24.3Partijen komen overeen dat indien de franchiseovereenkomst eindigt, ongeacht de grond waarop, de tussen partijen gesloten huurovereenkomst per dezelfde datum zal eindigen, zonder dat daarvoor een separate opzegging is vereist. (..)
Artikel 27Geheimhouding, Non-concurrentiebeding
(..) 27.3 Franchisenemer zal, behoudens schriftelijke toestemming van de franchisegever gedurende de looptijd van deze overeenkomst rechtstreeks noch indirect soortgelijke activiteiten uitoefenen in een gebied waarin hij concurreert met een lid van het franchisenet, en gedurende een periode van één jaar na beëindiging daarvan binnen het in artikel 3 bedoelde contractsgebied niet om enige reden direct of indirect, zelfstandig of in dienstverband of in de vorm van een vennootschap werkzaam zijn of financiële, danwel andere zakelijke belangen hebben bij activiteiten die soortgelijk zijn aan de door de franchisenemer in het kader van deze overeenkomst uitgeoefende activiteiten. (..)”
- In de Algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden is (onder meer) bepaald:
“(..) 12 Betaling
(..) 12.2 Verkoper is gerechtigd op elk moment gehele vooruitbetaling van de koopprijs danwel enige andere zekerheid te verlangen voor de betaling van de koopprijs alvorens een aanvang te nemen dawel voort te gaan met de uitvoering van de overeenkomst (..)”.
- [Retail] Retail is met de V.O.F., [appellant 1.] en [echtgenote van appellant 1.] met ingang van 9 december 2004 tevens een (onder)huurovereenkomst met betrekking tot de winkel aangegaan, welke op 21 september 2009 stilzwijgend is verlengd voor de duur van vijf jaar.
- In de huurovereenkomst zijn partijen (onder meer) overeengekomen:
“(..) Artikel 10 (..)
f. Partijen verklaren uitdrukkelijk dat onderhavige huurovereenkomst is aangegaan in het kader van de tevens tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst. Onderhavige huurovereenkomst en de franchiseovereenkomst zijn derhalve onlosmakelijk met elkaar verbonden, hetgeen inhoudt dat deze huurovereenkomst zonder rechterlijke tussenkomst eindigt op het moment waarop de tussen partijen gesloten franchiseovereenkomst om welke reden dan ook zal worden ontbonden. (..)”
- Bij beschikking van 30 december 2004 heeft de kantonrechter op het gezamenlijke verzoek van [Retail] Retail, de V.O.F., [appellant 1.] en [echtgenote van appellant 1.] goedkeuring in de zin van artikel 7:291 BW verleend aan (onder meer) artikel 10f van de huurovereenkomst.
- Op 21 september 2009 zijn [Retail] Retail, de V.O.F., [appellant 1.] en [echtgenote van appellant 1.] een ‘Allonge bij Franchiseovereenkomst huur- en prijsconditiestelsel 2009’ en een ‘Allonge bij Huurovereenkomst huur- en prijsconditiestelsel 2009’ overeengekomen, waarbij zij (onder meer) in aanmerking hebben genomen:
“- dat per 1 januari 2009 een nieuw huur- en prijsconditiestelsel wordt ingevoerd; (..)
- dat partijen de afspraken ter zake nader wensen vast te leggen. (..)”.
- [appellant 1.] en [echtgenote van appellant 1.] zijn in de loop van 2012 verwikkeld geraakt in een echtscheidingsprocedure.
- [appellant 1.] heeft zich op 18 februari 2013 als eenmanszaak (winkel in brood en banket) ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, waarbij is vermeld dat [appellante 2.] de functie van financieel manager bekleedt met volledige volmacht.
- Bij e-mail van 22 maart 2013 heeft [Retail] Retail [appellant 1.] en [echtgenote van appellant 1.] bericht dat de factuur over week 11 van 2013 ad € 2.338,50 uiterlijk op 25 maart 2013 te 15:00 uur op haar bankrekening bijgeschreven dient te zijn.
