ECLI:NL:GHSHE:2013:5944

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
20-001643-12
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van medeplegen van moord en veroordeling voor poging tot afpersing na mislukte overval op taxichauffeur

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 6 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Breda was vrijgesproken van medeplegen van moord en gekwalificeerde doodslag. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet als medepleger kan worden aangemerkt, omdat hij niet actief betrokken was bij de fatale schietpartij op de taxichauffeur in Kaatsheuvel. De verdachte was wel aanwezig, maar er was onvoldoende bewijs dat hij opzet had op de levensberoving. Het hof heeft de eerdere vrijspraak bevestigd en de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten onder 1.

Echter, voor een ander feit, een mislukte overval op een taxichauffeur in Den Haag, heeft het hof de verdachte wel schuldig bevonden aan poging tot afpersing. De verdachte en zijn mededaders hebben de taxichauffeur met geweld bedreigd en geprobeerd geld van hem af te nemen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden. De beslissing is gebaseerd op de ernst van het geweld dat is gebruikt en de psychologische gevolgen voor het slachtoffer. Het hof heeft ook de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen ijzeren pijp bevolen, die bij de poging tot afpersing is gebruikt. De overige in beslag genomen voorwerpen worden aan de verdachte teruggegeven.

Uitspraak

Afdeling strafrecht

Parketnummer : 20-001643-12
Uitspraak : 6 december 2013
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Breda van 12 april 2012 in de strafzaak met parketnummer 02-810537-11 tegen:

[Verdachte O],

geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum in 1986],
verblijfadressen: [adres], en
[adres] (Polen).
Hoger beroep
Bij het beroepen vonnis is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1 primair (medeplegen van moord), subsidiair (medeplegen van gekwalificeerde doodslag), tweede subsidiair (medeplegen van doodslag) en derde subsidiair (diefstal met geweld in vereniging, de dood tot gevolg hebbend).
De verdachte werd ter zake van het ten laste gelegde onder 2 (poging tot afpersing in vereniging) veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist over in beslag genomen voorwerpen.
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf van twaalf jaren met aftrek van voorarrest. Voorts is onttrekking aan het verkeer van een in beslag genomen ijzeren pijp gevorderd en teruggave aan de verdachte van de overige in beslag genomen voorwerpen.
De raadsman heeft integrale vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsman bij pleidooi het hof primair verzocht om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep tegen dat feit. De raadsman heeft zich subsidiair ten aanzien van dat feit gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Partiële ontvankelijkheid van het hoger beroep van de verdachte
Na kennisneming van de uitslag van het op verzoek van de verdediging in hoger beroep uitgevoerde dactyloscopische tegenonderzoek en derhalve na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, is namens de verdachte bij akte van 21 augustus 2013 verklaard dat het hoger beroep tegen het onder 2 ten laste gelegde wordt ingetrokken.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman om de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep tegen het onder 2 ten laste gelegde af op de gronden waarop het hof eenzelfde verzoek ter terechtzitting van 28 augustus 2013 heeft afgewezen. Die gronden worden geacht hier te zijn herhaald.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof komt tot een andere bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde dan de rechtbank.
Bovendien kan een gedeelte van de door de rechtbank onder 2 bewezen verklaarde geweldshandelingen, te weten het met een ijzeren pijp slaan tegen de armen en knieën en het geven van vuistslagen tegen het achterhoofd, niet volgen uit de door de rechtbank in haar (promis)bewijsmotivering vastgestelde feiten en omstandigheden.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na aanpassing van de tenlastelegging op de voet van artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
primair:hij op of omstreeks 9 oktober 2010 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [R] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen een of meer kogel(s) in het lichaam van die [R] geschoten, (mede) tengevolge waarvan die [R] is overleden;
subsidiair:hij op of omstreeks 9 oktober 2010 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [R] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet met een vuurwapen een of meer kogel(s) in het lichaam van die [R] geschoten, (mede) tengevolge waarvan die [R] is overleden, welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten de diefstal (in vereniging) van een Iphone en/of een portemonnee en/of een geldbedrag en/of een TomTom navigatiesysteem, en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
tweede subsidiair:hij op of omstreeks 9 oktober 2010 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [R] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet, met een vuurwapen een of meer kogel(s) in het lichaam van die [R] geschoten, (mede) tengevolge waarvan die [R] is overleden;
derde subsidiair:hij op of omstreeks 9 oktober 2010 te Kaatsheuvel, gemeente Loon op Zand, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening, heeft weggenomen een Iphone en/of een portemonnee en/of een geldbedrag en/of een TomTom navigatiesysteem, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [R], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [R], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging(en) met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s) die [R] een of meer ma(a)l(en) op/tegen het hoofd/gelaat en/of tegen het lichaam heeft/hebben geschopt en/of (al dan niet met een hard voorwerp) heeft/hebben geslagen en/of die [R] een vuurwapen heeft/hebben getoond en/of dat vuurwapen op hem heeft/hebben gericht en/of met dat vuurwapen een of meer kogel(s) in het lichaam van [R] heeft geschoten, (mede) ten gevolge waarvan die [R] is overleden;
2.
