ECLI:NL:GHSHE:2013:5861

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
HD200.089.210_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur standplaats voor zomerhuisje op camping; onrechtmatige opzegging en ontruiming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante], die een zomerhuisje op Camping Napoleonhoeve huurde. Na een geschil over betalingsachterstanden heeft Napoleonhoeve de huur opgezegd en de standplaats ontruimd. [appellante] stelt dat deze opzegging onrechtmatig was, omdat zij al 25 jaar op de camping verbleef zonder problemen. Het hof oordeelt dat de overeenkomst rechtsgeldig is opgezegd, omdat het niet gaat om de huur van woonruimte, maar om een standplaats. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de opzegging en ontruiming niet onrechtmatig waren. Het hof bevestigt deze uitspraak en wijst de vorderingen van [appellante] af, evenals de reconventionele vorderingen van Napoleonhoeve voor ontruimingskosten. Het hof oordeelt dat [appellante] niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claims en dat de opzegging van de overeenkomst door Napoleonhoeve rechtmatig was. De kosten van het hoger beroep worden toegewezen aan Napoleonhoeve.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE

Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Afdeling civiel recht
zaaknummer MHD 200.089.210/02
arrest van 3 december 2013
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats], Duitsland,
appellante in het principaal appel,
geïntimeerde in het (voorwaardelijk) incidenteel appel,
verder: [appellante],
advocaat: mr. M. Harte,
tegen:
Camping Napoleonhoeve B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het (voorwaardelijk) incidenteel appel,
verder: Napoleonhoeve,
advocaat: mr. D. Warnink,
op het bij exploot van dagvaarding van 10 juni 2011 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Middelburg, sector kanton, locatie Terneuzen gewezen vonnissen van 16 februari 2011 en 11 mei 2011 tussen [appellante] als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en Napoleonhoeve als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak/rolnummer: 206722 / 10-1514)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met een productie;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord tevens memorie van grieven in (voorwaardelijk) incidenteel appel;
- de memorie van antwoord in (voorwaardelijk) incidenteel appel;
  • ambtshalve royement zaaknummer HD 200.089.210/01 op 28 mei 2013;
  • hervatting onder zaaknummer HD 200.089.210/02 op 25 juni 2013.
[appellante] heeft arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De gronden van het hoger beroep

In het principaal appel en in het voorwaardelijk incidenteel appel
Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memories van grieven.

4.De beoordeling

In het principaal appel en in het voorwaardelijk incidenteel appel
4.1
De vaststelling van de feiten in het tussenvonnis van 16 februari 2011 is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat. Deze weergave van de feiten luidt als volgt:
1.1.
Op 10 februari 1980 heeft [appellante] op de Camping Napoleonhoeve een zomer-huisje gekocht voor ƒ 8.000,- en daarvoor een standplaats gehuurd. Na het overlijden van haar echtgenoot heeft [appellante] de huur van de standplaats voortgezet. In 2003 heeft [appellante] getekend voor de toepasselijkheid van de Recron Voorwaarden Landrekreatie 2002. In 2003 is de camping opgenomen in de groep van Molecaten. De besloten vennootschap Napoleonhoeve is de verhuurder geworden.
1.2.
De standplaatshuur werd gefactureerd van 1 april tot en met 31 maart. [appellante] betaalde ieder jaar rond Pasen, ook als dat later viel dan 1 april. Molecaten zag graag dat de standplaatshuur per kalenderjaar werd gefactureerd. Op 7 april 2005 heeft [appellante] een nieuwe standplaatsovereenkomst getekend voor het kalenderjaar 2005 met een jaarhuur van € 1.940,- Op die dag heeft Napoleonhoeve aanstonds de jaarhuur aan [appellante] gefactureerd. [appellante] heeft een bedrag van € 1.000,- voldaan. Napoleonhoeve heeft aan [appellante] op 16 juni 2005 en op 20 augustus 2005 betalingsherinneringen gestuurd voor het resterende bedrag van € 940,-. Bij brief van 11 oktober 2005 heeft Napoleonhoeve [appellante] gesommeerd dit bedrag verhoogd met € 25,- administratiekosten te betalen.
1.3.
