ECLI:NL:GHSHE:2013:5696

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 november 2013
Publicatiedatum
28 november 2013
Zaaknummer
HV200.128.002_01 en HV200.134.211_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.Th.M. Raab
  • M.C. Bijleveld-van der Slikke
  • A.E. van Solinge
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot verkoop en levering van onroerend goed onder curatele met tegenstrijdige belangen

In deze zaak, die zich afspeelt in het civiele recht en het personen- en familierecht, heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot verkoop en levering van een boerderij die onder curatele staat. De appellant, die onder curatele is gesteld, verzocht om de vernietiging van eerdere beschikkingen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin machtigingen tot verkoop van de boerderij waren verleend. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de curator, de testamentair bewindvoerders en de GGz betrokken moesten worden bij de verkoop, maar de appellant betwistte de zorgvuldigheid van de taxatie en de verkoopprijs. Hij stelde dat er sprake was van een tegenstrijdig belang, omdat de taxateur ook voor de voorkeursgerechtigde had gewerkt en niet alle relevante gegevens in de taxatie waren meegenomen.

Het hof oordeelde dat de curator machtiging nodig had voor de verkoop van de boerderij, aangezien de appellant deels eigenaar was door erfrecht. Het hof bevestigde de eerdere beschikking van de rechtbank, maar oordeelde dat de procedure rondom de taxatie niet aan de vereiste zorgvuldigheid had voldaan. Het hof stelde vast dat de taxatie niet was gebaseerd op een actuele opname ter plaatse en dat de taxateur niet op de hoogte was gesteld van eerdere saneringswerkzaamheden. Hierdoor was de vastgestelde verkoopprijs van € 210.000,00 niet acceptabel. Het hof besloot dat er een nieuwe taxatie moest plaatsvinden, waarbij de curator en de advocaat van de appellant betrokken moesten zijn. De zaak werd aangehouden tot 14 januari 2014 om het nieuwe taxatierapport af te wachten.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij de verkoop van onroerend goed onder curatele, vooral wanneer er belangenverstrengeling kan optreden. Het hof heeft de curator opgedragen om ervoor te zorgen dat de appellant tot de verkoop in de boerderij kan verblijven, wat de zorgvuldigheid van de procedure verder onderstreept.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht
Uitspraak: 14 november 2013
Zaaknummers: HV 200.128.002/01 en HV 200.134.211/01
Zaaknummers eerste aanleg: 752905 OV VERZ 12-5316, 752906 OV VERZ 12-5317 en 772659 OV VERZ 13-1832
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. E.J.M. Zomer-van den Berg,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- de heer [belanghebbende 1.], h.o.d.n. SvM Bewindvoering, curator van appellant (hierna te noemen: de curator);
- de heer[belanghebbende 2.], mede testamentair-bewindvoerder van de nalatenschap van de vader van appellant (hierna te noemen: [belanghebbende 2.]);
- de heer [belanghebbende 3.], mede testamentair-bewindvoerder van de nalatenschap van de vader van appellant (hierna te noemen: [belanghebbende 3.]).

1.Het geding in eerste aanleg

In de zaak bekend onder zaaknummer HV 200.128.002/01
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, locatie Bergen op Zoom, van 5 maart 2013.
In de zaak bekend onder zaaknummer HV 200.134.211/01
Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, locatie Bergen op Zoom, van 13 mei 2013.

2.Het geding in hoger beroep

In de zaak bekend onder zaaknummer HV 200.128.002/01
2.1.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juni 2013, heeft [appellant] verzocht zoals in het beroepschrift is weergegeven.
2.1.2.
Bij aanvullend beroepschrift, ingekomen ter griffie op 20 juni 2013, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking van 5 maart 2013 te vernietigen - en naar het hof begrijpt - de gevraagde machtigingen alsnog niet te verlenen en de curator en in tweede instantie ook [belanghebbende 2.] persoonlijk te veroordelen in de werkelijk gemaakte kosten van de procedure.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 juli 2013, hebben de curator, [belanghebbende 2.] en [belanghebbende 3.] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van [appellant] af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen, kosten rechtens.
