een dienstverband aangegaan met BVBA Keukenstudio [Keukenstudio], een Belgische zustervennootschap van [Wooncenter] en wel als verkoper van keukens voor 18 uur per week.
4.1.3.
Tot 30 juni 2012 was de heer [afdelingsleider] in dienst van [Wooncenter] en wel als afdelingsleider. [afdelingsleider] was betrokken bij het ontwerpen van keukens, althans de verkoop van keukens.
4.1.4.
In maart 2012 heeft de familie [partner klant] (de heer [klant] en zijn partner mevrouw [partner klant]) bij [Wooncenter] een keuken gekocht. Het eerste contact met deze klant dateert van januari 2012. Zijdens [Wooncenter] werd het contact aanvankelijk onderhouden door [afdelingsleider], voornoemd. Nadat [afdelingsleider] uit dienst was getreden, heeft [geïntimeerde] zijdens [Wooncenter] het contact onderhouden met de familie [partner klant].
4.1.5.
Op donderdag 1 maart 2012, 21.33 uur stuurde [afdelingsleider] de navolgende e-mail aan de familie [partner klant]:
“Beste [klant] en [partner klant],
Ik heb de offerte gereed en hoop van ganse harte dat deze aansluit bij jullie wens.
(…)
Grohe Red Duo Single € 946,--
Keuken totaalprijs € 12.000,--
(…)
[afdelingsleider]
[Wooncenter] keukens [vestigingsplaats 2]”
4.1.6.
Op dinsdag 6 maart 2012, 10:58 uur stuurde de heer [klant] de navolgende e-mail aan [Wooncenter] (prod. 29 zijdens [Wooncenter]):
“Beste [afdelingsleider],
Dank voor je nieuwe offerte. (…)
Ik wil je ten eerste vragen om de Grohe Red Duo Single uit de offerte te halen. Deze krijgen wij kado van [partner klant]’s ouders. Het verzoek is of dat wij deze “zwart/cash” kunnen betalen zodat hier geen BTW overheen komt. Uiteraard wel leveren bij keuken zodat deze wel gemonteerd wordt door jullie. Ik hoor het graag! Is dat mogelijk?
(…)”
4.1.7.
Tot het procesdossier behoren voorts de navolgende e-mails, door [geïntimeerde] overgelegd als productie 13:
- e-mail van donderdag 8 maart 2012, 16:57 uur van [geïntimeerde] aan [klant]:
“Geachte heer
Zoals juist bevestig aan de telefoon, gaat u er mee accoord voor de keuken zoals [afdelingsleider] u gemaild heeft de laatse tekening met glazen deur,
voor de prijs van 10800 euro min de kraan grohe red duo single 946 euro die u zo betaalt,
komt de keuken op 9854 euro alles inbegrepen.
(…)”
- e-mail van donderdag 8 maart 2012, 17:02 uur van [klant] en [partner klant] aan [geïntimeerde]:
“Beste [geïntimeerde],
Hierbij bevestigen wij de deal conform de keuken zoals [afdelingsleider] die voorgesteld had ad € 9854,00. De Grohe kraan betalen wij inderdaad cash.
(…)”
- e-mail van donderdag 8 maart 2012, 17:09 uur van [geïntimeerde] aan [klant]:
“Geahte heer
[afdelingsleider] belde juist bij die 10800 euro is de grohe red duo single niet bij, dit heb ik overzien juist
dus de keuken komt op 10800 euro zonder die kraan die u zo erbij kunt kopen, [afdelingsleider] zegt dit staat zo beschreven in de laatse mail,
dit is altijd moeilijk als ge va neen collega over neemt als ge het gesprek zelf niet met de klant bespreekt,
dus nogmaals 10800 euro zonder die kraan
(…)”
4.1.8
[geïntimeerde] heeft in december 2012 bij [Wooncenter] met 20% personeelskorting een Quooker-kraan gekocht. De normale prijs van deze kraan voor de klant was € 1.156,-- (prod. 37 zijdens [Wooncenter]). [geïntimeerde] heeft deze kraan aan de familie [partner klant] doorverkocht. [geïntimeerde] wist dat dit bij [Wooncenter] was verboden.
