De curator en de testamentair bewindvoerders voeren, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank was op de hoogte van de wens van [appellant] om in de boerderij te kunnen blijven en heeft deze wens meegewogen in haar beslissing. Er is nooit druk op [appellant] uitgeoefend om hem af te houden van de rechter.
De sloten van de boerderij zijn in overleg met de GGz vervangen op een moment waarop [appellant] bij de GGz was. [appellant] is bij het uitruimen van de boerderij niet aanwezig geweest. De goederen van [appellant] zijn opgeslagen.
Op het moment dat de curator aantrad, was al duidelijk dat het voor [appellant] financieel niet haalbaar zou zijn om in de boerderij te blijven wonen. Vervolgens kwamen daar ook nog de medische problemen van [appellant] bij. Door gebrek aan ziekte-inzicht onttrekt [appellant] zich aan de noodzakelijke zorg en begeleiding en houdt hij bij zijn voedselinname geen rekening met zijn diabetes. Hierdoor is het niet mogelijk om [appellant] op een verantwoorde wijze in de boerderij te laten wonen. [appellant] zou wel een paar uur in de week naar de boerderij kunnen komen om daar wat “aan te rommelen”.
De koopprijs van € 210.000,00 is gebaseerd op het taxatierapport van 15 maart 2013 en de afkoop van het risico van saneringskosten in verband met bodemverontreiniging. Het sloopbedrijf [sloopbedrijf] B.V. is als tussenpersoon door [belanghebbende 2.] benaderd om een grondonderzoek te laten uitvoeren door een ander bedrijf. Dit onderzoek is betaald uit de nalatenschap.
De € 23.000,00 is niet gebruikt voor grondsanering, maar om het in het verleden in een geluidswal opgeslagen afval af te voeren, zodat de boerderij verkoopbaar zou zijn.
3.6.3.Vooropgesteld zij dat [appellant] niet in staat is zijn eigen belangen te behartigen en om die reden onder curatele is gesteld en in een GGz-instelling is geplaatst. Van de curator en de testamentair bewindvoerders mag om deze reden een hoge mate van zorgvuldigheid worden verwacht bij de uitoefening van hun taak, en van hen mag worden verwacht dat zij de belangen van [appellant] daarbij voorop stellen.
Het hof overweegt voorts dat het voor de beoordeling van de diverse door [appellant] gedane verzoeken van belang is de relevante feiten vast te stellen.
De volgende feiten staan tussen partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken vast:
- De moeder van [appellant] heeft bij uiterste wilsbeschikking op 2 oktober 1998, verleden voor notaris [notaris 1.] te [standplaats], over haar nalatenschap beschikt waarbij zij een zogenaamde ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 1167 Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (oud) heeft gemaakt. Zij is op 31 oktober 1998 overleden.
- De goederen van [appellant] zijn bij beschikking van de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda, (hierna “de rechtbank”) van 24 maart 2004 onder bewind gesteld.
- Bij akte van levering, op 31 mei 2005 verleden voor notaris [notaris 2.] te [standplaats], is ten aanzien van de boerderij een voorkeursrecht gevestigd ten behoeve van de maatschap van de heren [de voorkeursgerechtigde](hierna gezamenlijk te noemen: de voorkeursgerechtigde) die een golfterrein hebben ontwikkeld in de nabijheid van de boerderij.
- De vader van [appellant] is op 4 september 2007 overleden. [appellant] is enig erfgenaam. De vader van [appellant] heeft bij testament, verleden op 26 januari 2007 voor notaris [notaris 3.] te [standplaats], een testamentair bewind ingesteld over alle door hem aan [appellant] nagelaten of vermaakte goederen. Tot bewindvoerders zijn benoemd de heren [belanghebbende 2.] en [belanghebbende 3.]. De boerderij - behoudens het gedeelte van de boerderij dat door [appellant] krachtens erfrecht als erfgenaam in de nalatenschap van zijn moeder is verkregen - maakt deel uit van de nalatenschap van de vader van [appellant].
- Op 2 juni 2009 is de naast de boerderij gelegen schuur afgebrand, met als gevolg water- en rookschade aan de boerderij zelf. De boerderij is vervolgens opgeknapt, dan wel herbouwd voor een bedrag van € 181.000,00;
- De rechtbank heeft bij beschikking van 19 oktober 2010 [appellant] met ingang van 1 november 2010 onder curatele gesteld met benoeming van [belanghebbende 1.] tot curator. De rechtbank heeft in deze beschikking overwogen dat het belang van [appellant] voorop dient te staan en dat tot deze belangen in elk geval behoort het door [appellant] aangegeven belang om te kunnen blijven wonen waar hij zijn hele leven heeft gewoond.