hij op of omstreeks 27 juli 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld en/of bedreiging met geweld [M] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan TCL BV en/of voornoemde [M], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,met een ijzeren pijp/voorwerp de keel/hals van die [M] heeft dichtgedrukt en/of die [M] een of meer ke(e)r(en) met een ijzeren pijp, althans een hard voorwerp, tegen de zijkant van zijn gezicht en/of zijn arm(en) en/of zijn knie(ën) heeft geslagen en/of die [M] een of meer vuistslag(en) tegen het achterhoofd heeft gegeven en/of een of meer ma(a)l(en) tegen voornoemde [M] heeft gezegd: "Money", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verbeterde lezing van het onder 2 ten laste gelegde
Het is de kennelijke bedoeling van de steller van de - op artikel 317, eerste en derde lid, juncto artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2°, en artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht toegesneden - tenlastelegging onder 2 om poging tot afpersing (al dan niet) door twee of meer verenigde personen ten laste te leggen. Als gevolg van een kennelijke omissie in de tenlastelegging is het handelen in vereniging slechts opgenomen in de omschrijving van het voorgenomen misdrijf en niet tevens in de omschrijving van de uitvoeringshandelingen. Het hof heeft de tenlastelegging daarom verbeterd gelezen door daarin “
tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,” in te lezen. Om taalkundige redenen heeft het hof voorts telkens “heeft/hebben” verbeterd in “heeft”.
De verdachte is door deze verbeterde lezing niet geschaad in zijn verdediging, nu blijkens het onderzoek ter terechtzitting bij hem en zijn raadsman geen misverstand heeft bestaan omtrent hetgeen hem wordt verweten.
Voor zover overigens in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkomen, zijn deze eveneens verbeterd. De verdachte is ook daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde
De advocaat-generaal heeft zich op gronden als in het requisitoir vermeld op het standpunt gesteld dat de verdachte moet worden aangemerkt als medepleger van de onder 1 primair ten laste gelegde moord, althans van (in ieder geval) diefstal waarbij hij kennis droeg van de voorafgegane moord die de diefstal mogelijk maakte. Het standpunt van de advocaat-generaal dat er sprake is geweest van medeplegen is - onder verwijzing naar jurisprudentie uit de periode 1988-2008 - onder meer gebaseerd op de verklaring van de verdachte bij de politie dat [W] en [J] in de taxi hebben gesproken over het “opruimen” van de taxichauffeur. Het schriftelijke requisitoir (p. 9-10) van de advocaat-generaal houdt dienaangaande in:

Hij verklaart ongeveer vijf minuten voor het eind van de rit te hebben gehoord dat [W] en [J] het er over hadden dat ze iets wilden stelen en dat ze de taxichauffeur wilden opruimen. Er was dus wetenschap van wat niet anders dan als een ophanden zijnde beroving en/of moord gekenmerkt kan worden.
en

(…) anders dan de officier van justitie in eerste aanleg ben ik van mening dat [O] vanwege de term “opruimen” minstens vanaf het horen van die term in de context waarin die werd gebruikt, kennis droeg van de dodelijke intenties van zijn medeplegers.
De raadsman heeft op gronden als in de pleitnota vermeld, bestreden dat er sprake is geweest van medeplegen door de verdachte en heeft daarom vrijspraak bepleit van hetgeen is ten laste gelegd onder 1 primair, subsidiair, tweede subsidiair en derde subsidiair.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het medeplegen door de verdachte wettig en overtuigend bewijs voorhanden moet zijn voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte enerzijds en [W] en/of [J] anderzijds en voorts dat die samenwerking was gericht op het van het leven beroven van het slachtoffer (het primair, subsidiair en tweede subsidiair ten laste gelegde), dan wel op de diefstal van goederen (het derde subsidiair ten laste gelegde). Derhalve moet komen vast te staan dat het opzet van de verdachte zowel op de samenwerking als op het betreffende gronddelict was gericht.
In dit verband moet worden opgemerkt dat het louter aanwezig zijn bij en zich niet distantiëren van een door een ander gepleegd delict, alsmede het louter instemmen met dat delict, ieder voor zich en in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende zijn voor het bewijs van het medeplegen van dat delict.
Ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte bij het ten laste gelegde overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt vast dat er geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte heeft geschoten. Geen van de medeverdachten heeft dat op enig moment verklaard. [W] heeft daarentegen herhaaldelijk verklaard dat de verdachte niets heeft gedaan. Ook uit het technische bewijs kan niet worden afgeleid dat de verdachte heeft geschoten. Evenmin is gebleken dat hij enige andere uitvoeringshandeling heeft verricht bij de dood van het slachtoffer.