- [appellant 1.] heeft hierop bij e-mail van 24 maart 2013 bericht dat deze factuur niet betaald kan worden omdat onvoldoende financiële middelen voorhanden zijn.
- Op 26 maart 2013 is zijdens [Retail] Retail aan [appellant 1.] en [echtgenote van appellant 1.] bericht dat vastgehouden werd aan de prijsafspraken, door partijen genoemd
- Bij e-mail van dezelfde dag heeft [appellant 1.] hierop bericht
- [Retail] Retail heeft vervolgens bij brief van 3 april 2013 de franchiseovereenkomst en de huurovereenkomst per dezelfde datum buitengerechtelijk ontbonden.
- Bij brief van 12 april 2013 heeft [Retail] Retail de V.O.F. en [appellant 1.] (onder meer) bericht dat zij vernomen had dat [appellant 1.] voornemens was de winkel op 15 april 2013 wederom te openen, dat zij daartoe niet bevoegd waren en hen in gebreke en aansprakelijk gesteld in verband met overtreding van het verbod de exploitatie van de winkel te staken, van het verbod zonder toestemming gebruik te maken van de handelsnaam van [Retail] Retail en van het verbod tot het voeren van een afwijkend (zeer beperkt en niet-representatief) assortiment, alsmede hen aansprakelijk gesteld voor de door [Retail] Retail geleden en nog te lijden (reputatie)schade als gevolg van het vorenstaande en gesommeerd uiterlijk per 15 april 2013 de bedrijfsactiviteiten in en rond de Bakker [Bakker A.] vestiging te staken en gestaakt te houden en de winkel aan [Retail] Retail beschikbaar te stellen.
- [Retail] Retail heeft bij brief van 16 april 2013 aan de V.O.F. en [appellant 1.] geconstateerd dat [appellant 1.] niet aan de sommatie had voldaan en het onderhavige kort geding aangekondigd.
4.2.1.In de onderhavige kort gedingprocedure heeft [Retail] Retail in eerste aanleg de vof, [appellant 1.], [echtgenote van appellant 1.] en [appellante 2.] gedagvaard. [Retail] Retail vorderde wege van voorlopige voorziening, kort weergegeven:
veroordeling van de vof, [appellant 1.] en [echtgenote van appellant 1.] tot het ontruimen van de gehuurde bedrijfsruimte;
veroordeling van de vof, [appellant 1.] en [echtgenote van appellant 1.] tot het staken van de inbreukmakende activiteiten, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
hoofdelijke veroordeling van de vof, [appellant 1.] en [echtgenote van appellant 1.] tot betaling van een voorschot op de verbeurde contractuele boete;
hoofdelijke veroordeling van de vof, [appellant 1.] en [echtgenote van appellant 1.] tot betaling van een voorschot op de uitstaande betalingsverplichtingen;
de vof, [appellant 1.], [echtgenote van appellant 1.] en [appellante 2.] te verbieden direct dan wel indirect berichten over [Retail] Retail dan wel haar (franchise)organisatie en/of aan haar gelieerde ondernemingen te verspreiden, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
met hoofdelijke veroordeling van de vof, [appellant 1.], [echtgenote van appellant 1.] en [appellante 2.] in de proceskosten.
4.2.2.De kantonrechter heeft de vorderingen 3 en 4 afgewezen omdat naar zijn oordeel niet is gebleken van een spoedeisend belang bij die vorderingen. [Retail] Retail is daar niet tegen opgekomen, zodat die vorderingen in dit hoger beroep niet aan de orde komen.
4.2.3.De kantonrechter heeft de vorderingen 1 en 2 afgewezen voor zover gericht tegen [echtgenote van appellant 1.] en vordering 5 afgewezen voor zover gericht tegen de vof en tegen [echtgenote van appellant 1.].
[Retail] Retail is tegen deze afwijzingen niet tegen opgekomen, zodat die vorderingen in zoverre in hoger beroep geen rol spelen.