4.1.9.
Bij e-mail van vrijdag 11 januari 2013, 12:48 uur (prod. 13 zijdens [geïntimeerde]) schreef [klant] aan [Wooncenter] (mailadres: “[Keukenstudio] Keukens [vestigingsplaats 2]”) als volgt:
“(…)
Het verhaal m.b.t de kraan:
- Wij hebben de keuken en de kraan besteld bij oud-medewerker [afdelingsleider]. De keuken is gewoon geregeld en de kraan zouden wij apart regelen. Dat is bewust zo gedaan omdat deze kraan een cadeautje (verrassing) voor ons was! Wij krijgen deze kraan na 20-01-2013 geleverd door [geïntimeerde] [[geïntimeerde]; hof] (momenteel werkzaam in Belgie) dus dat verhaal is wat ons betreft opgelost.
(…).”
4.1.10.
Bij brief van 7 maart 2013 heeft [Wooncenter] [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. Deze brief, overgelegd als productie 2 bij inleidende dagvaarding, luidt als volgt:
“(…)
Langs deze weg delen wij u mede dat wij met onmiddellijke ingang de werkzaamheden welke u verricht ten behoeve van [Wooncenter] Wooncenter BV beëindigen.
De grondslag voor deze beëindiging ligt in het feit dat u frauduleuze handelingen heeft verricht, waardoor wij totaal geen vertrouwen meer in uw tewerkstelling hebben.
Voor een verdere toelichting mogen wij verwijzen naar het schrijven van BVBA Keukenstudio [Keukenstudio], gedateerd 6 maart 2013 betreffende uw ontslag op staande voet.
(…)”
4.1.11.
Bij brief van 6 maart 2013 heeft Keukenstudio [Keukenstudio] [geïntimeerde] op staande voet ontslagen. Deze brief, eveneens overgelegd als productie 2 bij inleidende dagvaarding, luidt als volgt:
“(…)
Wij moeten u mededelen dat wij met onmiddellijke ingang een einde aan uw arbeidsovereenkomst stellen.
Op 4 maart 2013 heb ik, ondergetekende, kennis genomen van de zware fout die U hebt begaan en die voor ons een dringende reden uitmaakt die ons toelaat uw arbeidsovereenkomst te beëindigen zonder opzeggingstermijn of opzeggingsvergoeding.
Bij onderhavig schrijven betekenen wij u bijgevolg uw ontslag op staande voet.
Hieronder geven wij u een omschrijving van de dringende reden die wij u ten laste leggen en waarop wij onze beslissing om u te ontslaan hebben genomen:
Op 20.12.2012 bestelde u bij onze firma een mengkraan voor eigen gebruik. Deze bestelling mocht volgens uw mail van die datum direct uitgevoerd worden, gezien het toestel voor uzelf bestemd was.
Thans blijkt evenwel dat u deze kraan bestelde voor een klant die een keuken bij ons had gekocht en van deze klant een som van 946 € ontving bij levering van het toestel.
U maakte echter de koopovereenkomst in eigen naam op, nam de kraan in ontvangst en leverde deze door aan de betreffende klant. Vervolgens stortte u de som van 924 € in kas. De resterende 22 € hield u voor zichzelf?
U heeft hierbij niet de officiële procedure in voege bij onze firma en genoegzaam bij u gekend gevolgd.
Uw handelswijze in deze vernietigt elk vertrouwen dat wij in u stelden omtrent een correcte handelswijze met betrekking tot bestellingen en het in ontvangst nemen van gelden.
Wij zien uw houding als een zeer ernstig feit dat iedere verdere tewerkstelling onmiddellijk en definitief onmogelijk maakt.
(…)”
4.1.12.