De verdachte was niet degene die het pistool bij zich droeg. Op grond van de verklaring van [W] d.d. 20 januari 2011 (p. 1556) stelt het hof vast dat [W] het wapen in de binnenzijde van zijn jack droeg. Er is geen bewijs voorhanden op grond waarvan kan worden vastgesteld of aangenomen dat de verdachte voordat hij in de taxi stapte, kennis droeg van de aanwezigheid van dat wapen bij [W].
Het hof gaat daarom ervan uit dat de verdachte uitsluitend met de taxi naar Kaatsheuvel wilde gaan om daar kleding op te halen bij [K], een kennis van de verdachte. Hetgeen de verdachte daarover heeft verklaard vindt steun in de verklaringen van die kennis, verdachtes vriendin [G] en [W], alsmede in de historische verkeersgegevens met betrekking tot de telefoons van [J], [K] en de verdachte (p. 1921).
Met betrekking tot het overleg tussen [W] en [J] circa vijf minuten voordat de taxi op de Duinlaan stopte, overweegt het hof als volgt.
Toen de verdachte bij de politie over dit overleg verklaarde, heeft hij de term “opruimen” gebruikt. De advocaat-generaal stelt zich kennelijk op het standpunt dat de verdachte deze term heeft gebruikt in de betekenis van het om het leven brengen van het slachtoffer.
Vooropgesteld dient te worden dat de term “opruimen” een door een tolk gehanteerde term is ter vertaling van hetgeen verdachte in het verhoor van 10 februari 2011 heeft gezegd. Het hof stelt dienaangaande het volgende vast.
Een “proces-verbaal van verbatim studioverhoor” d.d. 6 juli 2011 houdt als woordelijke uitwerking van een op 10 februari 2011 gehouden verhoor van de verdachte - voor zover hier relevant - het volgende in (p. 2 en 13-14 van dat proces-verbaal):
“O: verdachte [O], vertaling door tolk
V2: verbalisant 2 (…)
(…)
V2: wat hoorde jij, wat hoorde jij in de auto?
O: dat ze hem eh, dat ze hem wilden opruimen. Ik dacht, ik dacht dat ze hem wilden bestelen, had die en. Ik heb gezegd eh ik ben hier niet geïnteresseerd, waar hebben jullie dat voor nodig? Hebben jullie nog niet genoeg problemen? En toen ben ik er uit gestapt. En toen ben ik weggegaan.
(…)
V2: toen ze het er over hadden, wat zeiden ze dan?
O: ik weet niet. Ik heb begrepen dat ze spullen van hem wilden stelen, dat dacht ik. Ik weet niet of ze dat gedaan hebben of niet. Ik was niet geïnteresseerd
V2: ja maar je zei net dat ze hem wilden opruimen.
O: dat heb ik ook begrepen.
V2: en hoe begrijp je dat dan? Waardoor?
O: iets stelen of zoiets
V2: nee, hem opruimen zei je net.
O: opruimen, gewoon opruimen.
V2: ja
O: wat moet dat anders betekenen?
V2: wat wordt daar mee bedoeld?
O: stelen
V2: dat ze die man wilden opruimen?
O: ik weet niet wat ze wilden doen. Ik ben weggerend (…)”
Een “proces-verbaal verhoor verdachte” d.d. 3 mei 2011 houdt als woordelijke uitwerking van een op 5 april 2011 gehouden verhoor van [W] en de verdachte tezamen - voor zover hier relevant - het volgende in (p. 2 en 29 van dat proces-verbaal):
“O2 = Opsporingsambtenaar (…)
V2 = Verdachte [O]
(…)
O2: Jij vertelt dat terwijl jullie nog aan het rijden zijn, dat jij al hoort wat [W] en [J] van plan zijn.
V2: En heb ik dan gezegd ze planden om iemand te doden?
O2: Op te ruimen.
V2: Oh Jezus Maria. Opruimen. Hoe hebben ze dat opgenomen. (…)”
Gelet op hetgeen de verdachte blijkens de woordelijke weergave van deze verhoren - ook na doorvragen door de verhorende verbalisanten - heeft verklaard over de strekking van de door hem gebruikte term “opruimen”, heeft het hof niet de overtuiging bekomen dat het overleg dat [W] en [J] voerden circa vijf minuten voordat de taxi stopte, inhield dat het slachtoffer van het leven zou worden beroofd. Het hof volgt de advocaat-generaal daarom niet in zijn standpunt dat de verdachte vanaf dat overleg tussen [W] en [J] kennis droeg van een voornemen van hen om de taxichauffeur om het leven te brengen.
