In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van hun kinderen, [zoon 1.] en [zoon 2.], was verlengd. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat A.M.A. Kok-Verheijde, hebben op 26 september 2013 beroep aangetekend tegen de beschikking van 27 juni 2013, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 9 augustus 2014. De stichting, Bureau Jeugdzorg Limburg, verzocht in haar verweerschrift om het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 november 2013, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de stichting aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was niet ter zitting verschenen.
Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing op 25 april 2013 was afgegeven, maar dat deze niet ten uitvoer was gelegd binnen de termijn van drie maanden, zoals vereist door artikel 1:262 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelt dat de verlengde machtiging, die op 27 juni 2013 was verleend, niet geldig was omdat deze niet binnen de vereiste termijn was geëffectueerd. Hierdoor is de machtiging vervallen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De ouders hebben daarmee hun gelijk gekregen, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.