In de zaak bekend onder zaaknummer HV 200.134.211/01
2.3.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 september 2013, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking van 13 mei 2013 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- af te wijzen het verzoek van de curator tot het verlenen van de gevraagde machtiging tot verkoop (en levering) van de boerderij met grond, staande en gelegen te [plaats], [de boerderij] (hierna te noemen: de boerderij), onder voorwaarde dat de verkoopprijs tenminste € 210.000,00 kosten koper moet zijn en dat alle kosten van de eventueel uit te voeren bodemsanering ten laste van koper komen;
- te bepalen dat appellant met onmiddellijke ingang, met ondersteuning van de GGz, weer zijn intrek kan nemen in de boerderij, onder uitschrijving van de Kromsteven, met bevel aan [belanghebbende 2.] het huis weer in te richten en al zijn huisraad en meubilair welke hij heeft weggenomen, onverwijld terug te plaatsen;
- te bepalen dat, indien uit nader en gedegen en onafhankelijk onderzoek blijkt, dat appellant onverhoopt toch niet in de eigen woning kan blijven en dat dientengevolge de boerderij verkocht (en geleverd) moet worden, dit geschiedt onder de voorwaarde dat de verkoopprijs tenminste € 450.000,00 kosten koper bedraagt;
- te bepalen dat noch de curator, noch [belanghebbende 2.] en [belanghebbende 3.], noch mr. Van Bruggen, hun honorarium en verschotten van deze procedure op enigerlei wijze in rekening mogen brengen, dan wel ten laste mogen brengen van de nalatenschap en/of het vermogen van appellant en dat zij die kosten zelf dienen te dragen;
- te bepalen dat appellant niet gehouden zal zijn tot enig griffierecht van deze beide ingestelde beroepen, nu de dossierbehandelaar van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, locatie Bergen op Zoom, willens en wetens, in nauwe samenwerking met de curator, appellant heeft benadeeld door voor hem zeer relevante informatie achter te houden.
2.4.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 2 oktober 2013, hebben de curator, [belanghebbende 2.] en [belanghebbende 3.] verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van [appellant] af te wijzen als ongegrond en/of onbewezen, kosten rechtens.
2.5.
Gelet op de verknochtheid van de onder nummer HV 200.128.002/01 en HV 200.134.211/01 ter griffie ingeschreven zaken, heeft het hof beide zaken gevoegd, opdat zij gezamenlijk zullen worden behandeld en beslist in één door het hof te geven beschikking.
2.6.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • [appellant], bijgestaan door mr. Zomer-van den Berg;
  • de curator, [belanghebbende 2.] en [belanghebbende 3.] ([belanghebbende 2.] en [belanghebbende 3.] hierna gezamenlijk te noemen: de testamentair bewindvoerders), bijgestaan door mr. A.A.T. van Ginderen.
2.7.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief met bijlagen van de kantonrechter d.d. 8 juli 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 24 juli 2013;
  • de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 30 september 2013.

3.De beoordeling

In de zaken bekend onder zaaknummer HV 200.128.002/01 en HV 200.134.211/01
3.1.
Bij beschikking van 19 oktober 2010 heeft de kantonrechter [appellant] onder curatele gesteld, met benoeming van de heer [belanghebbende 1.] tot curator. Voordien was sprake van een bewind.
3.2.1.
Bij de bestreden beschikking van 5 maart 2013 heeft de kantonrechter:
- machtiging verleend tot verkoop (en levering) van de boerderij, onder de voorwaarde dat de verkoopprijs van de woning tenminste gelijk is aan de nog te taxeren verkoopwaarde daarvan, welk taxatierapport binnen één maand aan de rechtbank dient te worden toegezonden;
- machtiging verleend om de sloten op de boerderij te vervangen, doch pas nadat de curator en GGz Breburg hierover een tijdstip zijn overeengekomen, welk tijdstip echter dient te liggen vóór 1 juni 2013.
3.2.2.
Bij de bestreden beschikking van 13 mei 2013 heeft de kantonrechter machtiging verleend tot verkoop (en levering) van de woning, onder de voorwaarde dat de verkoopprijs van de woning tenminste € 210.000,00 kosten koper bedraagt en dat alle kosten van een eventueel uit te voeren bodemsanering ten laste van koper komen.
3.3.
[appellant] kan zich met de bestreden beslissingen niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellant] voert, kort samengevat, het volgende aan.
De beslissing van de rechtbank is zonder hoor en wederhoor en niet met voldoende zorg genomen. [appellant] is niet aanwezig geweest bij de zitting in eerste aanleg. Ook is [appellant] onder druk gezet en daarmee stelselmatig van de rechterlijke macht afgehouden.
De rechtbank heeft weliswaar bevolen dat het definitieve vertrek van [appellant] uit de boerderij met de nodige zorg omkleed moet worden, maar dit is niet gebeurd. [appellant] is bovendien pas drie keer kort in de boerderij toegelaten. Hij woont tegen zijn zin in een beschermde woonomgeving en wil het liefst weer (begeleid) in de boerderij gaan wonen. Inmiddels is het echter duidelijk dat er niet meer voldoende financiële middelen aanwezig zijn om [appellant] in de boerderij te laten wonen en hem daar te verzorgen. [appellant] zou wel met hulp in de boerderij kunnen blijven wonen tot de verkoop en levering heeft plaatsgevonden.