Bij e-mail van 11 maart 2013, 20:42 uur (inl.dagv. prod. 6) schreef [klant] aan de heer [vertegenwoordiger Wooncenter] van [Wooncenter] als volgt:
“(…)
Wij hebben in 2012 onze keuken gekocht bij [Wooncenter] in [vestigingsplaats 2] bij toenmalige medewerker [afdelingsleider] onder de voorwaarde dat de verkoper, [afdelingsleider], de betreffende bovengenoemde kraan op zijn naam zou nemen. (…)
Wij wilden deze kraan niet op de factuur hebben staan want anders was het immers geen cadeau. [afdelingsleider] heeft ons echter verteld dat het beter was om deze kraan toch op onze naam te nemen i.v.m. de garantie, maar wij kozen enkel om de keuken te kopen onder eerder genoemde voorwaarde. [afdelingsleider] ging hier vervolgens mee akkoord.
Begin december 2012 zijn wij teruggegaan naar [vestigingsplaats 2] en toen bleek dat [afdelingsleider] niet meer bij [Wooncenter] in [vestigingsplaats 2] te werken. Dhr. [geïntimeerde] was echter door [afdelingsleider] op de hoogte gesteld van onze afspraak en hij heeft de kraan voor ons op zijn naam besteld. (…) [geïntimeerde] ging uiteindelijk, door de belofte van [afdelingsleider], de kraan op ons aandringen toch op zijn naam bestellen ([geïntimeerde] zei nog: “het mag normaal niet maar ik zal het maar doen omdat [afdelingsleider] het beloofd heeft. Ik zou mijn baan hierdoor kunnen verliezen”).
Wij hebben de kraan op voorhand aan [geïntimeerde] betaald zodat hij het zelf niet voor hoefde te schieten en achteraf met de kraan zou blijven zitten. [geïntimeerde] gaf een schatting van de prijs ad € 946,00 en gaf tevens aan dat deze prijs nog iets naar boven of naar beneden af kon wijken. Ik gaf aan dat wij dit eventuele verschil wel bij de levering zouden regelen.
Uiteindelijk is [geïntimeerde] in januari 2013 de kraan in [plaats] persoonlijk komen afleveren. (…) [geïntimeerde] overhandigde mij de kraan, de factuur en ik kreeg zelfs nog € 22,00 van hem retour. (…)
Vrij recent kwam mij ter ore dat Dhr. [geïntimeerde] op staande voet ontslagen zou zijn. (…) [geïntimeerde] heeft zijn nek uit gestoken voor een oud-collega waar wij een afspraak mee hebben gemaakt i.v.m. de betreffende kraan. Sterker nog: [geïntimeerde] waarschuwt ons dat hij het liever niet zo doet, maar gaat uiteindelijk toch in zee i.v.m. de gedane belofte door [afdelingsleider]. [geïntimeerde] komt de kraan persoonlijk in [plaats] afleveren en ik krijg nog € 22,00 retour. (…)”
4.1.13.
Bij brief van 22 april 2013 (inl.dagv. prod. 3) aan [Wooncenter] heeft de raadsman van [geïntimeerde] onder meer als volgt geschreven:
“(…)
Nu de vereiste toestemming/ontslagvergunning ontbreekt, is het gegeven ontslag vernietigbaar en maakt cliënt onverminderd aanspraak op doorbetaling van zijn salaris vanaf 7 maart 2013. Vanzelfsprekend is cliënt bereid om de bedongen werkzaamheden te verrichten. Op eerste afroep zal hij zich op de werkplek melden.
(…)”.
Bij brief van 24 april 2013 (inl.dagv. prod. 3) schreef de directeur van [Wooncenter], de heer [vertegenwoordiger Wooncenter], aan de raadsman van [geïntimeerde] onder meer als volgt:
“(…)
Wij zijn van mening, dat het ontslag geldig en gegrond is en zo ook de arbeidsovereenkomst op een correcte wijze is beëindigd. Wij zullen dan ook geen gebruik maken van zijn beschikbaarheid.
(…)”
4.1.14.