Bij brief d.d. 17 oktober 2005 heeft mr. H.M. den Hollander namens [appellante] onder als volgt gereageerd:
“Cliënte heeft mij laten weten dat zij reeds geruime tijd met u in discussie is over de kwaliteit van de door u geleverde diensten, het onderhoud van het campingterrein, het ontbreken van adequate waterafvoer in het bijzonder drainage.
Naar de mening van cliënte heeft zij schade geleden ten gevolge van de onvoldoende staat van onderhoud van het campingterrein. Zo zijn er geen voorzieningen om bij brand op het terrein bluswater te kunnen tappen. Anderzijds is er geen, althans onvoldoende, zorg besteed aan het op goed niveau houden van de drainage c.q. afwateringsmogelijkheden van het terrein. […]
Cliënte is zeer gegriefd door het feit dat u haar pas voor de camping ongeldig heeft gemaakt zodat zij haar vakantieverblijf niet meer met de auto kan bereiken.”
Mr. Den Hollander deelt voorts mee in de eerste week van november op de geldvordering van Napoleonhoeve te zullen ingaan.
1.4.
Napoleonhoeve heeft per omgaande brief aan mr. Den Hollander meegedeeld, dat de toegangspas was geblokkeerd omdat [appellante] niet volledig betaald had, dat deze weer in werking zal worden gesteld zodra [appellante] zal betalen en dan een afspraak mag maken met de parkmanager om haar visie op de bluswatervoorziening en de drainage van de camping te bespreken. Ontkend wordt dat [appellante] de klachten eerder kenbaar heeft gemaakt. Voorts is [appellante] gewaarschuwd voor de kosten van buitengerechtelijke en gerechtelijke maatregelen.
1.5.
Bij brief d.d. 25 oktober 2005 heeft mr. H.M. den Hollander namens [appellante] onder meer als volgt gereageerd:
“Namens mevrouw [appellante] laat ik u weten dat zij een gedeelte van de door u in rekening gebrachte kosten betwist.
Voorts heeft zij een gedeelte van het door u in rekening gebrachte bedrag niet betaald teneinde aan te geven dat zij ontevreden is over de gang van zaken op de Napoleonhoeve die naar haar mening aan kwaliteit verliest.
Cliënte houdt u aansprakelijk voor de schade die zij heeft geleden tengevolge van veelvuldige wateroverlast op het terrein. Die wateroverlast wordt deels veroorzaakt door het ontbreken van dakgoten aan omliggende bebouwing. Daarnaast is het ontbreken van adequate drainage mede debet aan de hiervoor genoemde wateroverlast.
Mevrouw [appellante] bevestigt mij dat zij de klachten reeds eerder mondeling aan de beheerder van de camping heeft geuit. Er is daarop echter geen enkele actie ondernomen zodat de situatie niet is verbeterd.”
Mr. Den Hollander vraagt voorts om stukken, waaruit zou blijken dat Napoleonhoeve het recht heeft om [appellante] de toegang tot de camping te ontzeggen.
1.6.
Bij brief d.d. 10 november 2005 aan [appellante] persoonlijk heeft Napoleonhoeve de standplaatsovereenkomst met onmiddellijke ingang opgezegd met een beroep op art. 6, lid 2, van de voorwaarden. Dat betreft tussentijdse opzegging wegens wanbetaling. In zulk geval kan de huurder de opzegging ongedaan maken door alsnog binnen twee weken te betalen, hetgeen [appellante] is meegedeeld. Napoleonhoeve heeft [appellante] aangezegd de standplaats vóór 31 december 2005 te ontruimen en gewaarschuwd voor kosten wanneer Napoleonhoeve voor de ontruiming zou moeten zorgen. Bij brief d.d. 10 november 2005 aan mr. Den Hollander heeft Napoleonhoeve ontkend dat aan [appellante] de toegang tot de camping is ontzegd; haar was een tijdelijke toegangspas verstrekt, waardoor zij uitsluitend na aanmelding met de auto het terrein kan op- en afrijden. Voorts is erop gewezen dat de beweerde schade niet is onderbouwd en van een totaalbedrag voorzien, alsook dat eventuele schade los staat van de betalingsverplichting van [appellante] en dat verrekening niet is overeengekomen.
1.7.