De landbouwgrond is, indien bestemd voor de aanleg van een golfbaan, economisch gezien meer waard dan de huidige verkoopprijs. Als [appellant] dan niet in de boerderij kan blijven wonen, dan moet er in ieder geval een hogere koopprijs voor ontvangen worden.
3.5.
De curator en de testamentair bewindvoerders voeren, kort samengevat, het volgende aan.
De rechtbank was op de hoogte van de wens van [appellant] om in de boerderij te kunnen blijven en heeft deze wens meegewogen in haar beslissing. Er is nooit druk op [appellant] uitgeoefend om hem af te houden van de rechter.
De sloten van de boerderij zijn in overleg met de GGz vervangen op een moment waarop [appellant] bij de GGz was. [appellant] is bij het uitruimen van de boerderij niet aanwezig geweest. De goederen van [appellant] zijn opgeslagen.
Op het moment dat de curator aantrad, was al duidelijk dat het voor [appellant] financieel niet haalbaar zou zijn om in de boerderij te blijven wonen. Vervolgens kwamen daar ook nog de medische problemen van [appellant] bij. Door gebrek aan ziekte-inzicht onttrekt [appellant] zich aan de noodzakelijke zorg en begeleiding en houdt hij bij zijn voedselinname geen rekening met zijn diabetes. Hierdoor is het niet mogelijk om [appellant] op een verantwoorde wijze in de boerderij te laten wonen. [appellant] zou wel een paar uur in de week naar de boerderij kunnen komen om daar wat “aan te rommelen”.
De koopprijs van € 210.000,00 is gebaseerd op het taxatierapport van 15 maart 2013 en de afkoop van het risico van saneringskosten in verband met bodemverontreiniging. Het sloopbedrijf [sloopbedrijf] B.V. is als tussenpersoon door [belanghebbende 2.] benaderd om een grondonderzoek te laten uitvoeren door een ander bedrijf. Dit onderzoek is betaald uit de nalatenschap.
De € 23.000,00 is niet gebruikt voor grondsanering, maar om het in het verleden in een geluidswal opgeslagen afval af te voeren, zodat de boerderij verkoopbaar zou zijn.
3.6.1.
Het hof overweegt als volgt.
Ontvankelijkheid
3.6.2.
Het hof overweegt dat het beroepschrift gericht tegen de beschikking van 13 mei 2013 op 23 september 2013 ter griffie van het hof is ingekomen.
[appellant] heeft hierover aangevoerd dat hij eerst op 1 juli 2013 een brief met als bijlage de beschikking van de rechtbank d.d. 13 mei 2013 heeft ontvangen van mr. Van Bruggen te Breda die in het verleden voor hem is opgetreden als advocaat. De brief was gedateerd 4 juni 2013 maar door een onjuiste adressering heeft [appellant] de brief eerst op 1 juli 2013 ontvangen. [appellant] is niet door de rechtbank gehoord naar aanleiding van het verzoek van de curator de boerderij voor een bedrag van € 210.000,00 te verkopen. Op grond van artikel 358 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de beroepstermijn dan ook pas gaan lopen vanaf 1 juli 2013 zodat [appellant] tijdig in appel is gekomen.
[appellant] is derhalve ontvankelijk in zijn beroep gericht tegen voormelde beschikking van 13 mei 2013.
Relevante feiten
3.6.3.
Vooropgesteld zij dat [appellant] niet in staat is zijn eigen belangen te behartigen en om die reden onder curatele is gesteld en in een GGz-instelling is geplaatst. Van de curator en de testamentair bewindvoerders mag om deze reden een hoge mate van zorgvuldigheid worden verwacht bij de uitoefening van hun taak, en van hen mag worden verwacht dat zij de belangen van [appellant] daarbij voorop stellen.
Het hof overweegt voorts dat het voor de beoordeling van de diverse door [appellant] gedane verzoeken van belang is de relevante feiten vast te stellen.
De volgende feiten staan tussen partijen als niet, dan wel onvoldoende weersproken vast:
- De moeder van [appellant] heeft bij uiterste wilsbeschikking op 2 oktober 1998, verleden voor notaris [notaris 1.] te [standplaats], over haar nalatenschap beschikt waarbij zij een zogenaamde ouderlijke boedelverdeling als bedoeld in artikel 1167 Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek (oud) heeft gemaakt. Zij is op 31 oktober 1998 overleden.