Bij e-mail van 18 juni 2013, 10:40 uur (prod. 12 zijdens [geïntimeerde]) schreef [klant] aan de advocaat van [geïntimeerde] als volgt:
“(…)
De afspraken omtrent de kraan zijn uiteraard enkel mondeling gemaakt (…) en de keuken is daadwerkelijk door [afdelingsleider] aan ons verkocht (…).
Ik weet natuurlijk niet wat Dhr. [geïntimeerde] gedaan heeft met de centen die wij hem contant gegeven hebben voor de kraan maar ik weet wel dat ik de kraan netjes geleverd heb gekregen en zelfs nog wisselgeld heb ontvangen. Ook weet ik dat wij initieel deze afspraak omtrent kraan absoluut met [afdelingsleider] gemaakt hebben en dat [afdelingsleider] daarna vertrokken is bij [Wooncenter] en wij met [geïntimeerde] te maken kregen. (…)
Meer gegevens heb ik helaas niet op papier staan, maar hieruit blijkt mijns inziens toch onlosmakelijk dat [afdelingsleider] in ieder geval de keuken verkocht heeft aan ons. (…)”
4.2.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg bij exploot van dagvaarding van 10 juni 2013 [Wooncenter] in kort geding gedagvaard voor de kantonrechter te [vestigingsplaats 1] en gevorderd, zakelijk weergegeven, [Wooncenter] te veroordelen tot betaling aan [geïntimeerde] van:
1. het basissalaris ad € 1.232,-- bruto per maand vanaf 7 maart 2013 tot aan het moment dat de loondoorbetalingsverplichting van [Wooncenter] eindigt;
2. de wettelijke verhoging wegens te late betaling als bedoeld in artikel 7:625 BW;
3. de wettelijke rente over het achterstallige loon en de wettelijke verhoging;
4. een bedrag van € 900,00 bruto als voorschot op gemiste provisie-inkomsten;
5. 8% vakantiegeld over het afgelopen jaar;
met veroordeling van [Wooncenter] in de proceskosten.
4.2.2.
Op haar beurt heeft [Wooncenter] in reconventie gevorderd [geïntimeerde] te veroordelen om aan haar te betalen de gefixeerde schadevergoeding ad € 3.659,04, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 maart 2013 tot aan de datum der algehele voldoening met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure.
4.2.3.
Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter, in kort geding oordelend, wat betreft de vordering in conventie, [Wooncenter] veroordeeld om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geïntimeerde] te betalen:
- het salaris van € 1.232,-- bruto per maand vanaf 7 maart 2013 tot het moment dat de loondoorbetalingsverplichting van [Wooncenter] eindigt;
- het vakantiegeld à 8% over de periode van 7 maart tot en met 30 juni 2013;
- de wettelijke verhoging over het achterstallige salaris en vakantiegeld, vastgesteld op 10%;
- de wettelijke rente over de toegewezen bedragen;
met veroordeling van [Wooncenter] in de proceskosten.
Het in conventie meer of anders gevorderde werd afgewezen.
De vordering in reconventie werd eveneens afgewezen.
4.3.
Het hof stelt voorop dat tussen partijen niet in discussie is dat op de rechtsverhouding tussen partijen Nederlands recht van toepassing is.
4.4.
Het hoger beroep is enkel gericht tegen de in conventie gegeven beslissingen. Voor toewijzing van de conventionele vordering van [geïntimeerde] is alleen plaats indien voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter een vergelijkbare vordering zal toewijzen.
Grieven I, II en III
4.5.1.
In het bestreden vonnis (r.o. 3.3) overwoog de kantonrechter, voorlopig oordelend, dat de familie [partner klant] (de klant) voorafgaand aan de aanschaf van de keuken een aantal besprekingen had gevoerd met [afdelingsleider] en dat onderdeel van de met [afdelingsleider] gemaakte afspraken was de gescheiden aankoop van een kraan met 20% korting. Voorts overwoog de kantonrechter dat, omdat [afdelingsleider] niet aanwezig was ten tijde van de ondertekening van de koopovereenkomst, [geïntimeerde] een en ander met de klant had afgehandeld. Daarbij heeft de klant de met [afdelingsleider] gemaakte afspraak ter sprake gebracht en heeft [geïntimeerde] - na een en ander te hebben geverifieerd bij [afdelingsleider] - de betreffende kraan op eigen naam en met korting aangekocht en vervolgens aan de klant doorverkocht.