Op grond van de verklaringen van de verdachte staat naar het oordeel van het hof wel vast dat [W] en [J] in de taxi overleg hebben gevoerd over het beroven van de chauffeur. Het dossier bevat echter geen bewijs dat de verdachte betrokken is geweest bij dit overleg.
Het hof acht aannemelijk dat de verdachte, direct nadat de taxi op de Duinlaan is gestopt, is uitgestapt en zich zodoende spoedig heeft gedistantieerd van de door [W] en [J] tijdens de taxirit besproken beroving van de chauffeur.
In dit licht beziet het hof ook het door de verdachte bij het verlaten van de taxi afvegen van zijn vingerafdrukken. Het hof leidt daaruit af dat hij niet betrokken wilde raken bij de beroving door [W] en [J] en daarom zijn aanwezigheid in de taxi heeft willen verhullen. Het afvegen van verdachtes vingerafdrukken kan daarom niet bijdragen aan het bewijs van medeplegen door de verdachte.
Op grond van de inhoud van het dossier is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat nadat de verdachte is uitgestapt, [W] in de taxi het eerste schot heeft gelost en het pistool heeft doorgegeven aan [J], die langs de voorkant om de taxi is heengelopen en buiten de taxi de overige schoten op het slachtoffer heeft gelost. [W] heeft toen goederen uit de taxi weggenomen en hij heeft (uiteindelijk) samen met [J] de plaats delict verlaten.
Het hof stelt op grond van de verklaringen van [K] en [G] en het tussen hen gevoerde afgeluisterde telefoongesprek vast dat de verdachte heeft gezien dat [J] heeft geschoten.
Bovendien heeft [W] in zijn verhoren consistent verklaard dat de verdachte versteend, in shock bij de taxi stond toen de schoten werden gelost. De verdachte was derhalve toen nog aanwezig op de plaats delict, maar van enige betrokkenheid van de verdachte bij het schieten door [W] en [J] is, zoals hiervoor overwogen, niet gebleken. Het hof acht aannemelijk dat de verdachte als eerste de plaats delict heeft verlaten, nadien gevolgd door [W] en [J].
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel dat er geen sprake is geweest van een nauwe en bewuste op de levensberoving van het slachtoffer gerichte samenwerking tussen de verdachte enerzijds en [W] en/of [J] anderzijds. In de hiervoor beschreven omstandigheden kan het enkele feit dat de verdachte niet actief heeft ingegrepen om [W] en [J] van het begaan van de beroving te weerhouden, niet leiden tot het oordeel dat er van een dergelijke samenwerking sprake is geweest.
Ten aanzien van het als derde subsidiair ten laste gelegde medeplegen van diefstal (met geweld of bedreiging met geweld) overweegt het hof dat er geen bewijs voorhanden is dat de verdachte na of tijdens het doodschieten van het slachtoffer enig goed heeft weggenomen of anderszins een actieve bijdrage heeft geleverd aan de diefstal die toen heeft plaatsgevonden. In aanmerking genomen dat de verdachte met de taxi naar Kaatsheuvel wilde gaan om kleding op te halen, is ook niet gebleken dat zijn opzet op diefstal was gericht.
Het bewijs schiet voorts tekort om te kunnen vaststellen dat de verdachte in de buit van de overval heeft gedeeld. In dit verband is het hof - anders dan de advocaat-generaal - van oordeel dat uit de verklaring van [W] dat hij het geld van de taxichauffeur aan iemand heeft doorgegeven en hij de naam van die persoon niet wil noemen (pagina 1567 van het doorgenummerde proces-verbaal) niet buiten redelijke twijfel kan worden afgeleid dat [W] dat geld aan de verdachte heeft doorgegeven. De daarvoor door de advocaat-generaal aangedragen argumentatie, te weten dat [W] al zeer belastend over [J] verklaarde (en dat het [J] dus niet zal zijn geweest) en dat de verdachte met [W] wegrende, acht het hof daarvoor onvoldoende. Bij dit laatste overweegt het hof dat de verdachte als eerste en niet gelijktijdig met [W] de plaats delict heeft verlaten en voorts dat [W] heeft verklaard dat hij, [W], tijdens de vlucht vanaf de plaats delict nog contact heeft gehad met de man die toen het wapen had (p. 1613-1614), waarmee [W] kennelijk doelde op [J], zodat de mogelijkheid open blijft dat hij het geld aan [J] heeft gegeven.
Ook ten aanzien van het als derde subsidiair ten laste gelegde is daarom niet gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte enerzijds en [W] en/of [J] anderzijds.
De advocaat-generaal heeft voor het bewijs van het medeplegen van het onder 1 ten laste gelegde ten slotte nog betekenis toegekend aan het daderschap van de verdachte bij het onder 2 ten laste gelegde. Uit het feit dat de verdachte zich, zoals hierna zal worden overwogen, heeft schuldig gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde, kan echter geen strafrechtelijk relevante betrokkenheid van de verdachte bij het onder 1 ten laste gelegde worden afgeleid.