- De goederen van [appellant] zijn bij beschikking van de rechtbank Breda, sector kanton, locatie Breda, (hierna “de rechtbank”) van 24 maart 2004 onder bewind gesteld.
- Bij akte van levering, op 31 mei 2005 verleden voor notaris [notaris 2.] te [standplaats], is ten aanzien van de boerderij een voorkeursrecht gevestigd ten behoeve van de maatschap van de heren [de voorkeursgerechtigde](hierna gezamenlijk te noemen: de voorkeursgerechtigde) die een golfterrein hebben ontwikkeld in de nabijheid van de boerderij.
- De vader van [appellant] is op 4 september 2007 overleden. [appellant] is enig erfgenaam. De vader van [appellant] heeft bij testament, verleden op 26 januari 2007 voor notaris [notaris 3.] te [standplaats], een testamentair bewind ingesteld over alle door hem aan [appellant] nagelaten of vermaakte goederen. Tot bewindvoerders zijn benoemd de heren [belanghebbende 2.] en [belanghebbende 3.]. De boerderij - behoudens het gedeelte van de boerderij dat door [appellant] krachtens erfrecht als erfgenaam in de nalatenschap van zijn moeder is verkregen - maakt deel uit van de nalatenschap van de vader van [appellant].
- Op 2 juni 2009 is de naast de boerderij gelegen schuur afgebrand, met als gevolg water- en rookschade aan de boerderij zelf. De boerderij is vervolgens opgeknapt, dan wel herbouwd voor een bedrag van € 181.000,00;
- De rechtbank heeft bij beschikking van 19 oktober 2010 [appellant] met ingang van 1 november 2010 onder curatele gesteld met benoeming van [belanghebbende 1.] tot curator. De rechtbank heeft in deze beschikking overwogen dat het belang van [appellant] voorop dient te staan en dat tot deze belangen in elk geval behoort het door [appellant] aangegeven belang om te kunnen blijven wonen waar hij zijn hele leven heeft gewoond.
- Bij beschikking van 5 oktober 2011 heeft de rechtbank machtiging verleend om zodanige maatregelen te treffen dat [appellant] wordt ondergebracht in een voor hem passende beschermde woonvorm. De rechtbank heeft in deze beschikking overwogen dat voldoende is aangetoond dat [appellant] als gevolg van zijn psychiatrische problematiek, zijn diabetes en zijn financiële situatie niet meer zelfstandig in de boerderij kan blijven wonen en zo spoedig mogelijk dient te verhuizen naar een beschermde woonvorm. De rechtbank is tot deze beslissing gekomen op grond van de brief van GGz Breburg van 23 augustus 2011 waarin psychiater drs. [psychiater] schrijft:
“Hij [lees: [appellant]] kampt met chronische, zeer ernstige psychiatrische problemen, waarvoor hij een psychosebehandeling krijgt binnen de zwaarste categorie aan zorgbehoefte. De aard en de ernst van zijn ziekte vragen om veel externe structuur op alle levensgebieden. Vanuit het perspectief van het behandelteam biedt een beschermde woonvorm binnen de GGz voor hem de beste mogelijkheid om de wensen in zijn leven zo goed als mogelijk te verwezenlijken.”;
De rechtbank heeft voorts overwogen dat het overgaan tot verkoop van de boerderij nog een stap te snel is.
- [appellant] heeft tegen voormelde beschikking van 5 oktober 2011 hoger beroep ingesteld, welk beroep vervolgens is ingetrokken nadat er - zo stelt de advocaat van [appellant] - druk op [appellant] is uitgeoefend door [belanghebbende 2.] en de curator, hetgeen door hen overigens wordt betwist. Mr Wösten, de advocaat die het appel namens [appellant] had ingesteld, heeft bij brief van 14 maart 2012 (produktie 4 bij het beroepschrift d.d. 4 juni 2013) aan de rechtbank aangegeven hoe een en ander is verlopen en vermeld dat [appellant] onder druk is gezet door de curator en [belanghebbende 2.].
- Op 1 maart 2012 heeft [belanghebbende 2.] aangifte tegen [appellant] gedaan. Hij verklaart het volgende:
Ik heb bij de familie([appellant])
in het verleden akkers ontgrond en dierenvoeders gebracht. Ik werd ongeveer 15 jaar geleden benaderd door een golfbaan in oprichting om het contact beter te maken tussen de familie. Ik fungeerde als tussenpersoon tussen beide partijen.”
- de voorkeursgerechtigde in het testament van de vader van [appellant] exploiteert de golfbaan.
- De boerderij is op 6 oktober 2012 op verzoek van de voorkeursgerechtigde in aanwezigheid van [belanghebbende 2.] opgenomen en getaxeerd.
