Uitspraak
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
.
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant. De moeder, wonende in Groot-Brittannië, was geschorst in de uitoefening van het gezag over haar minderjarige kinderen. De rechtbank had de Stichting Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant belast met de voorlopige voogdij. De moeder verzocht om vernietiging van deze beschikking, stellende dat er geen recente feiten waren die konden leiden tot ontzetting van het gezag. Tijdens de mondelinge behandeling op 12 november 2013 zijn zowel de moeder als vertegenwoordigers van de stichting en de Raad voor de Kinderbescherming gehoord. Het hof heeft vastgesteld dat de zaak een internationaal karakter heeft, aangezien de verblijfplaats van de moeder en de kinderen in Engeland ligt. Het hof heeft de rechtsmacht beoordeeld aan de hand van de Brusselse verordening II-bis en geconcludeerd dat er sprake was van een spoedeisend geval, waardoor het hof bevoegd was om te oordelen.
Het hof heeft vervolgens de feiten en omstandigheden rondom de schorsing van het gezag beoordeeld. Het hof kwam tot de conclusie dat er geen recente feiten waren die konden leiden tot ontzetting van het gezag van de moeder. De door de Raad en de stichting aangevoerde gronden waren niet voldoende onderbouwd. De moeder had bewijsstukken overgelegd die de vermoedens van de Raad en de stichting weerlegden. Gezien het voorgaande heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en de schorsing van de moeder in de uitoefening van het gezag opgeheven. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.