Gelet op voorgaande moet de verdachte worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 is ten laste gelegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 27 juli 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen, door geweld [M] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan TCL BV of voornoemde [M],
tezamen en in vereniging met zijn mededaders, met een ijzeren pijp de keel van die [M] heeft dichtgedrukt en die [M] met een ijzeren pijp tegen de zijkant van zijn gezicht en zijn armen en zijn knieën heeft geslagen en die [M] vuistslagen tegen het achterhoofd heeft gegeven en tegen voornoemde [M] heeft gezegd: "Money", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders onder 2 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierna opgenomen bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 27 juli 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant] en
[verbalisant] (ordner “Aanvullend Proces-verbaal”, sluitingsdatum 4 augustus 2011, behorende bij het eindproces-verbaal in TGO Duin, pag. 65-66):
Op dinsdag 27 juli 2010 omstreeks 01:30 uur, bevonden wij ons in uniform gekleed en met voertuigsurveillance belast, op het Buitenom te 's-Gravenhage.
Op eerder genoemde dag, datum en tijd zagen wij dat de bestuurder van een donderkleurige taxi meerdere keren met zijn groot licht in onze richting seinde. Hierop zijn wij naar de bestuurder van de taxi gereden. Komende bij de taxi zagen wij dat de bestuurder uit zijn taxi stapte en ontdaan in onze richting liep. Wij zagen dat de taxichauffeur in het gelaat gewond was. Wij zagen dat hij rond de mond opgezwollen plekken had en wij zagen dat er bloed uit zijn mond sijpelde.
Wij hoorden dat de taxichauffeur verklaarde dat hij zojuist was mishandeld door drie Poolse mannen die hij vlak daarvoor had opgehaald in Scheveningen voor Holland Casino.
Wij hoorden dat de taxichauffeur verklaarde dat het incident had plaatsgevonden op de Hobbemastraat te 's-Gravenhage ter hoogte van het aldaar gevestigde zwembad.
Wij hoorden dat één van de drie Polen hem uit het niets van achteren vastpakte en de overige twee hem meerdere malen hard in het gelaat hadden geslagen. Wij hoorden dat de taxichauffeur verklaarde dat er ook getracht was geld weg te nemen uit de taxi.
Wij zagen dat op de bijrijderstoel ter hoogte van het middenconsole een ijzeren pijp van ongeveer 35 centimeter lag. Wij hoorden van de taxichauffeur dat hij ook met deze ijzeren pijp was geslagen in het gelaat.
Het signalement van de mannen luidde als volgt: Drie Poolse mannen in de leeftijd 20-25 jaar oud.
De aangetroffen ijzeren pijp alsmede de taxi hebben wij in beslag genomen voor sporenonderzoek. De ijzeren pijp heb ik, verbalisant [verbalisant], met plastic handschoenen aangepakt en gedeponeerd in een papieren zak.
2.
Een proces-verbaal van aangifte d.d. 27 juli 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [M] (ordner “Aanvullend Proces-verbaal”, pag. 69-71):
Hierbij doe ik aangifte van een poging tot diefstal met geweld.
Op dinsdag 27 juni
(het hof leest: 27 juli)2010, omstreeks 01:15 uur, stond ik met mijn taxi van het merk Mercedes Benz, kleur blauw, en voorzien van het kenteken 97-XG-PJ, geparkeerd op de taxistandplaats Kurhausweg te Scheveningen. Ik stond daar toen drie mannen op mijn taxi kwamen aflopen. Een van deze mannen vroeg mij in gebrekkig Nederlands, met een Pools accent, om hen naar de Hobbemastraat te 's-Gravenhage te rijden. Vervolgens zijn zij bij mij ingestapt en ben ik richting de Hobbemastraat gaan rijden.
Ik beschrijf deze mannen als volgt:
Dader 1: Dit was de man die gebrekkig Nederlands sprak. Deze man zat rechts achter mij op de achterbank.
Dader 2: Deze man sprak de gehele rit Pools met de andere twee. Hij zat naast mij op de bijrijderstoel.
Dader 3: Hij zat op de achterbank direct achter mij.
Dader 2 en 3 heb ik alleen Pools horen spreken.
