In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 21 november 2013, zijn de verzoeken van zowel de moeder als de biologische vader van de minderjarige [zoon] aan de orde. De moeder, vertegenwoordigd door mr. S.L.B. Koelman-Duijf, heeft in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Maastricht van 7 augustus 2012 aangevochten, waarin de biologische vader ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De biologische vader, vertegenwoordigd door mr. C.C. Berends, heeft op zijn beurt in hoger beroep de beschikking van de rechtbank Limburg van 7 mei 2013 aangevochten, waarin zijn verzoek om een omgangsregeling werd afgewezen.
Het hof overweegt dat het ontbreken van juridisch vaderschap de biologische vader niet uitsluit van het indienen van een verzoek tot omgang. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de biologische vader en [zoon], wat het hof bevestigt. De moeder heeft echter ernstige bezwaren tegen de omgang, maar het hof oordeelt dat deze bezwaren niet voldoende zijn om de omgang te ontzeggen. Het hof benadrukt dat de moeder haar wettelijke verantwoordelijkheid heeft om de omgang tussen de biologische vader en [zoon] mogelijk te maken.
Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Maastricht voor zover de biologische vader is ontvangen in zijn verzoek en vernietigt de beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij het hof partijen verwijst naar het aXiehuis voor het opstarten van de omgangsregeling. Het hof stelt een begeleide omgangsregeling voor, waarbij de biologische vader recht heeft op omgang met [zoon] gedurende één zaterdag per veertien dagen, indien de verwijzing naar het aXiehuis niet leidt tot omgang. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.