- In november 2012 is de grond van de boerderij gedeeltelijk gesaneerd; met name is de geluidswal van puin afgebroken en afgevoerd, voor een bedrag van € 23.277,00, welk bedrag ten laste van de nalatenschap is gebracht.
- De curator heeft bij verzoek van 11 december 2012 de rechtbank verzocht om hem machtiging te verlenen tot verkoop van de boerderij en tot vervanging van de sloten van de boerderij.
- In het rapport verkennend bodemonderzoek (produktie 9 bij het verweerschrift in de zaak HV 200.128.002/01) met betrekking tot de percelen van [appellant] d.d. 14 december 2014 van Aquatest B.V., uitgevoerd in opdracht van Sloopbedrijf [sloopbedrijf] B.V. wordt het volgende geconcludeerd:
“Bij het uitgevoerde onderzoek zijn overschrijdingen van tussenwaarden en interventiewaarden aangetoond in het grondwater. Dit houdt in dat er matige en zware verontreinigingen zijn aangetoond voor zink en nikkel.
Opgemerkt dient te worden dat de peilbuis wegens spoedeisendheid direct bemonsterd diende te worden conform opdracht, zonder de wachttijd van één week uit de NEN 5740 aan te houden.
Aquatest B.V. adviseert om de peilbuis alsnog conform BRL SIKB 2000, protocol 2002 te laten bemonsteren, na verstrijken van de termijn. Mogelijk kunnen de verhogingen niet meer worden gereproduceerd doordat de peilbuis na plaatsing inmiddels is “gestabiliseerd”.
Het is tevens mogelijk dat de verontreinigingen in het grondwater deel uitmaken van grootschalige grondwaterverontreinigingen in de regio. Gegevens omtrent grootschalige grondwaterverontreinigingen in de omgeving zijn niet naar voren gekomen tijdens het historisch onderzoek bij de gemeente Oosterhout en uit de locale bodemkwaliteitskaart.
De aangetoonde lichte verontreinigingen van lood, PAK’s en minerale olie in de bovengrond zijn te verklaren. Deze lichte verontreinigingen komen vaak voort uit de aanwezigheid van puin- en gruisresten in de bovengrond. De historische activiteiten hebben ook kunnen leiden tot de aanwezigheid van lichte verontreiniging van minerale olie in de bovengrond. De brand in 2009 heeft kunnen leiden tot de aanwezigheid van koolresten in de bovengrond, waardoor de waarden voor de som van PAK (10) in verhoogde gehalten aanwezig zijn.
De lichte verontreinigingen in de boven- en ondergrond leiden niet tot het uitvoeren van een aanvullend onderzoek.
Opgemerkt dient te worden dat de bodem niet is onderzocht op asbest. Het aantreffen van enkele stukjes asbest op het maaiveld hoeft niet te leiden tot een asbestverontreiniging in de bodem. Om een uitspraak te kunnen doen over de aanwezigheid van asbest in de bodem, kan een asbest in grond onderzoek conform NEN 5707 uitgevoerd worden”
- De kosten van dit verkennend bodemonderzoek zijn ten laste van de nalatenschap van de vader van [appellant] gebracht.
- Bij beschikking van 5 maart 2013 heeft de rechtbank machtiging verleend tot het vervangen van de sloten van de boerderij, doch pas nadat de curator en GGz Breburg hierover een tijdstip zijn overeengekomen. Bij deze beschikking is tevens machtiging verleend tot verkoop (en levering) van de boerderij onder de voorwaarde dat de verkoopprijs tenminste gelijk is aan de nog te taxeren verkoopwaarde daarvan. De rechtbank heeft in deze beschikking overwogen dat in het kader van de ondercuratelestelling jarenlang is getracht om [appellant] in overeenstemming met de wens van zijn vader in de boerderij te laten wonen, maar dat de rechtbank samen met de curator, de testamentair bewindvoerders en de medische begeleiding tot de conclusie is gekomen, dat het zowel om medische als om financiële redenen niet langer verantwoord is om [appellant] verder alleen in de boerderij te laten wonen. De rechtbank heeft voorts overwogen zich te realiseren dat het (definitieve) vertrek uit de boerderij voor [appellant] een enorme impact zal hebben en een soort rouwproces zal gaan inhouden, zodat dit vertrek door de curator, de testamentair bewindvoerders en de medische begeleiding met de nodige zorg omkleed moet worden.
- Er is overleg geweest met de GGZ over de vervanging van de sloten en het huis is leeggeruimd. [appellant] is daar niet bij aanwezig geweest uit vrees voor escalaties.