In het bestreden vonnis (r.o. 3.5) overwoog de kantonrechter voorts dat naar haar voorlopig oordeel niet is gebleken dat [geïntimeerde] zichzelf heeft verrijkt of het oogmerk heeft gehad zichzelf te verrijken en dat [geïntimeerde] slechts het oogmerk had om de afspraken, die [afdelingsleider] met de klant had gemaakt, uit een oogpunt van service na te komen.
In het bestreden vonnis (r.o. 3.5) overwoog de kantonrechter verder dat naar haar oordeel onder de gegeven omstandigheden een ontslag op staande voet, de ultieme sanctie met alle consequenties van dien, een te ingrijpende maatregel was.
De eerste, tweede en derde grief zijn tegen deze oordelen gericht.
4.5.2.
[Wooncenter] betoogt in de toelichting op deze grieven dat de afspraken betreffende de door de familie [partner klant] gekochte quooker door [geïntimeerde] zijn gemaakt. [geïntimeerde] betwist dit gemotiveerd.
Het hof acht het, voorlopig oordelend, voldoende aannemelijk dat de betreffende afspraken met de familie [partner klant] door [afdelingsleider] zijn gemaakt. Weliswaar heeft [Wooncenter] een schriftelijke verklaring van genoemde [afdelingsleider] d.d. 13 maart 2013 overgelegd (prod. 13 zijdens [Wooncenter]) waarin deze bestrijdt dat hij de betreffende afspraken zou hebben gemaakt, alsmede bij pleidooi in hoger beroep verwezen naar e-mailberichten die [geïntimeerde] op 5 april 2012 op naam van [afdelingsleider] aan de familie [partner klant] zou hebben verzonden (prod. 43 zijdens [Wooncenter]), maar daartegenover staat dat de familie [partner klant] zich bij e-mail van 6 maart 2012 (r.o. 4.1.6) in verband met de quooker tot [afdelingsleider] heeft gewend met het verzoek deze kraan “zwart/cash” te betalen, vervolgens bij e-mail van 8 maart 2012 (r.o. 4.1.7) aan [geïntimeerde] heeft bericht: “Hierbij bevestigen wij de deal conform de keuken zoals [afdelingsleider] die voorgesteld had (…). De Grohe kraan [ hof: de quooker] betalen wij inderdaad cash” en bij e-mail van 11 januari 2013 (r.o. 4.1.9) aan [Wooncenter] heeft laten weten dat zij de keuken en kraan heeft besteld bij de (inmiddels) oud-medewerker [afdelingsleider] en dat zij de kraan apart zouden regelen. Ook de e-mails van 11 maart 2013 (r.o. 4.1.12) en 18 juni 2013 (r.o. 4.1.14) van de familie [partner klant] maken naar het voorlopig oordeel van het hof voldoende aannemelijk dat de familie de keuken bij [afdelingsleider] heeft gekocht en dat met betrekking tot de quooker ook met [afdelingsleider] was afgesproken dat deze separaat zou worden afgenomen en door de familie [partner klant] “zwart” zou worden betaald.
4.5.3.
Het hof acht het, met name gelet op de op 8 maart 2012 door [geïntimeerde] met de familie [partner klant] gewisselde e-mails (zie r.o. 4.1.7) in kort geding voorts voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] de met de familie [partner klant] betreffende de quooker gemaakte afspraak bij [afdelingsleider] heeft geverifieerd. In dit verband wijst het hof erop dat [geïntimeerde] in de e-mail van 8 maart 2012 van 16:57 uur schrijft “zoals [afdelingsleider] u gemaild heeft” en zich blijkens de tweede e-mail van die datum van 17:09 uur (r.o. 4.1.7) ter zake de quooker duidelijk baseert op instructies van [afdelingsleider].