Bij brief d.d. 17 november 2005 heeft mr. H.M. den Hollander namens [appellante] aan Napoleonhoeve meegedeeld:
“[…]
op basis van welke regeling u de mogelijkheid meent te hebben de termijn waarover betaald moet worden met drie maanden op te schuiven. Immers tot voor kort werd betaald over een periode van 1 april tot en met 31 maart van het volgende jaar. Cliënte heeft thans begrepen dat de betaalperiode loopt van 1 januari tot 31 december. De daardoor ontstane overlapping van drie maanden wordt, zo heeft cliënte begrepen niet op enigerlei wijze in mindering gebracht.[…]”
Napoleonhoeve heeft daarop per brief d.d. 22 november 2005 geantwoord dat [appellante] op 7 april 2005 een vervangende standplaatsovereenkomst heeft ondertekend voor de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2006 en dat die overeenkomst het recht omvat om na afloop van de laatste contractsperiode gratis nog drie maanden extra van de standplaats gebruik te maken. Napoleonhoeve heeft aangeboden de vervangende overeenkomst te laten vervallen. Voorts heeft Napoleonhoeve aan [appellante] een nieuwe termijn gegeven: wanneer volledig wordt betaald vóór 25 november 2005 vervalt daardoor de tussentijdse opzegging.
1.8.
Bij brief d.d. 9 december 2005 heeft mr. H.M. den Hollander namens [appellante] aan Napoleonhoeve meegedeeld, dat deze termijn gelet op de woonplaats van [appellante] veel te kort was, dat zij een contractsperiode wenst van 1 april tot en met 31 maart en dat nader bericht zal volgen. Inmiddels echter had Napoleonhoeve de vordering ter incasso in handen gegeven van een deurwaarderskantoor. Dat kantoor heeft mr. Den Hollander bij brief d.d. 14 december 2005 bericht dat [appellante] in verzuim is gebleven zodat de opzegging niet ongedaan is gemaakt, dat partijen niet in onderhandeling zijn over de einddatum van de overeenkomst, maar dat rechtsmaatregelen worden opgeschort tot 2 januari 2006 om [appellante] extra tijd te geven voor een betaling vanuit het buitenland.
1.9.
Bij brief d.d. 6 januari 2006 heeft het deurwaarderskantoor aan mr. Den Hollander meegedeeld dat niet is betaald, waardoor de overeenkomst per januari 2006 is geëindigd, maar dat [appellante] het recht toekomt nog drie maanden extra van de standplaats gebruik te maken. In verband daarmee is [appellante] gesommeerd de standplaats uiterlijk 1 april 2006 te ontruimen. Voorts is [appellante] opnieuw gesommeerd € 1.294,87 te betalen. Bij brief d.d. 9 januari 2006 heeft mr. Den Hollander namens [appellante] meegedeeld dat zij de gestelde termijnen als veel te kort ervaart, maar de standplaatshuur binnen veertien dagen zal betalen en voorts vasthoudt aan een contract dat loopt van 1 april tot 30 maart van het volgende jaar.
1.10.
[appellante] heeft vervolgens € 1.080 aan Napoleonhoeve betaald. Mr. Den Hollander heeft Napoleonhoeve verzocht te bevestigen dat [appellante] weer volledige toegang heeft tot de camping en dat haar een contract met begin- en einddatum 1 april wordt aangeboden. Bij brief d.d. 25 januari 2006 heeft het deurwaarderskantoor vastgesteld dat een bedrag van € 216,76 onbetaald is gebleven en dat van een voortzetting van de overeenkomst geen sprake is. Gewezen is op de eerdere sommatie om uiterlijk op 1 april 2006 te ontruimen. [appellante] is gesommeerd het resterende bedrag te betalen.
1.11.
