In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep inzake de vaststelling van de kinderalimentatie en de draagkracht van de man. De vrouw, verzoekster in principaal appel, en de man, verweerder in principaal appel, zijn in 1995 met elkaar gehuwd en hebben drie kinderen. De rechtbank Oost-Brabant had in een eerdere beschikking op 14 januari 2013 bepaald dat de man een bijdrage van € 56,- per kind per maand moest betalen voor de verzorging en opvoeding van de kinderen, en had het verzoek van de vrouw om een bijdrage van € 700,- per maand voor haar levensonderhoud afgewezen. Beide partijen gingen in hoger beroep tegen deze beslissing.
De vrouw verzocht het hof om de bijdrage van de man te verhogen, terwijl de man in zijn incidenteel appel verzocht om de bijdrage te verlagen. Tijdens de mondelinge behandeling op 31 oktober 2013 werd de situatie van de man besproken, die tijdelijk bij zijn ouders woont en de hypotheeklasten van de echtelijke woning betaalt. Het hof overwoog dat de man geen eigen woonlasten heeft, maar wel bijdraagt aan de kosten van de vrouw en de kinderen door de hypotheeklasten te voldoen.
Het hof heeft de behoefte van de kinderen vastgesteld op € 255,- per kind per maand, rekening houdend met het kindgebonden budget. De draagkracht van de man werd berekend op basis van zijn netto besteedbaar inkomen, waarbij het hof besloot om geen rekening te houden met forfaitaire woonlasten, maar wel met de hypotheeklasten die hij betaalt. Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd voor wat betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen en de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige, en heeft het de alimentatie vastgesteld op € 44,81 per kind per maand, met ingang van 30 mei 2013.