Ter hoogte van de Rembrandtstraat met de Hobbemastraat zei dader 1 dat ik moest stoppen. Dit was omstreeks 01:25 uur. Ik remde en kwam bijna tot stilstand toen ik zag en voelde dat dader 3 met twee handen een zwarte stalen pijp tegen mijn keel aandrukte. Hij deed dit als het ware achterlangs. Ik kreeg hierdoor geen lucht meer. Terwijl ik mij uit de handen van dader 3 probeerde te bevrijden, zag ik dat dader 2 ook een zwarte stalen pijp in zijn rechterhand had. Ik zag en voelde dat hij mij met deze pijp ongeveer drie maal op de rechterzijde van mijn gezicht sloeg. Ik voelde een hevige pijn. Met mijn linkeronderarm ving ik ook nog klappen op. Ik zag en voelde dat dader 1 met zijn vuisten op mijn achterhoofd sloeg. Ik hoorde dader 2 tegen mij roepen: "money". Ik begreep dat zij uit waren op mijn geld. Ik drukte met mijn knie op de claxon. Zij openden toen de deuren van mijn taxi en ik zag dat zij wegrenden. Zij hebben niets kunnen stelen van mij.
Ik zag dat er bloed uit mijn mond kwam. Op de Buitenom te 's-Gravenhage kwam ik een politieauto tegen. Deze heb ik kunnen laten stoppen. Ik kon vervolgens mijn verhaal vertellen aan de agenten van die auto. De stalen pijp van dader 2 is in mijn taxi achtergebleven. Deze is door de politie meegenomen.
Noot verbalisant:
Ik zie bij aangever het volgende letsel. Een opgezwollen bovenlip aan de binnenzijde van de mond. Een snee van ongeveer 1 cm lengte op de bovenlip, ter hoogte van de linkerzijde van de mond.
3.
Een proces-verbaal van verhoor aangever d.d. 27 juli 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als verklaring van [M] (ordner “Aanvullend Proces-verbaal”, pag. 73-74):
Ik werk voor TCL, Taxicentrale Leidschendam BV.
Voordat ik vanochtend die drie Poolse mannen een rit aanbood, kwam ik aangereden vanaf het Belgisch Park. Ik denk dat zij Pools spraken. Ik rijd tien jaar op de taxi en kan veel talen en nationaliteiten herkennen.
Zoals ik al eerder heb verklaard, was de man die achter mij zat de eerste die mij beetpakte, van achteren. Hij had mij met een pijp bij de hals beet. Op zo'n manier dat ik niet kon ademen. Ik kreeg meteen van de man die voor zat slagen met een metalen pijp, twee of drie keer, op mijn gezicht. Van achter kreeg ik een klap op mijn achterhoofd. Ik vermoed van de man die rechtsachter zat, want ik werd nog steeds van achter beetgehouden (het hof begrijpt: door de man die met zijn beide handen de pijp vasthield). De man voor bleef mij maar slaan, overal. Op mijn rechterelleboog, op mijn rechterknie, want ik hield mijn knie tegen de claxon aan. Ik denk bij elkaar wel twintig seconden. De man rechtsvoor sloeg mij met de pijp op mijn linkerknie; ik denk omdat hij wilde dat ik ophield met toeteren, want dat maakte veel herrie. In de auto probeerde ik de man rechts af te weren, door mijn rechterarm op te tillen. Mijn linkerhand had ik bij die pijp om mijn keel. Ik kon niet bij de alarmknop komen, omdat ik mijn handen allebei nodig had. Ik denk dat ik door de man rechts van mij misschien meer dan tien keer ben geslagen. Op mijn gezicht, op mijn knie, op mijn elleboog. De man rechtsachter heeft zeker meer dan één keer geslagen.
De mannen hebben gedurende de periode dat ze mij aan het slaan en aan het wurgen waren, niets onderling gezegd. Behalve dat de man voor, twee of drie keer "Money" zei en een gebaar maakte met zijn hand.
4.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 november 2010, voor zover - zakelijk weergegeven - inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant], senior deskundige forensische opsporing bij Bureau Forensische Opsporing van de politie Haaglanden (ordner “Unit Forensisch Technisch Onderzoek”, behorende bij het eindproces-verbaal in TGO Duin, par. 2.2.1):
Op woensdag 28 juli 2010 heb ik onderzoek verricht aan een Mercedes met kenteken 97-XG-PJ.
Ik heb de Mercedes aan een dactyloscopisch onderzoek onderworpen, waarbij ik aan de buitenzijde op de portierstijl van de bijrijder, rechtsonder, een dactyloscopisch spoor heb veiliggesteld.
Ik heb tijdens mijn onderzoek de volgende SVO’s veiliggesteld en gewaarmerkt:
SIN Omschrijving Plaats aantreffen
AACH0606NL dactyspoor buitenzijde portierstijl bijrijderzijde, rechtsonder
Aanlevering metalen pijp door recherche
Op zondag 1 augustus 2010 heb ik de metalen pijp als volgt gewaarmerkt:
SIN Omschrijving Plaats aantreffen
AAAF3174NL metalen pijp taxi Mercedes 97-XG-PJ
5.
Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 30 september 2010 (zaaknr. 2010.08.26.002, aanvraag 001), voor zover inhoudende als bevindingen en/of conclusies van dr. L.H.J. Aarts, NFI-deskundige forensisch onderzoek van biologische sporen en DNA (ordner “Unit Forensisch Technisch Onderzoek”, par. 2.6.1):
4.1
Onderzoek naar biologische sporen
Een metalen pijp [AAAF3174NL]
Biologische contactsporen
De beide uiteinden van de metalen pijp zijn afzonderlijk bemonsterd. Dit zijn plaatsen waar zich biologische contactsporen kunnen bevinden van diegene(n) die de metalen pijp heeft (hebben) gehanteerd. De bemonsteringen zijn als volgt veiliggesteld voor een DNA-onderzoek:
[AAAF3174NL]#01 bemonstering van de randen bij het ene uiteinde
6.
Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 3 maart 2011 (zaaknr. 2010.10.08.017, aanvraag 011), voor zover inhoudende als bevindingen en/of conclusies van
ing. S. Redeker, NFI-deskundige forensisch DNA-onderzoek (ordner “Unit Forensisch Technisch Onderzoek”, par. 1.6.11):
Aan het referentiemonster wangslijmvlies RAAM8059NL van de verdachte [O] is DNA-onderzoek verricht. De methoden die gebruikt zijn bij het in dit deskundigenrapport beschreven onderzoek zijn geaccrediteerd door de Raad voor Accreditatie.
Van het DNA in het referentiemonster wangslijmvlies RAAM8059NL is een DNA-profiel verkregen dat op 22 februari 2011 is opgenomen in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken en sindsdien wordt vergeleken met daarin aanwezige DNA-profielen. Bij deze vergelijking is tot op heden één match gevonden. Deze matchende DNA-profielen zijn bij het Nederlands Forensisch Instituut geregistreerd onder DNA-profielcluster 16535. Voor de gegevens van deze zaken wordt verwezen naar DNA-profielcluster 16535 dat als bijlage aan dit rapport is toegevoegd.
Het DNA in het sporenmateriaal met het identiteitszegel AAAF3174NL#01, uit DNA-profielcluster 16535, kan afkomstig zijn van [O]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van het DNA in het sporenmateriaal, ofwel de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel, wordt per spoor aangegeven in de bijlage.

Bijlage

Overzicht van de matchende DNA-profielen die bij het NFI zijn geregistreerd onder DNA-profielcluster 16535.
Omschrijving onderzoeksmateriaal een referentiemonster wangslijmvlies van
[O] (geboren op [geboortedatum in 1986])
DNA-identiteitszegel RAAM8059NL
Soort DNA-profiel enkelvoudig DNA-profiel
Omschrijving onderzoeksmateriaal een bemonstering van de uiteinden van een metalen
pijp
DNA-identiteitszegel AAAF3174NL#01
Soort DNA-profiel enkelvoudig DNA-profiel
Matchkans DNA-profiel kleiner dan één op één miljard
7.
Een deskundigenrapport van het NFI d.d. 23 maart 2012 (zaaknr. 2010.10.08.017, aanvraag 014), voor zover inhoudende als bevindingen en/of conclusies van A.R. Lubach, forensisch onderzoeker Vingersporen (in het strafdossier los opgenomen document):
1
Te onderzoeken materiaal
SIN Omschrijving
AADX8975NL Dactyloscopisch signalement op naam van [O],
geboren [geboortedatum in 1986] voorzien van incidentnummer [311000257936]
AACH0606NL 1 Zwarte gel-folie
3
Onderzoek
Om de vraagstelling te beantwoorden, zal onderzocht worden of het aangeleverde vingerspoor [AACH0606NL] overeenkomt met een afdruk op het dactyloscopisch signalement van de verdachte [O], geboren [geboortedatum in 1986].
Vergelijking van het grondpatroon en de dactyloscopische kenmerken van het vingerspoor met de grondpatronen en de dactyloscopische kenmerken van de referentieafdrukken leverde een match op met de afdruk van de rechterwijsvinger.
De loop van de papillairlijnen, de locatie en de verschijningsvorm van de dactyloscopische kenmerken (minutiae) en de voorkomende details van het papillairlijnenbeeld werden met elkaar vergeleken.
5
Conclusie
Het dactyloscopisch onderzoek heeft als resultaat dat er 9 overeenstemmende dactyloscopische kenmerken werden aangetroffen tussen het spoor [AACH0606NL]
en de gerolde afdruk van de rechterwijsvinger van [O], geboren [geboortedatum in 1986] te [geboorteplaats] (Polen) [311000257936], zonder dat er sprake is van dactyloscopische verschillen.
Deze bevindingen zijn waarschijnlijker wanneer het spoor [AACH0606NL] afkomstig is van [O], geboren [geboortedatum in 1986], dan wanneer het spoor [AACH0606NL] afkomstig is van een willekeurige andere persoon.