[appellante] heeft zich op 14 februari 2006 gewend tot de Geschillencommissie Recreatie. Bij aangetekende brief d.d. 7 maart 2006 heeft Napoleonhoeve [appellante] zelf eraan herinnerd dat zij vóór 1 april 2006 de standplaats moet ontruimen. Daarbij is [appellante] gewaarschuwd dat bij niet tijdige ontruiming Napoleonhoeve dat zelf zal uitvoeren op kosten van [appellante]. Bij brief van 9 maart 2006 heeft mr. Den Hollander verzocht de ontruiming op te schorten zolang de procedure bij de Geschillencommissie Recreatie loopt. Bij brief d.d. 17 maart 2006 heeft Napoleonhoeve aan mr. Den Hollander geantwoord, dat [appellante] zich niet binnen de voorgeschreven termijn van twee maanden heeft gewend tot de Geschillencommissie Recreatie, zodat Napoleonhoeve niet verplicht is aan het verzoek tot opschorting van de ontruiming te voldoen, maar dat Napoleonhoeve toch bereid is ontruiming op te schorten, mits [appellante] het jaargeld 2006 zal voldoen, alsook de restantvordering die in handen is van het deurwaarderskantoor. Hierbij heeft Napoleonhoeve erop gewezen dat bij opschorting van de ontruiming zij de standplaats niet aan een ander kan verhuren en daardoor schade zou lijden. Napoleonhoeve heeft verzocht om een bevestiging dat [appellante] met de gestelde voorwaarden van betaling instemt.
1.12.
Bij brief d.d. 29 maart 2006 heeft mr. Den Hollander aan Napoleonhoeve meegedeeld dat hij [appellante] zal adviseren de huur over 2006 te betalen, mits Napoleonhoeve laat weten dat zij dan (gedurende 2006) van het gehuurde gebruik kan maken. Voorts heeft mr. den Hollander meegedeeld dat hij [appellante] zal adviseren de incassokosten op zijn derdenrekening over te maken, aangezien deze post nog in geschil is.
1.13.
Per telefax d.d. 30 maart 2006 heeft Napoleonhoeve haar teleurstelling over deze reactie van mr. den Hollander geuit, vastgesteld dat haar onverplichte aanbod tot opschorting van de ontruiming is verworpen en (voor zover nodig) ingetrokken. Voorts is herinnerd aan de verplichting om vóór 1 april te ontruimen. Per telefax d.d. 3 april 2006 heeft mr. den Hollander aan Napoleonhoeve onder meer meegedeeld:
“Cliënte bleek niet bereikbaar voor overleg, zodat ik pas vandaag met een reactie kom.
Er staat thans nog allerhande huisraad in de vakantiewoning alsmede elektronische apparatuur. Daar het recreatieobject niet verrijdbaar is zal de woning met omzichtigheid moeten worden ontruimd en gedemonteerd.
Cliënte houdt u aansprakelijk voor schade die zou kunnen ontstaan bij ontruiming en amotie van de woning.”
1.14.
Per telefax d.d. 4 april 2006 heeft Napoleonhoeve aan mr. Den Hollander onder meer meegedeeld:
“Op maandagochtend 3 april jl. is de standplaats van uw cliënte ontruimd. […] een oud en eenvoudig houten zomerhuisje waaraan in de loop der jaren heel wat is verbouwd, vertimmerd en verspijkerd. Het huisje was “op” […]
Het huisje is gesloopt en van de plaats afgevoerd. Van een“omzichtige demontage”
van het huisje kon, mede gelet op de ouderdom, aard en povere constructie, geen sprake zijn. Uw cliënte weet wel dat ontruiming van de plaats onmogelijk zou kunnen plaatshebben zonder onherstelbare schade aan het huisje te veroorzaken. […]
De goederen die in het kampermiddel zijn aangetroffen zijn tijdelijk opgeslagen in één van de gebouwen van Napoleonhoeve”
Voorgesteld is dat [appellante] deze goederen vóór de Pinksterdagen zal komen ophalen. Aangekondigd is dat de kosten van de ontruiming in rekening zullen worden gebracht.
1.15.
Bij factuur d.d. 9 mei 2006 heeft Napoleonhoeve wegens ontruimingskosten € 4.890,11 aan [appellante] in rekening gebracht.
1.16.
De Geschillencommissie Recreatie heeft bij beslissing, verzonden 7 augustus 2006, [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht, omdat deze niet binnen de voorgeschreven termijn was ingediend.
1.17.
Napoleonhoeve heeft bij het Amtsgericht Essen een vordering ingediend tot betaling van de ontruimingskosten met rente. Dat gerecht heeft bij vonnis d.d. 2 april 2007 de vordering afgewezen op de grond dat rechtsmacht ontbreekt.