- op 15 maart 2013 is een “nieuw” taxatierapport opgesteld. Volgens dit taxatierapport bedraagt de waarde van de boerderij in het economisch verkeer € 340.000,00. Bij de waardering is rekening gehouden met het feit dat de markt in de particuliere onroerend goed sector begin 2013 sterk is komen stil te liggen. Er is bij de taxatie vanuit gegaan dat de bodem, waaronder ook het grondwater, vrij zijn van milieu-hinderlijke stoffen c.q. stoffen welke gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid. De taxateur heeft naar de aanwezigheid hiervan geen onderzoek verricht en bij de waardering met de aanwezigheid van dergelijke stoffen is geen rekening gehouden. Uit dit taxatierapport blijkt dat de boerderij reeds op 6 oktober 2012 op verzoek van een derde is opgenomen en getaxeerd en dat het rapport van 15 maart 2013 is opgemaakt op basis van het eerder opgemaakte taxatierapport. [belanghebbende 2.] heeft aangegeven dat de boerderij ongewijzigd is ten opzichte van de opname van 6 oktober 2012 (ten behoeve van de voorkeursgerechtigde), bij welke opname [belanghebbende 2.] ook aanwezig is geweest. De taxateur heeft aangegeven dat hij daarom op verzoek van de opdrachtgever ([belanghebbende 2.]) niet opnieuw een inspectie ter plaatse heeft verricht. De kosten voor het taxatierapport van 15 maart 2013 zijn ten laste van de nalatenschap van de vader van [appellant] gebracht.
- De curator heeft voormeld taxatierapport d.d. 15 maart 2013 op 19 maart 2013 bij de rechtbank ingediend.
- De curator heeft op 16 april 2013 de rechtbank verzocht machtiging te verlenen tot verkoop van de boerderij voor een bedrag van € 210.000,00 kosten koper. De curator verwijst voor de totstandkoming van deze verkoopprijs - welke fors lager is dan de getaxeerde waarde - naar de brief van de testamentair bewindvoerders van 15 april 2013, waarin verwezen wordt naar voormeld rapport verkennend bodemonderzoek d.d. 14 december 2012 en het door de voorkeursgerechtigde gedane bod van € 210.000,00, waarbij rekening is gehouden met de kosten van opruimen van puin- en ijzerresten.
- De rechtbank heeft op basis van voormeld taxatierapport van 15 maart 2013 aan de curator aangegeven dat zij - gelet op de taxatiewaarde - niet voornemens is om de verzochte machtiging tot verkoop van de boerderij te verlenen.
- Op 6 mei 2013 is ter griffie van de rechtbank ontvangen voormeld rapport verkennend bodemonderzoek d.d. 14 december 2012.
- [appellant] is niet gehoord naar aanleiding van het verzoek van de curator de boerderij te mogen verkopen voor € 210.000,00.
- Bij beschikking van 13 mei 2013 heeft de rechtbank vervolgens machtiging verleend tot verkoop (en levering) van de boerderij onder de voorwaarde dat de verkoopprijs van de boerderij tenminste € 210.000,00, kosten koper, bedraagt en dat alle kosten van een eventuele uit te voeren bodemsanering ten laste van koper komen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen de motivering van het verzoek van de curator, de inhoud van voormeld taxatierapport van 15 maart 2013, de inhoud van voormeld rapport verkennend bodemonderzoek van 14 december 2012 en de inhoud van het bewindsdossier.
De door [appellant] gedane verzoeken
3.6.4.
Ingevolge artikel 1:386 juncto 345 van het Burgerlijk Wetboek heeft de curator machtiging van de rechtank nodig voor het aangaan van overeenkomsten voor rekening van curandus strekkende tot beschikking over goederen van de curandus.
3.6.5.
Het hof overweegt dat de curator voor de verkoop (en levering) van de boerderij machtiging van de rechter nodig heeft, nu [appellant] de boerderij deels in eigendom heeft verkregen krachtens erfrecht als erfgenaam in de nalatenschap van zijn moeder.
3.6.6.
Het verzoek van [appellant] om te bepalen dat hij, met ondersteuning van de GGz, weer zijn intrek kan nemen in de boerderij, met bevel aan [belanghebbende 2.] het huis weer in te richten en al zijn huisraad en meubilair onverwijld terug te plaatsen, zal het hof afwijzen, nu de rechtbank reeds bij voormelde beschikking van 5 oktober 2011machtiging heeft verleend om dusdanige maatregelen te treffen dat [appellant] wordt ondergebracht in een voor hem passende beschermde woonvorm. Los hiervan is het hof - gelet op de overgelegde stukken van de GGz - van oordeel dat het niet in het belang van [appellant] is indien hij weer zijn intrek in de boerderij zou nemen.