- Bij beschikking van 5 oktober 2011 heeft de rechtbank machtiging verleend om zodanige maatregelen te treffen dat [appellant] wordt ondergebracht in een voor hem passende beschermde woonvorm. De rechtbank heeft in deze beschikking overwogen dat voldoende is aangetoond dat [appellant] als gevolg van zijn psychiatrische problematiek, zijn diabetes en zijn financiële situatie niet meer zelfstandig in de boerderij kan blijven wonen en zo spoedig mogelijk dient te verhuizen naar een beschermde woonvorm. De rechtbank is tot deze beslissing gekomen op grond van de brief van GGz Breburg van 23 augustus 2011 waarin psychiater drs. [psychiater] schrijft:
“Hij [lees: [appellant]] kampt met chronische, zeer ernstige psychiatrische problemen, waarvoor hij een psychosebehandeling krijgt binnen de zwaarste categorie aan zorgbehoefte. De aard en de ernst van zijn ziekte vragen om veel externe structuur op alle levensgebieden. Vanuit het perspectief van het behandelteam biedt een beschermde woonvorm binnen de GGz voor hem de beste mogelijkheid om de wensen in zijn leven zo goed als mogelijk te verwezenlijken.”;
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het overgaan tot verkoop van de boerderij nog een stap te snel is.
- [appellant] heeft tegen voormelde beschikking van 5 oktober 2011 hoger beroep ingesteld, welk beroep vervolgens is ingetrokken nadat er - zo stelt de advocaat van [appellant] - druk op [appellant] is uitgeoefend door [belanghebbende 2.] en de curator, hetgeen door hen overigens wordt betwist. Mr Wösten, de advocaat die het appel namens [appellant] had ingesteld, heeft bij brief van 14 maart 2012 (produktie 4 bij het beroepschrift d.d. 4 juni 2013) aan de rechtbank aangegeven hoe een en ander is verlopen en vermeld dat [appellant] onder druk is gezet door de curator en [belanghebbende 2.].
- Op 1 maart 2012 heeft [belanghebbende 2.] aangifte tegen [appellant] gedaan. Hij verklaart het volgende:
Ik heb bij de familie([appellant])
in het verleden akkers ontgrond en dierenvoeders gebracht. Ik werd ongeveer 15 jaar geleden benaderd door een golfbaan in oprichting om het contact beter te maken tussen de familie. Ik fungeerde als tussenpersoon tussen beide partijen.”
- de voorkeursgerechtigde in het testament van de vader van [appellant] exploiteert de golfbaan.
- De boerderij is op 6 oktober 2012 op verzoek van de voorkeursgerechtigde in aanwezigheid van [belanghebbende 2.] opgenomen en getaxeerd.
- In november 2012 is de grond van de boerderij gedeeltelijk gesaneerd; met name is de geluidswal van puin afgebroken en afgevoerd, voor een bedrag van € 23.277,00, welk bedrag ten laste van de nalatenschap is gebracht.
- De curator heeft bij verzoek van 11 december 2012 de rechtbank verzocht om hem machtiging te verlenen tot verkoop van de boerderij en tot vervanging van de sloten van de boerderij.
- In het rapport verkennend bodemonderzoek (produktie 9 bij het verweerschrift in de zaak HV 200.128.002/01) met betrekking tot de percelen van [appellant] d.d. 14 december 2014 van Aquatest B.V., uitgevoerd in opdracht van Sloopbedrijf [sloopbedrijf] B.V. wordt het volgende geconcludeerd:
“Bij het uitgevoerde onderzoek zijn overschrijdingen van tussenwaarden en interventiewaarden aangetoond in het grondwater. Dit houdt in dat er matige en zware verontreinigingen zijn aangetoond voor zink en nikkel.
Opgemerkt dient te worden dat de peilbuis wegens spoedeisendheid direct bemonsterd diende te worden conform opdracht, zonder de wachttijd van één week uit de NEN 5740 aan te houden.
Aquatest B.V. adviseert om de peilbuis alsnog conform BRL SIKB 2000, protocol 2002 te laten bemonsteren, na verstrijken van de termijn. Mogelijk kunnen de verhogingen niet meer worden gereproduceerd doordat de peilbuis na plaatsing inmiddels is “gestabiliseerd”.
Het is tevens mogelijk dat de verontreinigingen in het grondwater deel uitmaken van grootschalige grondwaterverontreinigingen in de regio. Gegevens omtrent grootschalige grondwaterverontreinigingen in de omgeving zijn niet naar voren gekomen tijdens het historisch onderzoek bij de gemeente Oosterhout en uit de locale bodemkwaliteitskaart.
De aangetoonde lichte verontreinigingen van lood, PAK’s en minerale olie in de bovengrond zijn te verklaren. Deze lichte verontreinigingen komen vaak voort uit de aanwezigheid van puin- en gruisresten in de bovengrond. De historische activiteiten hebben ook kunnen leiden tot de aanwezigheid van lichte verontreiniging van minerale olie in de bovengrond. De brand in 2009 heeft kunnen leiden tot de aanwezigheid van koolresten in de bovengrond, waardoor de waarden voor de som van PAK (10) in verhoogde gehalten aanwezig zijn.
De lichte verontreinigingen in de boven- en ondergrond leiden niet tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Opgemerkt dient te worden dat de bodem niet is onderzocht op asbest. Het aantreffen van enkele stukjes asbest op het maaiveld hoeft niet te leiden tot een asbestverontreiniging in de bodem. Om een uitspraak te kunnen doen over de aanwezigheid van asbest in de bodem, kan een asbest in grond onderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd worden”
- De kosten van dit verkennend bodemonderzoek zijn ten laste van de nalatenschap van de vader van [appellant] gebracht.