4.3
In deze procedure stelt [appellante] dat bij de opzegging en/of ontruiming van de door haar gehuurde standplaats sprake is van wanprestatie dan wel onrechtmatige daad van Napoleonhoeve jegens haar. Volgens [appellante] had zij in 2005 al sinds 25 jaar een zomerhuisje op het terrein van Napoleonhoeve en hebben zich in die 25 jaar nooit problemen voorgedaan. [appellante] vindt dat zij zich in 2005 met recht verzet tegen de betaling van een gedeelte groot € 965,= (€ 940,= + € 25,= administratiekosten) betreffende het jaargeld van 2005. Daarop heeft Napoleonhoeve haar ten onrechte de toegang tot het campingterrein geweigerd. [appellante] heeft hierdoor schade geleden, omdat zij zelf geen vakantie kon vieren in haar vakantiehuisje en het vakantiehuisje evenmin kon verhuren. Nadat Napoleonhoeve de overeenkomst bij brief van 10 november 2005 had opgezegd, heeft er onderling overleg plaatsgevonden en bestond er uiteindelijk nog slechts een geschil over € 217,12 aan rente en kosten. Desondanks is Napoleonhoeve zonder nadere aankondiging op 3 april 2006 overgegaan tot ontruiming van het zomerhuisje, waarbij dit is gesloopt in plaats van gedemonteerd. De handelwijze van Napoleonhoeve is volgens [appellante] in strijd met de redelijkheid en billijkheid en daarom onrechtmatig.
[appellante] heeft op grond daarvan in conventie een schadevergoeding gevorderd € 54.320,- met de wettelijke rente vanaf 3 april 2006 en nevenvorderingen. Het schadebedrag heeft [appellante] als volgt gespecificeerd:
- waarde zomerhuisje € 28.100
- gederfde huurinkomsten van 2005 t/m 2010 € 7.500
- gederfde vakanties € 13.720
- immateriële schade
€ 5.000
totaal € 54.320.
4.4
Napoleonhoeve heeft de vorderingen van [appellante] betwist. Volgens haar is de overeenkomst rechtsgeldig opgezegd en heeft [appellante] niet zelf zorg gedragen voor ontruiming, zodat Napoleonhoeve dat heeft moeten doen. Napoleonhoeve heeft op grond daarvan in reconventie vergoeding gevorderd van:
- de ontruimingskosten € 4.890,11
- het resterende bedrag € 216,76
- buitengerechtelijke incassokosten
€ 600,00
totaal € 5.706,87
de verschillende bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf diverse data.
4.5
De kantonrechter heeft bij tussenvonnis van 16 februari 2011, kort gezegd, geoordeeld dat [appellante] geen beroep op huurbescherming toekomt omdat het hier niet gaat om de huur van woonruimte maar om de huur van een standplaats. Die overeenkomst kan worden opgezegd, ook als deze inmiddels 25 jaar heeft geduurd. Verder heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellante] niet bevoegd was haar betalingsverplichtingen (gedeeltelijk) op te schorten en dat de opzegging van de overeenkomst en de daarop gevolgde ontruiming van de standplaats niet onrechtmatig waren. De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] inzake gederfde huurinkomsten, gederfde vakanties en immateriële schade niet toewijsbaar geoordeeld en met betrekking tot (het bewijs van) de waarde van het zomerhuisje partijen in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten.
Bij eindvonnis van 11 mei 2011 heeft de kantonrechter door Napoleonhoeve bewezen geoordeeld dat het zomerhuisje niet demontabel was met behoud van enige waarde en de desbetreffende vordering van [appellante] eveneens niet toewijsbaar geacht. In conventie heeft de kantonrechter alle vorderingen van [appellante] afgewezen en in reconventie de vorderingen van Napoleonhoeve toegewezen. [appellante] is veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
In het principaal appel
4.6
[appellante] voert tegen het tussenvonnis van 16 februari 2011 veertien grieven aan en tegen het eindvonnis van 11 mei 2011 twee grieven. Het hof zal de grieven hierna achtereenvolgens bespreken.