Het hof overweegt in dit verband dat [appellant] ter zitting heeft verklaard dat hij het liefst op de boerderij blijft wonen, maar dat hij op dit moment wel gelukkig is en dat hij zich goed en gezond voelt. Verder ziet hij wel in dat de boerderij op termijn verkocht moet worden. Naar het hof is gebleken, is verkoop van de boerderij vanwege de financiële situatie van [appellant] noodzakelijk geworden, hetgeen ook door de advocaat van [appellant] wordt erkend.
Het hof is dan ook van oordeel dat de bij beschikking van 5 maart 2013 verleende machtiging tot verkoop (en levering) van de boerderij en het vervangen van de sloten terecht is verleend. Het hof is echter wel van oordeel dat zowel bij het vervangen van de sloten - en het daarmee ontzeggen aan [appellant] van de toegang - tot de boerderij als bij het ontruimen daarvan, onvoldoende rekening is gehouden met de belangen van [appellant], terwijl de rechtbank nu juist uitdrukkelijk heeft overwogen dat dit zeer zorgvuldig diende te gebeuren. Het hof gaat er dan ook van uit dat de curator er voor zal zorgen dat [appellant] totdat de verkoop en levering van de boerderij heeft plaatsgevonden in overleg enkele uren per week in en om de boerderij kan verblijven om daar wat “aan te rommelen”. De curator heeft ter zitting immers verklaard dat dit mogelijk is.
3.6.7.
Ten aanzien van de verzoeken met betrekking tot de prijs waartegen de boerderij verkocht kan worden, overweegt het hof als volgt.
Uit voormeld taxatierapport van 15 maart 2013 blijkt dat er door dezelfde taxateur een eerdere taxatie, te weten op 6 oktober 2012, is verricht in opdracht van de voorkeursgerechtigde, bij welke eerdere taxatie ook [belanghebbende 2.] aanwezig is geweest. Er is derhalve sprake van eenzelfde taxateur voor zowel de potentiële koper als voor de verkoper. Naar het oordeel van het hof is hierdoor sprake van een tegenstrijdig belang. Daar komt bij dat [belanghebbende 2.] bij beide taxaties betrokken is geweest en hij ter zitting heeft bevestigd dat hij jaren geleden al door de voorkeursgerechtigde is benaderd om de band tussen de familie [appellant] en de voorkeursgerechtigde te verbeteren, hetgeen naar het oordeel van het hof eveneens lijkt op een tegenstrijdig belang. De voorkeursgerechtigde op wiens verzoek [belanghebbende 2.] indertijd de familie [appellant] heeft benaderd, heeft immers belang bij een zo laag mogelijke verkoopprijs, terwijl de testamentair bewindvoerders en de curator belang hebben bij een zo hoog mogelijke prijs. Verder blijkt uit het taxatierapport d.d. 15 maart 2013 dat [belanghebbende 2.] tegenover de taxateur heeft aangegeven dat de boerderij ongewijzigd is ten opzichte van de opname in opdracht van de voorkeursgerechtigde op 6 oktober 2012, is de taxateur door [belanghebbende 2.] verzocht niet opnieuw een inspectie te doen en is de taxateur niet op de hoogte gesteld van het verkennend bodemonderzoek dat inmiddels was verricht. Van dit verkennend bodemonderzoek wordt in het taxatierapport dan ook geen melding gemaakt. Ook is de taxateur niet geïnformeerd over de saneringswerkzaamheden die inmiddels hadden plaatsgevonden. Had de taxateur een inspectie verricht dan had hij gezien dat de geluidswal was gesaneerd. Tenslotte blijkt uit het taxatierapport dat de boerderij een perceel van meer dan 4.000 m3 betreft, terwijl de in het taxatierapport genoemde referenties - op één na - beduidend kleiner zijn.
Het hof stelt verder vast dat sloopbedrijf [sloopbedrijf] B.V. opdrachtgever is geweest van het verkennend bodemonderzoek, terwijl de kosten hiervan wel ten laste van de nalatenschap zijn gebracht. Uit het rapport blijkt bovendien niet van een zodanig ernstige vervuiling dat het nodig wordt geacht nader onderzoek te verrichten. Ook de kosten van de tweede taxatie, die in feite gelijkluidend is aan de eerste taxatie, zijn ten laste van de nalatenschap gebracht.
3.6.8.
Gelet op de gehele gang van zaken oordeelt het hof dat de procedure in zake de verkoop van de boerderij en de totstandkoming van de taxatieprijs niet aan de te verlangen zorgvuldigheid heeft voldaan.
