Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 144807/HA ZA 09-1284)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
Als bijlage doe ik u toekomen het verslag van de bespreking vad.d. 14 februari j.l. die wij met u en de heer [X.] mochten hebben. Tevens wil ik middels dit schrijven nogmaals benadrukken, geachte heer Wierikx dat wij nooit zullen terug op gemaakte afspraken, voor ons is dus terug vorderen van door ons betaalde planschade absoluut niet van toepassing, dit zou voor ons een zeer onfatsoenlijke handeling zijn.
Er zijn nu eenmaal dingen in het leven waarvan het moeilijk is dit schriftelijk vast te leggen, een mondelinge afspraak is voor ons ook een afspraak waarop men niet terug komt. Als laatste wil ik de opmerking maken dat wij ervan overtuigd zijn dat ook de gemeente streeft naar een snelle oplossing, wij van onze kant hebben in ieder geval met een goed gevoel de bespreking verlaten.”
- het bestemmingsplan is gewijzigd op verzoek en na langdurig aandringen van [appellant],
- de medewerking van de gemeente daaraan vond uitsluitend plaats met het oog op de financiële belangen van [appellant],
- [appellant] wist, net als de gemeente, dat het “gentlemen agreement” niet geldig was, wist ook dat hij daardoor mogelijk recht zou hebben op terugbetaling van de door hem betaalde planschade en heeft herhaaldelijk en expliciet verklaard die nooit te zullen terugvorderen,
Uit de stukken meer in het bijzonder de gespreksverslagen van het overleg tussen [appellant] en de Gemeente van 9 september 2002 en 14 februari 2003 blijkt dat er slechts één belanghebbende was bij een voorgenomen planwijziging en dat was [appellant]. Enig belang voor de Gemeente bij een dergelijke bestemmingsplanwijziging is niet aannemelijk geworden. Voorts is duidelijk dat de Gemeente bereid was tot een dergelijke medewerking, doch uitsluitend als hieruit geen financieel nadelige gevolgen voor de Gemeente zouden voortvloeien in de vorm van te vergoeden planschade aan derden. Een eerste voorstel van de Gemeente aan [appellant] om daarbij deze schade voor zijn rekening te nemen door middel van afzonderlijke overeenkomsten met de eventueel betrokkenen heeft [appellant] afgewezen, omdat hij kennelijk vreesde daarbij geconfronteerd te worden met claims die een redelijke vergoeding gebaseerd op een publiekrechtelijke benadering (lees op grond van de WRO) verre zouden overstijgen. Verder blijkt uit de betreffende gespreksverslagen dat beide partijen zich ervan bewust waren dat aan een planschadeovereenkomst in de door hen voorgestane zin de nodige juridische gebreken kleefden. [appellant] heeft zich daarbij voor advies en bijstand gewend tot mr. Reverman, werkzaam bij het Juridisch en Bestuurlijk Adviescentrum Amsterdam. Hierop is een gentlemen agreement tot stand gekomen op 21 maart 2003. Hieraan is uiteindelijk geen uitvoering gegeven. In een gesprek op 8 juli 2003 (derhalve na het arrest van de Hoge Raad van 2 mei 2003) heeft [appellant] (een door hem verzocht) rapport risicoanalyse, opgesteld door het bureau OD-plus, overhandigd aan de Gemeente en verzocht om het eerder overeengekomen gentlemen agreement uit te breiden naar alle vier de bouwkavels, gelet op het beperkt bedrag aan te verwachten planschade. Met andere woorden het persistent aangehouden initiatief om te komen tot een wijziging van het bestemmingsplan alsmede het aanzienlijke financiële profijt (vier bouwkavels op voorheen landbouwgrond) lag uitsluitend bij [appellant]. Dit terwijl [appellant] op de hoogte was van de juridische bezwaren die aan dergelijke overeenkomsten kleefden, zoals ook tot uitdrukking gebracht in de overeenkomsten van zowel 21 maart 2003 als zeer uitdrukkelijk in die van 18 oktober 2003. In een kennelijke poging de Gemeente over haar terechte twijfels ten aanzien van de geldigheid van een dergelijke overeenkomst en de gevolgen die dat zou kunnen hebben voor de mogelijke terugvordering door [appellant] van de betaalde/te betalen planschadevergoeding, heeft [appellant] bij brief van 14 februari 2003 daarbij aan de Gemeente onverplicht een uitdrukkelijke toezegging gedaan om de betreffende te verwachten planschade niet alleen voor zijn rekening te nemen, maar deze ook nimmer te zullen terugvorderen bij de Gemeente. Een dergelijke toezegging valt overigens tevens te lezen in de gentlemen agreement van 18 oktober 2003. Met andere woorden [appellant] was na de eerdere toezegging om niet over te gaan tot terugvordering tot aan het sluiten van de overeenkomst op 18 oktober 2003 op dit punt kennelijk ook niet van mening veranderd. Vervolgens heeft [appellant] op 17 december 2005 (nadat de Gemeente aan haar verplichtingen uit de gentlemen agreement had voldaan en ook de overige voorwaarden waren vervuld) een bedrag van € 33.000,- betaald aan de Gemeente. In de daaraan voorafgaande periode en dus na het sluiten van de overeenkomst heeft [appellant] nimmer aan de Gemeente aangegeven dat hij inmiddels van gedachte was veranderd met betrekking tot zijn toezegging de kosten van planschade voor zijn rekening te nemen. Naar het oordeel van het hof komt [appellant] gezien al deze omstandigheden niet een vorderingsrecht wegens onverschuldigde betaling toe op grond van de omstandigheid dat de tussen hem en de Gemeente op 18 oktober 2003 gesloten overeenkomst wegens strijd met de openbare orde als nietig moet worden aangemerkt. Die vordering komt [appellant] niet toe omdat dat naar het oordeel van het hof in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid immers onaanvaardbaar zou zijn, zoals ook reeds door de rechtbank terecht is overwogen.