4.2.3.De kantonrechter heeft de vorderingen 1 en 2, kort gezegd, toegewezen jegens de vof en [appellant 1.]. Tegen deze toewijzing hebben [appellant 1.] en [appellante 2.] geen grief gericht, zodat die vorderingen ook in zoverre in dit hoger beroep niet aan de orde komen.
4.2.4.Naar aanleiding van vordering 5 voor zover gericht tegen [appellant 1.] en [appellante 2.] heeft de kantonrechter als volgt beslist:
“Verbiedt [appellant 1.] en [appellante 2.] direct dan wel indirect berichten over [Retail] Retail, dan wel haar (franchise)organisatie en/of aan haar gelieerde ondernemingen te verspreiden en bepaalt dat [appellant 1.] en [appellante 2.] aan [Retail] Retail een dwangsom verbeuren van € 500,00 voor iedere keer dat zij in strijd handelen met dit verbod, tot een maximum van € 25.000,--;”.
[appellant 1.] en [appellante 2.] hebben in dit hoger beroep één grief aangevoerd. Die grief is gericht tegen deze beslissing van de kantonrechter. Het hof komt ten aanzien van die grief tot het volgende oordeel.
4.3.1.[Retail] Retail heeft aan vordering 5, samengevat, ten grondslag gelegd dat [appellant 1.] en [appellante 2.] het geschil met [Retail] Retail op zodanige wijze onder de aandacht van de pers hebben gebracht dat geen recht is gedaan aan de werkelijkheid. Volgens [Retail] Retail moeten de uitlatingen van [appellant 1.] en [appellante 2.] worden gekwalificeerd als laster en leveren zij onrechtmatig handelen van [appellant 1.] en [appellante 2.] jegens [Retail] Retail op.
4.3.2.[appellant 1.] en [appellante 2.] hebben in eerste aanleg betwist dat zij zich aan laster schuldig hebben gemaakt. Volgens hen hebben zij de overeenkomsten met [Retail] Retail, gelet op de uitwerking daarvan, terecht als “wurgcontract” aangeduid en kan de relatie tussen [Retail] Retail en de franchisenemers als slavernij worden aangemerkt omdat daarbij sprake is van uitbuiting van ondernemers en kartelvorming.
4.3.3.De kantonrechter heeft dit verweer verworpen in de overweging 3.14 en 3.15 van het vonnis, welke overwegingen het hof hieronder zal weergeven:
“3.14 Bij de beoordeling van het sub 5 gevorderde verbod om over [Retail] Retail en haar organisatie te berichten is uitgangspunt dat dit een beperking vormt op het grondrecht van vrijheid van meningsuiting dat aan [appellant 1.] en [appellante 2.] toekomt op grond van artikel 10 lid 1 EVRM. Dit recht kan volgens het tweede lid van dat artikel slechts worden beperkt indien deze beperking bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is, bijvoorbeeld ter bescherming van de goede naam of de rechten van anderen. Van een beperking die bij de wet is voorzien, is sprake wanneer de uitlatingen onrechtmatig zijn in de zin van artikel 6:162 BW. Bij de beantwoording van de vraag of dit zich hier voordoet, staan twee fundamentele rechten tegenover elkaar, te weten het recht van [Retail] Retail op bescherming van haar eer en goede naam en aan de andere kant het recht van [appellant 1.] en [appellante 2.] op vrijheid van meningsuiting. Het antwoord op de vraag welk van deze rechten zwaarder weegt, moet worden gevonden door een afweging van alle ter zake dienende omstandigheden van het geval. Bij de afweging van die omstandigheden dienen ook de maatschappelijke belangen te worden betrokken die tegenover elkaar staan, namelijk enerzijds het belang dat individuele burgers niet door publicaties of publieke uitlatingen worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen en anderzijds het belang dat misstanden die de samenleving raken niet door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek kunnen blijven voortbestaan.