8.
Een vertaling, gemaakt door een beëdigde vertaler, van een deskundigenrapport van Forensic Access d.d. 20 mei 2013 (kenmerk FA-2012-01584-DK2), voor zover inhoudende als bevindingen en/of conclusies van D. Kirby, vingerafdrukdeskundige (in het strafdossier los opgenomen document):
Opdracht
De opdracht was het uitvoeren van een tegenonderzoek en het schriftelijk uitbrengen van mijn bevindingen met betrekking tot de vergelijking tussen de aangetroffen vingerafdrukken (AACH0606NL) en de dactyloscopische gegevens van de verdachte (AADX8975NL).
Onderzoek
Op 23 april 2013 ontving ik, via aangetekende post, een CD-ROM met daarop twee digitale bestanden, gelabeld:
311000257936 [O] (achterzijde).jpg
311000257936 [O] (voorzijde).jpg
Bij inzage bevatten deze bestanden de voorkant en de achterkant van een standaard vingerafdrukformulier op naam van "[O]". De vingerafdrukken op dit formulier waren van goede kwaliteit en geschikt voor het maken van een vergelijking.
Op 25 april 2013 ontving ik, via e-mail, een digitaal bestand gelabeld: AACH0606NL.tif
Bij inzage bevatte dit bestand een enkele vingerafdruk.
Conclusie
Ik heb de afgebeelde vingerafdruk met het label "AACH0606NL.tif" onderzocht en vastgesteld dat er voldoende lijnvormen op de afdruk aanwezig waren voor het uitvoeren van een identificatie. Daarna heb ik deze afdruk vergeleken met de afdruk van de rechter wijsvinger op het vingerafdrukformulier op naam van "[O]" en ik heb vastgesteld dat het patroon, de lijnenstroom en alle waarneembare lijnkarakteristieken in beide afdrukken met elkaar overeen kwamen; totaal geen verschillen. Ik heb derhalve geconcludeerd dat beide vingerafdrukken van dezelfde persoon zijn.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Nu de verdachte te kennen heeft gegeven te berusten in de veroordeling door de rechtbank ter zake van het onder 2 ten laste gelegde, volstaat het hof met de overweging dat op grond van de uit de gebezigde bewijsmiddelen blijkende DNA-match in combinatie met het aantreffen van een vingerafdruk van de verdachte, vaststaat dat de verdachte één van de drie personen is die de mislukte overval op de taxichauffeur [M] heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 317, eerste en derde lid, juncto artikel 312, tweede lid, aanhef en onder 2°, en artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en wordt gekwalificeerd als:
poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder dit is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Daarbij heeft het hof rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft samen met twee mededaders een taxichauffeur proberen te overvallen.
Het slachtoffer werd in de nachtelijke uren tijdens zijn werk plotseling geconfronteerd met hevig geweld. De dader die achter de chauffeur was gezeten, heeft met een ijzeren pijp de keel van het slachtoffer dichtgedrukt, waardoor het slachtoffer geen lucht meer kreeg. De dader die naast de chauffeur zat, heeft meerdere keren met een ijzeren pijp het slachtoffer in het gezicht en op het lichaam geslagen. Een derde dader gaf het slachtoffer vuistslagen tegen zijn achterhoofd. Slechts doordat het slachtoffer erin slaagde met zijn knie op de claxon te drukken, staakten de verdachte en zijn mededaders hun geweld en vluchtten zij weg uit de taxi.
Uit de verklaringen van het slachtoffer bij de politie blijkt dat hij tijdens de overval heeft gevreesd voor zijn leven en dat hij nadien angst heeft gehad om ’s nachts als taxichauffeur te werken.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is het hof niet gebleken van strafverlagende omstandigheden.
Gelet op de ernst van het door de verdachte en zijn mededaders toegepaste geweld en de psychologische gevolgen voor het slachtoffer, komt het hof tot oplegging van een gevangenisstraf van langere duur dan door de rechtbank is opgelegd.
Het hof acht een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden passend en geboden.
Beslag
Het hof zal de onttrekking aan het verkeer bevelen dan de in beslag genomen ijzeren pijp, met behulp waarvan het bewezen verklaarde is begaan, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Van de overige in beslag genomen voorwerpen zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 45, 63, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, subsidiair, tweede subsidiair en derde subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders onder 2 is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen ijzeren pijp (voorwerpnr. 177085) vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst d.d. 28 februari 2012.
Gelast de teruggave aan de verdachte van de overige voorwerpen vermeld op de aan dit arrest gehechte beslaglijst d.d. 28 februari 2012.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. K. van der Meijde en mr. R.R. Everaars-Katerberg, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Glabbeek, griffier,
en op 6 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.