- Bij beschikking van 5 maart 2013 heeft de rechtbank machtiging verleend tot het vervangen van de sloten van de boerderij, doch pas nadat de curator en GGz Breburg hierover een tijdstip zijn overeengekomen. Bij deze beschikking is tevens machtiging verleend tot verkoop (en levering) van de boerderij onder de voorwaarde dat de verkoopprijs tenminste gelijk is aan de nog te taxeren verkoopwaarde daarvan. De rechtbank heeft in deze beschikking overwogen dat in het kader van de ondercuratelestelling jarenlang is getracht om [appellant] in overeenstemming met de wens van zijn vader in de boerderij te laten wonen, maar dat de rechtbank samen met de curator, de testamentair bewindvoerders en de medische begeleiding tot de conclusie is gekomen, dat het zowel om medische als om financiële redenen niet langer verantwoord is om [appellant] verder alleen in de boerderij te laten wonen. De rechtbank heeft voorts overwogen zich te realiseren dat het (definitieve) vertrek uit de boerderij voor [appellant] een enorme impact zal hebben en een soort rouwproces zal gaan inhouden, zodat dit vertrek door de curator, de testamentair bewindvoerders en de medische begeleiding met de nodige zorg omkleed moet worden.
- Er is overleg geweest met de GGZ over de vervanging van de sloten en het huis is leeggeruimd. [appellant] is daar niet bij aanwezig geweest uit vrees voor escalaties.
- op 15 maart 2013 is een “nieuw” taxatierapport opgesteld. Volgens dit taxatierapport bedraagt de waarde van de boerderij in het economisch verkeer € 340.000,00. Bij de waardering is rekening gehouden met het feit dat de markt in de particuliere onroerend goed sector begin 2013 sterk is komen stil te liggen. Er is bij de taxatie vanuit gegaan dat de bodem, waaronder ook het grondwater, vrij zijn van milieu-hinderlijke stoffen c.q. stoffen welke gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid. De taxateur heeft naar de aanwezigheid hiervan geen onderzoek verricht en bij de waardering met de aanwezigheid van dergelijke stoffen is geen rekening gehouden. Uit dit taxatierapport blijkt dat de boerderij reeds op 6 oktober 2012 op verzoek van een derde is opgenomen en getaxeerd en dat het rapport van 15 maart 2013 is opgemaakt op basis van het eerder opgemaakte taxatierapport. [belanghebbende 2.] heeft aangegeven dat de boerderij ongewijzigd is ten opzichte van de opname van 6 oktober 2012 (ten behoeve van de voorkeursgerechtigde), bij welke opname [belanghebbende 2.] ook aanwezig is geweest. De taxateur heeft aangegeven dat hij daarom op verzoek van de opdrachtgever ([belanghebbende 2.]) niet opnieuw een inspectie ter plaatse heeft verricht. De kosten voor het taxatierapport van 15 maart 2013 zijn ten laste van de nalatenschap van de vader van [appellant] gebracht.
- De curator heeft voormeld taxatierapport d.d. 15 maart 2013 op 19 maart 2013 bij de rechtbank ingediend.
- De curator heeft op 16 april 2013 de rechtbank verzocht machtiging te verlenen tot verkoop van de boerderij voor een bedrag van € 210.000,00 kosten koper. De curator verwijst voor de totstandkoming van deze verkoopprijs - welke fors lager is dan de getaxeerde waarde - naar de brief van de testamentair bewindvoerders van 15 april 2013, waarin verwezen wordt naar voormeld rapport verkennend bodemonderzoek d.d. 14 december 2012 en het door de voorkeursgerechtigde gedane bod van € 210.000,00, waarbij rekening is gehouden met de kosten van opruimen van puin- en ijzerresten.
- De rechtbank heeft op basis van voormeld taxatierapport van 15 maart 2013 aan de curator aangegeven dat zij - gelet op de taxatiewaarde - niet voornemens is om de verzochte machtiging tot verkoop van de boerderij te verlenen.
- Op 6 mei 2013 is ter griffie van de rechtbank ontvangen voormeld rapport verkennend bodemonderzoek d.d. 14 december 2012.
- [appellant] is niet gehoord naar aanleiding van het verzoek van de curator de boerderij te mogen verkopen voor € 210.000,00.
- Bij beschikking van 13 mei 2013 heeft de rechtbank vervolgens machtiging verleend tot verkoop (en levering) van de boerderij onder de voorwaarde dat de verkoopprijs van de boerderij tenminste € 210.000,00, kosten koper, bedraagt en dat alle kosten van een eventuele uit te voeren bodemsanering ten laste van koper komen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen de motivering van het verzoek van de curator, de inhoud van voormeld taxatierapport van 15 maart 2013, de inhoud van voormeld rapport verkennend bodemonderzoek van 14 december 2012 en de inhoud van het bewindsdossier.
De door [appellant] gedane verzoeken