4.5.4.
Het hof acht het voorts voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] zich bij de uitvoering van de door de familie [partner klant] met [afdelingsleider] gemaakte afspraak heeft laten leiden door servicegerichtheid, dat wil zeggen door de wens de met de klant, de familie [partner klant], gemaakte afspraak ten aanzien van de quooker na te komen. Het hof sluit niet uit dat, zoals [geïntimeerde] ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, in dat verband voor hem mede een rol heeft gespeeld dat [afdelingsleider], destijds afdelingsleider bij [Wooncenter], hiërarchisch boven [geïntimeerde] was geplaatst, waardoor [geïntimeerde] zich mogelijk ook om die reden verplicht heeft gevoeld de door [afdelingsleider] met de klant gemaakte afspraak uit te voeren. Dat [geïntimeerde] zich heeft laten leiden door servicegerichtheid naar de klant blijkt naar het voorlopig oordeel van het hof uit de e-mails van 11 maart 2013 en 18 juni 2013 van de heer [klant] (r.o. 4.1.12 en 4.1.14). Daaruit wordt duidelijk dat klantgerichtheid voor [geïntimeerde] bepalend is geweest. [geïntimeerde] wist dat wat hij deed - een kraan met personeelskorting doorverkopen aan een klant - in strijd was met de regels van [Wooncenter]. Desalniettemin besloot hij, terwijl hij zich bewust was van het risico dat hijzelf liep - “ik zou mijn baan hierdoor kunnen verliezen”- toch de door de familie [partner klant] met [afdelingsleider] gemaakte afspraak uit te voeren. Hij heeft voorts de quooker persoonlijk bij de familie [partner klant] in [plaats] afgeleverd en heeft, toen uiteindelijk bleek dat de familie [partner klant] - die op voorhand € 946,-- contant voor de quooker had voldaan - € 22,-- (zijnde het verschil tussen € 946,-- en de inkoopprijs met personeelskorting) teveel had betaald, dit teveel betaalde bedrag aan deze klant geretourneerd. Van enige verrijking aan de zijde van [geïntimeerde] was derhalve geen sprake, terwijl, gelet op het vorenoverwogene, voorshands evenmin is gebleken van de onmiskenbare bedoeling bij [geïntimeerde] om [Wooncenter] te benadelen.
4.5.5.
Blijkens de ontslagbrief van 6 maart 2013 van Keukenstudio [Keukenstudio] (r.o. 4.1.11), waarnaar [Wooncenter] in haar brief van 7 maart 2013 aan [geïntimeerde] verwijst (r.o. 4.1.10), wordt [geïntimeerde] verweten dat hij de quooker in eigen naam met personeelskorting heeft gekocht en deze vervolgens onder de normale prijs aan de klant heeft doorverkocht. Er veronderstellenderwijs van uitgaande dat de ontslagaanzegging aan de wettelijke vereisten voldoet - [geïntimeerde] betoogt dat dit niet het geval is - overweegt het hof in kort geding als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie dient de rechter bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag de omstandigheden van het geval in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen. De rechter moet hierbij de aard en de ernst van de dringende reden afwegen tegen de door de werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden.
Met de kantonrechter is het hof voorshands van oordeel dat in de gegeven omstandigheden, in onderling verband en samenhang gewogen, het ontslag op staande voet van [geïntimeerde] een te ingrijpende maatregel was. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen in rechtsoverweging 4.5.4 is overwogen, waaraan het hof nog toevoegt dat [geïntimeerde] ten tijde van het ontslag
55 jaar oud was en gedurende ruim zes jaar naar tevredenheid bij [Wooncenter] had gewerkt. Onder al deze omstandigheden was het ontslag op staande voet van [geïntimeerde] niet gerechtvaardigd.
De slotsom is dat de grieven I, II en III falen.
Grief IV
4.6.1.