Het hof komt tot dit oordeel omdat de nieuwe taxatie niet is gebaseerd op een opneming ter plaatse en is gemaakt door een taxateur die eerder voor de voorkeursgerechtigde was opgetreden. Voorts overweegt het hof dat de taxateur geen rekening heeft gehouden met de inmiddels plaats gevonden hebbende opruiming van puin en met het bodemkundig rapport. Ook het feit dat in het bodemkundig onderzoek is vermeld dat een of meer peilingen niet in overeenstemming met de voorschriften zijn uitgevoerd vanwege grote haast, laat het hof bij zijn oordeel meewegen. Het hof stelt vast dat er voorts twijfel is over het antwoord op de vraag wiens belangen nu door [belanghebbende 2.] worden gediend: de belangen van de voorkeursgerechtigden of de belangen van [appellant], de curandus. [belanghebbende 2.] is voor beiden opgetreden en nu er een belangentegenstelling is tussen [appellant] en de voorkeursgerechtigde, acht het hof dit in strijd met de van betrokkenen te verwachten zorgvuldigheid. Het hof is van oordeel dat evenmin duidelijk is om welke reden de verkoopprijs veel lager zou dienen te worden vastgesteld dan de getaxeerde waarde, nu het rapport van het bodemkundig onderzoek geen aanleiding geeft tot het treffen van bodemsaneringsmaatregelen. In dit verband acht het hof ook van belang dat inmiddels al een sanering van de geluidswal had plaatsgevonden.
Om deze redenen is het hof van oordeel dat het taxatierapport waarin de waarde is vastgesteld op € 340.000,00 geen uitgangspunt kan zijn voor de bepaling van de verkoopprijs. Ook de lager vastgestelde prijs van € 210.000,00 kan niet als uitgangspunt worden genomen.
Op grond van het vorenstaande overweegt het hof dat een nieuwe taxatie dient plaats te vinden waarbij de curator en andere belanghebbenden de vereiste zorgvuldigheid in acht dienen te nemen.
3.6.9.
Gelet op de verstoorde verhoudingen tussen [appellant] en de belanghebbenden dient de nieuwe taxatie uitgevoerd te worden door een in onderling overleg tussen de curator en mr. Zomer-van den Berg aan te wijzen taxateur, bij welke nieuwe taxatie het rapport verkennend bodemonderzoek d.d. 14 december 2012, alsmede alle overige relevante stukken in aanmerking moeten worden genomen en welke taxatie en opname plaats zal vinden enkel in aanwezigheid van mr. Zomer-van den Berg en de curator.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof voormelde beschikking van 5 maart 2013 bekrachtigen en de verdere behandeling van de zaak aanhouden tot 14 januari 2014 pro forma, teneinde het nieuwe taxatierapport van de boerderij en de reacties daarop van appellant en belanghebbenden af te wachten.
3.8.
Tot slot overweegt het hof dat door de werkzaamheden van de curator en de testamentair bewindvoerders de kosten voor [appellant] aanmerkelijk zijn opgelopen. Nu [appellant] onder curatele is gesteld geeft het hof - vanuit een oogpunt van kostenbesparing en gelet op de schijn van belangenverstrengeling waar het [belanghebbende 2.] betreft - in overweging dat na een verloop van vijf jaren na het overlijden van de vader van [appellant] het bewind op verzoek van de rechthebbende door de rechtbank kan worden opgeheven indien aannemelijk is dat de rechthebbende de onder bewind staande goederen zelf op verantwoorde wijze zal kunnen besturen.

4.De beslissing

Het hof:
in de zaken bekend onder zaaknummer HV 200.128.002/01 en HV 200.134.211/01
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, sector kanton, locatie Bergen op Zoom, van 5 maart 2013;
wijst af het verzoek om te bepalen dat [appellant] met onmiddellijke ingang, met ondersteuning van de GGz, weer zijn intrek kan nemen in de boerderij, onder uitschrijving van de Kromsteven, met bevel aan [belanghebbende 2.] het huis weer in te richten en al zijn huisraad en meubilair welke hij heeft weggenomen, onverwijld terug te plaatsen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt appellant het hof tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum een op de wijze zoals hiervoor onder 3.6.9. is overwogen tot stand gekomen taxatierapport te verstrekken, alsmede de reactie van appellant en belanghebbenden daarop, welk taxatierapport appellant eveneens tijdig voor de hierna te noemen pro forma datum moet verstrekken aan belanghebbenden;
houdt iedere verdere beslissing PRO FORMA aan tot 14 januari 2014.
Deze beschikking is gegeven door mrs. W.Th.M. Raab, M.C. Bijleveld-van der Slikke en A.E. van Solinge en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2013.