Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/249327 / HA ZA 12-602)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
‘[bankrekeningnummer van Pensioenfonds, hof]
‘verzorging (…) door middel van pensioen’) is onvoldoende, ook bezien in samenhang met de (betwiste) stelling dat [echtgenoot van zuster 2.]] tandarts en ondernemer is en een pensioenvennootschap heeft.
(a) het na voldoening van de uitgaven voor [overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] resterende bedrag ten goede moest komen aan Pensioenfonds, niet aan (executeur-testamentair [zuster 1. van overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] ten behoeve van) de erfgenamen van [overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds],
(b) (de aandelen in en het vermogen van) Pensioenfonds niet in de nalatenschap van [overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] viel en uitsluitend aan de erfgenamen van [bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] toekwam,
(c) de erfgenamen van [bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] enerzijds en de erfgenamen van [overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] anderzijds aldus tegengestelde belangen hadden (memorie van grieven sub 25, dagvaarding in eerste aanleg sub 2.16 en 3.5) en
(d) een geschil was ontstaan tussen de erfgenamen van [overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] (voor wie executeur-testamentair [zuster 1. van overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] optrad) en de erfgenamen van [bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] (de kleinkinderen [kleinkinderen]) over (onder meer) de vraag of middelen ten onrechte aan Pensioenfonds waren onttrokken, waarbij de erfgenamen van [bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] de erfgenamen van [overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] verweten grote bedragen van de rekening van Pensioenfonds te hebben betaald of opgenomen.
Pensioenfonds heeft in dit kader verder gewezen op de overgelegde brief van 19 april 2004 van executeur-testamentair [zuster 1. van overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds], waarin melding is gemaakt van
‘een beslaglegging op verzoek van[de erfgenamen van [bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds], hof]
’en is medegedeeld dat
‘er van de gezamenlijke erven[overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] van rechtswege verwacht wordt, al dan niet toestemming te geven voor teruggave goederen aan de erven [erven van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds]’. Pensioenfonds verbindt aan deze subsidiaire stelling de conclusie dat [echtgenoot van zuster 2.]] en [overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds], door de middelen aan [zuster 1. van overleden echtgenote van bestuurder en aandeelhouder van Pensioenfonds] ter hand te stellen en niet aan Pensioenfonds te retourneren, onrechtmatig heeft gehandeld, zodat [echtgenoot van zuster 2.]] en [zuster 2.] het resterende bedrag van € 25.729,81 aan haar moeten vergoeden.