De vierde grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in kort geding dat de vordering tot doorbetaling van loon toewijsbaar is, mede na afweging van de belangen van partijen.
4.6.2.
In de toelichting op de vierde grief beroept [Wooncenter] zich er primair op dat [geïntimeerde] geen aanspraak heeft op loon, nu zij zich terecht genoodzaakt heeft gezien de arbeidsovereenkomst per 7 maart 2013 vanwege een dringende reden te beëindigen.
Uit het hetgeen het hof in rechtsoverweging 4.5.5 heeft overwogen, volgt dat de reden waarom [geïntimeerde] op staande voet is ontslagen niet voldoende dringend was om een ontslag op staande voet te rechtvaardigen. Dit betekent dat [geïntimeerde] bij brief van zijn raadsman van 22 april 2013 (r.o. 4.1.13) terecht de vernietigbaarheid van het ontslag in verband met het ontbreken van de vereiste toestemming (vgl. art. 9 BBA) heeft ingeroepen en terecht aanspraak heeft gemaakt op doorbetaling van zijn loon. Het primaire standpunt van [Wooncenter] wordt dan ook verworpen.
4.6.3.
Subsidiair stelt [Wooncenter] dat [geïntimeerde] niet heeft aangetoond dat hij zich beschikbaar heeft gehouden om werkzaamheden te verrichten.
Naar het voorlopig oordeel van het hof heeft [Wooncenter] haar stelling onvoldoende onderbouwd, zodat deze wordt verworpen. Het hof verwijst in dit verband naar de brief zijdens [Wooncenter] aan de raadsman van [geïntimeerde] van 24 april 2013 (r.o. 4.1.13), waarin zijdens [Wooncenter], naar aanleiding van de brief van de raadsman van [geïntimeerde] van 22 april 2013 (r.o. 4.1.13) met zoveel woorden wordt aangegeven dat zij geen gebruik zal maken van de beschikbaarheid van [geïntimeerde]. Bovendien heeft [geïntimeerde] gemotiveerd en herhaald (ook bij pleidooi in hoger beroep) aangegeven dat hij zijn huidige werkzaamheden per direct kan beëindigen om zijn werk bij [Wooncenter] te hervatten.
4.6.4.
Meer subsidiair verzoekt [Wooncenter] de loonvordering te matigen.
Het hof stelt voorop dat de rechter bevoegd is een vordering tot doorbetaling van loon die gegrond is op de vernietigbaarheid van de opzegging van de arbeidsovereenkomst te matigen, indien toewijzing in de gegeven omstandigheden tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden (art. 7:680a BW). Het hof is voorshands van oordeel dat [Wooncenter] geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat sprake zou zijn van dergelijke onaanvaardbare gevolgen. Het in de appeldagvaarding (pag. 3) genoemde argument dat het in verband met haar bedrijfseconomische omstandigheden “zuur” is dat [Wooncenter] thans wordt geconfronteerd met een loondoorbetalingsverplichting jegens [geïntimeerde] en dat het zaak is dat [Wooncenter] hierover op de kortst mogelijke termijn duidelijkheid verkrijgt, is in dat verband in elk geval volstrekt onvoldoende. Ook het verzoek tot matiging van de loonvordering wordt derhalve verworpen. De conclusie is dat de vierde grief eveneens faalt.
4.7.
Nu de grieven I tot en met IV falen, betekent dit dat de vijfde grief, die betrekking heeft op de proceskostenveroordeling in eerste aanleg, evenzeer faalt.
4.8.
Aan het door [Wooncenter] in hoger beroep gedaan bewijsaanbod wordt voorbijgegaan. Het kort geding leent zich niet voor nadere bewijslevering.
4.9.
De slotsom is dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd. [Wooncenter] wordt als de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten van het hoger beroep.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover in conventie gewezen;
veroordeelt [Wooncenter] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 299,-- aan verschotten en op € 2.682,-- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J.H.A. Venner-Lijten, C.E.C.J. Ponsioen en P.M. Huijbers-Koopman en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 december 2013.