ECLI:NL:GHSHE:2013:5917

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 december 2013
Publicatiedatum
5 december 2013
Zaaknummer
HV200.134.341_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van ouders tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een machtiging tot uithuisplaatsing van hun kinderen, [zoon 1.] en [zoon 2.], was verlengd. De ouders, vertegenwoordigd door advocaat A.M.A. Kok-Verheijde, hebben op 26 september 2013 beroep aangetekend tegen de beschikking van 27 juni 2013, waarin de machtiging tot uithuisplaatsing was verlengd tot 9 augustus 2014. De stichting, Bureau Jeugdzorg Limburg, verzocht in haar verweerschrift om het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 november 2013, waarbij de ouders en vertegenwoordigers van de stichting aanwezig waren. De Raad voor de Kinderbescherming was niet ter zitting verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing op 25 april 2013 was afgegeven, maar dat deze niet ten uitvoer was gelegd binnen de termijn van drie maanden, zoals vereist door artikel 1:262 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof oordeelt dat de verlengde machtiging, die op 27 juni 2013 was verleend, niet geldig was omdat deze niet binnen de vereiste termijn was geëffectueerd. Hierdoor is de machtiging vervallen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd voor zover deze betrekking had op de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen. De ouders hebben daarmee hun gelijk gekregen, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht
Uitspraak: 5 december 2013
Zaaknummer: HV 200.134.341/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/123399/ JE RK 13-779
C/04/123402/ JE RK 13-781
C/04/123404/ JE RK 13-783
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
en
[de vrouw],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de vader respectievelijk de moeder, tezamen de ouders,
advocaat: A.M.A. Kok-Verheijde,
tegen
Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,
gevestigd te Roermond en mede kantoorhoudende te Venlo,
verweerster,
hierna te noemen: de stichting.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 27 juni 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 26 september 2013, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen voor zover het betreft de machtiging uithuisplaatsing van de hierna nader te noemen [zoon 1.] en [zoon 2.] en verzocht, naar het hof begrijpt, het verzoek van de stichting tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [zoon 1.] en [zoon 2.] alsnog af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 31 oktober 2013, heeft de stichting verzocht, naar het hof begrijpt, het hoger beroep van de ouders af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 14 november 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de ouders, bijgestaan door mr. Kok-Verheijde;
  • de stichting, vertegenwoordigd door mevrouw D. Verdijk en mevrouw M. Janssen.
2.3.1.
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) is
,met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de raad d.d. 1 oktober 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van de ouders d.d. 8 november 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de ouders zijn, voor zover hier van belang, geboren:
  • [zoon 1.] (hierna: [zoon 1.]), op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats];
  • [zoon 2.] (hierna: [zoon 2.]), op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats].
3.2.
[zoon 1.] en [zoon 2.] staan sinds 9 augustus 2012 onder toezicht van de stichting. Door de rechtbank is op 25 april 2013 een machtiging tot uithuisplaatsing afgegeven ten behoeve van [zoon 1.] en [zoon 2.]. Zij verblijven sinds 3 november 2013 bij een pleegouder.
3.2.1.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, de aan de stichting verleende machtiging tot uithuisplaatsing ten aanzien van [zoon 1.] en [zoon 2.] met ingang van 9 augustus 2013 verlengd tot uiterlijk 9 augustus 2014.
3.3.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zij zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De stichting voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, aan dat de bestreden beschikking weliswaar op 27 juni 2013 is uitgesproken, maar dat deze pas later op schrift is gesteld waardoor de verzilveringstermijn tot 9 november 2013 liep. Daarbij, stelt de stichting, loopt de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing tot 9 augustus 2014 en dus mocht de stichting [zoon 1.] en [zoon 2.] op 3 november jl. op basis van de bestreden beschikking nog uit huis plaatsen.
De stichting verenigt zich met de bestreden beschikking.
3.5.
Het hof overweegt het volgende.
3.5.1.
Op grond van artikel 1:262 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt de kinderrechter de duur van de machtiging tot uithuisplaatsing op ten hoogste een jaar. In lid 3 staat vermeld dat een machtiging vervalt, indien deze gedurende drie maanden niet ten uitvoer is gelegd.
3.5.2.
Het hof stelt vast dat de rechtbank op 25 april 2013 een machtiging tot uithuisplaatsing van [zoon 1.] en [zoon 2.] heeft afgegeven tot 9 augustus 2013, welke machtiging bij de bestreden beschikking is verlengd tot uiterlijk 9 augustus 2014. [zoon 1.] en [zoon 2.] zijn, met gebruikmaking van deze laatste machtiging op 3 november 2013 uit huis geplaatst.
Onderhavige verlengde machtiging is een voortzetting van de op 25 april 2013 verleende machtiging die tot dan toe niet ten uitvoer was gelegd. Op zich zelf is het gegeven dat de verleende machtiging nog niet was geeffectueerd geen beletsel het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing toe te wijzen op 27 juni 2013, nu de vervaltermijn van drie maanden op het moment van afgeven van de verlengingsbeschikking nog niet was verstreken. Het doel en de strekking van het bepaalde in artikel 1:262 lid 3 BW brengt evenwel met zich mee dat de vervaltermijn van de verlengingsmachtiging een aanvang neemt op 25 april 2013. De verlengde machtiging had mitsdien, met in achtneming van een vervaltermijn van drie maanden geëffectueerd moeten worden voor de datum van 25 juli 2013.
Gelet op het vorenstaande had het op de weg van de stichting gelegen een nieuw verzoek ter verkrijging van een machtiging tot uithuisplaatsing - vergezeld van een daartoe strekkende indicatiestelling - in te dienen teneinde [zoon 1.] en [zoon 2.] op 3 november 2013 uit huis te mogen plaatsen.
3.6.
Het voorgaande leidt ertoe dat het hof niet aan een inhoudelijke beoordeling toekomt en om verdere onduidelijkheden te voorkomen de bestreden beschikking, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 27 juni 2013, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen doch uitsluitend voor zover de termijn van de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd ten aanzien van [zoon 1.] en [zoon 2.];
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, W.Th.M. Raab en M.A. Ossentjuk en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2013.