4.7
Met grief I betoogt [appellante] dat partijen in 1980 hebben beoogd aan [appellante] woonruimte te verschaffen. Daartoe werd destijds het zomerhuisje op het terrein van Napoleonhoeve aangeschaft. Wat toen woonruimte was, kan volgens [appellante] door latere wijzigingen in wettelijke definities die hoedanigheid niet verliezen. Het hof kan [appellante] hierin niet volgen. De laatst geldende (vernieuwing van de) overeenkomst tussen partijen dateert van 2005. Deze betreft de huur van een jaarplaats op de camping, derhalve een onbebouwd perceel grond. Een dergelijke huurovereenkomst valt niet binnen het bereik van artikel 7:233 BW aangezien het niet gaat om een woning of een woonwagen(standplaats) als bedoeld in die bepaling. Dat betekent dat de huurbescherming die voor woonruimte geldt, niet van toepassing is. De grief wordt daarom verworpen.
4.8
Grief II richt zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat [appellante] niet bevoegd was haar betalingsverplichtingen (gedeeltelijk) op te schorten, omdat zij eerst zes maanden na de factuurdatum aan Napoleonhoeve duidelijk heeft gemaakt dat zij van die bevoegdheid gebruik maakte en daarbij in het midden liet voor wel bedrag zij de vordering van Napoleonhoeve betwistte. Volgens [appellante] heeft zij geregeld mondeling geklaagd en wist Napoleonhoeve daardoor (of kon zij weten) waarom zij van de nota van € 1.940,= een gedeelte van € 940,= onbetaald liet. Napoleonhoeve betwist een en ander.
4.9
Het hof overweegt hierover het volgende. [appellante] heeft aangevoerd dat zij over 2005 al drie maanden heeft betaald, omdat de laatste betaling de periode van 1 april 2004 tot 1 april 2005 betreft, zodat het desbetreffende bedrag (€ 485,=) in mindering moet komen op de nota van € 1.940,= over het jaar 2005. Dit argument gaat niet op, aangezien bij de vernieuwing van afspraken in 2005 is overeengekomen dat bij het einde van de huur [appellante] nog drie maanden gebruik zou mogen maken van het perceel. [appellante] heeft kennelijk geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om terug te keen naar de oorspronkelijke contractperiode van 1 april – 1 april. Napoleonhoeve heeft de huur beëindigd per 1 januari 2006 en in verband met genoemde afspraak de ontruimingsdatum op 3 maanden later, 1 april 2006 aangekondigd.
[appellante] heeft verder aangevoerd dat zij regelmatig heeft geklaagd vanwege een gebrekkige drainage, wateroverlast van een aangrenzend perceel en gebrekkige blusvoorzieningen. In verband daarmee is van mening dat zij voor een bedrag van € 455,= betalingen mocht opschorten. Dit verweer gaat niet op aangezien [appellante] haar stelling dat zij herhaaldelijk over die kwesties heeft geklaagd tegenover de betwisting ervan door Napoleonhoeve niet met concrete gegevens onderbouwd. Dit had wel op haar weg gelegen, omdat van een huurder die zijn betalingsverplichting wil opschorten vanwege een gebrek verlangd mag worden dat hij aan de verhuurder duidelijk aangeeft wat van die verhuurder wordt verlangd ter opheffing van het gestelde gebrek.
Nu verrekening c.q. opschorting met de genoemde bedragen niet gerechtvaardigd was, is er sprake van een tekortkoming van de kant van [appellante] in de nakoming van haar betalingsverplichtingen die Napoleonhoeve in beginsel recht geeft op beëindiging van de overeenkomst door opzegging ervan. Grief II wordt verworpen.
