Het hof overweegt omtrent het voorgaande allereerst dat de vraag of in een geval als het onderhavige sprake is van verrijking respectievelijk verarming in de zin van artikel 6:212 BW, beoordeeld dient te worden naar objectieve maatstaven (HR 24 mei 2013, LJN: BZ1782).
Het hof neemt als vaststaand aan dat [appellant] ook ná 1 april 2007 heeft kunnen beschikken over de onderhavige staanplaats. Weliswaar stelt [appellant] dat hem door Familyland de toegang tot het gehuurde was ontzegd, maar Familyland heeft dit bestreden en [appellant] heeft zijn stelling onvoldoende onderbouwd. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft hij desgevraagd verklaard dat hem niet expliciet de toegang is ontzegd, maar dat hij die ontzegging heeft afgeleid uit het feit dat de huurovereenkomst was opgezegd en uit het feit dat hem ingaande 1 april 2007 geen toegangspas voor het terrein meer werd verstrekt. Omtrent dit laatste punt heeft Familyland ter zitting verklaard dat toegangspassen (nodig om per auto de slagboom te kunnen passeren) slechts één jaar geldig zijn en jaarlijks worden verstrekt na verlenging van de overeenkomst en na betaling van het staangeld, welke stellingen door [appellant] niet zijn weersproken. Familyland heeft, met andere woorden, afgifte van een nieuwe toegangspas opgeschort omdat [appellant] niet aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan. Gelet op het voorgaande kan de stelling van [appellant] dat hem de toegang tot het gehuurde was ontzegd, niet worden aanvaard.
[appellant] heeft ook na 1 april 2007 kunnen beschikken over de staanplaats en heeft ook daadwerkelijk van de staanplaats gebruik gemaakt, namelijk: tot en met januari 2008 in verband met onderverhuur en na januari 2008 in verband met de door hem beoogde verkoop van de vakantiebungalow aan (een) derde(n).
Dat de onderhuurders na 1 april 2007 niet aan hun betalingsverplichtingen jegens [appellant] hebben voldaan doet aan het voorgaande niet af: de onderhuurders waren tot betaling aan [appellant] verplicht en zijn ook door de kantonrechter bij vonnis van 2 januari 2008 (door Familyland overgelegd als productie 2 bij gelegenheid van het pleidooi) tot betaling van huur c.q. gebruiksvergoeding aan [appellant] veroordeeld.
Het hof verwerpt de stelling van [appellant] dat hij in ieder geval niet zou zijn verrijkt door de in het staangeld verdisconteerde vergoeding voor parkfaciliteiten. Familyland heeft onweersproken gesteld dat het hier gaat om een bijdrage in voorzieningen als wegen en riolering en andere vergelijkbare voorzieningen op het park. Verdiscontering van dergelijke kosten is naar het oordeel van het hof gebruikelijk: indien [appellant] elders een staanplaats had gehuurd, had hij ook een dergelijke bijdrage dienen te betalen.
Het hof verwerpt ook de stelling van [appellant] dat Familyland niet zou zijn verarmd. Vast staat dat Familyland na 1 april 2007 niet heeft kunnen beschikken over de staanplaats en deze niet aan (een) derde(n) heeft kunnen verhuren of verkopen. Mede in het licht van de genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 24 mei 2013 brengt dit mee dat Familyland is verarmd in de zin van artikel 6:212 BW.
Voor de omvang van de verarming in de zin van genoemd wetsartikel is van belang dat Familyland bij gelegenheid van het pleidooi onweersproken heeft gesteld dat zij de staanplaats inmiddels heeft verhuurd aan een derde voor een huurprijs die overeenkomt met het bedrag dat [appellant] laatstelijk voor de staanplaats diende te betalen.
Naar het oordeel van het hof ontbreekt een redelijke grond voor de voormelde verrijking van [appellant] ten koste van Familyland.