4.1
Dat geldt ook voor de grieven III en IV die betrekking hebben op het door [appellante] gestelde schuldeisersverzuim aan de kant van Napoleonhoeve. [appellante] legt aan deze grieven ten grondslag de stelling dat de overeenkomst niet kan eindigen door een enkele opzegging maar dat er altijd sprake moet zijn van een ontbinding en dus van verzuim aan de kant van [appellante], dat ontbreekt in geval van schuldeisersverzuim aan de klant van Napoleonhoeve. [appellante] miskent hiermee dat opzegging niet hetzelfde is als ontbinding. In dit geval gaat het om de opzegging door Napoleonhoeve, zodat het relaas van [appellante] over ingebrekestelling, rechterlijke ontbinding en schuldeisersverzuim geen doel treft. Voor zover [appellante] met deze grief betoogt of Napoleonhoeve onder de gegeven omstandigheden niet de vrijheid had om op te zeggen in verband met de gestelde gebreken, de omstandigheid dat zij al 25 jaar een probleemloze huurder was en de inhouding slechts een beperkt bedrag betrof, gaat dit betoog niet op. Dit verweer heeft de strekking dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn wanneer Napoleonhoeve in dit geval gebruik maakt van haar bevoegdheid tot opzegging (artikel 6:248 lid 2 BW). Echter, honorering van een beroep op deze bepaling zal slechts in bijzondere gevallen kunnen plaatsvinden. De omstandigheden die [appellante] in dit verband heeft aangevoerd, kunnen naar het oordeel van het hof niet als zodanig worden aangemerkt.
4.11
De grieven V en VI betreffen de toepasselijkheid van de Recron-voorwaarden. Door [appellante] is op 10 september 2003 een (Duits) exemplaar van de Recron-voorwaarden zoals deze met ingang van 1 januari 2003 gingen gelden, voor akkoord getekend. Een Nederlands exemplaar van deze versie van de Recon-voorwaarden heeft zij eveneens voor akkoord getekend (prod. 2 cva/cve). Dat nadien een latere versie van deze voorwaarden van toepassing zou zijn geworden is niet gebleken. Artikel 6 van de toepasselijke voorwaarden betreft de betalingsverplichtingen van de recreant. Hierin wordt onder meer bepaald dat de ondernemer (in dit geval Napoleonhoeve) het recht heeft de overeenkomst met onmiddellijke ingang op te zeggen indien de recreant (in dit geval [appellante]), ondanks voorafgaande schriftelijke aanmaning zijn betalingsverplichting binnen een termijn van twee weken na de schriftelijke aanmaning, niet of niet behoorlijk nakomt. De ondernemer dient hierbij de procedure in acht te nemen die in die bepaling verder is omschreven. Dat dit laatste in dit geval is gebeurd, is niet in discussie.
4.12
Volgens [appellante] betreft deze bepaling een onredelijk bezwarend beding, omdat het de opschortings- en/of verrekeningsbevoegdheid van de wederpartij beperkt of uitsluit (artikel 6:236 sub c BW respectievelijk artikel 6:237 sub g BW). Het hof deelt dit standpunt niet. De bepaling regelt de wijze waarop een opzegging dient plaats te vinden en raakt daarbij niet aan eventuele bevoegdheden tot opschorting of verrekening. Het kan zijn dat aan een opzegging de grond komt te ontvallen doordat blijkt dat de recreant zich op een dergelijke bevoegdheid kan beroepen, maar dat is iets anders dan dat die bevoegdheid door de opzeggingsmogelijkheid zou worden beperkt of uitgesloten. Wanneer een ondernemer de opzegging doorzet ondanks een terecht beroep op een opschortings- of verrekeningsbevoegdheid, komt dat voor zijn risico. Of die situatie zich voordoet, hangt van de concrete omstandigheden van het geval af. In algemene zin kan niet staande worden gehouden dat artikel 6 van de Recron-voorwaarden - per definitie - een beperking of uitsluiting van de opschortings- of verrekeningsbevoegdheid van de recreant inhoudt of impliceert en om die reden als onredelijk bezwarend aangemerkt moet worden. De grieven V en VI worden verworpen.
4.13
Grief VII betreft de conclusie van de kantonrechter dat de opzegging niet onrechtmatig is. In haar toelichting op deze grief verwijst [appellante] naar hetgeen zij met de grieven I tot en met VI heeft aangevoerd. Aangezien die grieven zijn verworpen, slaagt in zoverre ook grief VII niet. Voor het overige acht [appellante] de opzegging naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar dan wel in strijd met hetgeen naar ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. De omstandigheden die [appellante] in dit verband naar voren brengt (klachten over drainage, bluswatervoorziening, wateroverlast, discussie over toegang), kunnen meebrengen dat van Napoleonhoeve bij een voortzetting van de huurovereenkomst bepaalde activiteiten mogen worden verlangd, maar op voortzetting van de huurovereenkomst is de vordering van [appellante] niet gericht. Ook indien de gang van zaken is geweest zoals [appellante] stelt (en Napoleonhoeve gedetailleerd en gemotiveerd betwist), betekent dat niet dat een beroep op artikel 6 van de Recron-voorwaarden onrechtmatig dan wel naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn.
4.14
Grief VIII betreft het oordeel van de kantonrechter dat zonder verdere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat [appellante] in 2005 huurinkomsten zou hebben gemist door toedoen van Napoleonhoeve. Het hof deelt dat oordeel; hetgeen [appellante] in dit verband heeft aangevoerd, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, biedt tegenover de gemotiveerde betwisting door Napoleonhoeve onvoldoende onderbouwing voor enige vordering van de kant van [appellante]. Grief VIII faalt.
4.15
Volgens [appellante] had Napoleonhoeve de beslissing van de Geschillencommissie Recreatie moeten afwachten. Hierop ziet grief IX. Deze grief faalt. Ingevolge artikel 12 lid 4 van de Recron-voorwaarden diende Napoleonhoeve de beslissing van de Geschillencommissie af te wachten waanneer het geschil tijdig aan de Geschillencommissie was voorgelegd. Die situatie doet zich hier evenwel niet voor zoals blijkt uit het feit dat de beslissing van de Geschillencommissie inhield dat [appellante] niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege termijnoverschrijding. Het afwachten van die beslissing zou overigens ook niet tot enig ander resultaat in het geschil tussen partijen hebben geleid.
4.16
De grieven X en XI betreffen de conclusie van de kantonrechter dat de ontruiming niet onrechtmatig is geweest en dat [appellante] voldoende gelegenheid heeft gehad om zelf te ontruimen. Deze grieven falen, aangezien de gang van zaken tussen de opzegging en de daadwerkelijke ontruiming, zoals deze blijkt uit de tussen partijen vaststaande feiten (hiervoor onder 4.1 weergegeven), aantoont dat aan [appellante] voldoende gelegenheid is geboden om de ontruiming te voorkomen dan wel deze zelf te realiseren. Er is weliswaar tot op het laatste moment contact geweest tussen partijen maar dat wil niet zeggen dat enige nadere afspraak tot stand gekomen is, dan wel dat Napoleonhoeve gehouden was de ontruiming op te schorten. De opzegging was rechtsgeldig, de consequentie daarvan was ontruiming per 1 april 2006, de mogelijkheid om geforceerde ontruiming te voorkomen was geboden: onder deze omstandigheden is het daadwerkelijk op het aangekondigde moment tot ontruiming overgaan door Napoleonhoeve tegenover [appellante] niet onrechtmatig. Het belang van Napoleonhoeve bij die aanpak, het opnieuw kunnen verhuren van de standplaats, is overigens ook niet betwist.
4.17
De grieven XII, XIII en XIV betreffen de verschillende posten die [appellante] heeft gevorderd. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat die posten niet voor toewijzing in aanmerking komen. De grondslag daarvoor ontbreekt, zoals uit het falen van de voorgaande grieven blijkt.
4.18
De grieven XV en XVI betreffen de toewijzing van de reconventionele vordering van Napoleonhoeve in het eindvonnis van 11 mei 2011. In haar toelichting op deze grieven verwijst [appellante] naar de argumenten die hiervoor reeds zijn verworpen. Een afzonderlijke betwisting van de (hoogte van de) drie posten waaruit de reconventionele vordering bestaat, ontbreekt zodat ook deze grieven worden verworpen.
4.19
Nu alle grieven van [appellante] zijn verworpen, zullen de vonnissen waarvan beroep worden bekrachtigd met veroordeling van [appellante] in de kosten van het principaal appel.
In het voorwaardelijk incidenteel appel
4.2
Nu de voorwaarde waaronder het incidenteel appel ingesteld, het slagen van grieven in het principaal appel, niet is vervuld, behoeft dit geen behandeling en blijft een proceskostenveroordeling daarin achterwege.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt de vonnissen waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het principaal appel, tot op deze uitspraak aan de zijde van napoleonhoeve begroot op € 1.769,= aan vast recht en op € 1.631,= aan salaris advocaat;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en Th.J.A. Kleijngeld en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 3 december 2013.