In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, een man die in financiële problemen verkeerde. De rechtbank Oost Brabant had eerder op 16 augustus 2013 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren nakwam. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling op 4 april 2012 aanvankelijk niets heeft afgedragen aan de boedel, wat een ernstige tekortkoming is. De appellant had wel een salaris ontvangen, maar heeft niet voldaan aan de afdrachtverplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling.
Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2013 heeft de bewindvoerder haar verzoek om beëindiging van de schuldsaneringsregeling gemotiveerd gehandhaafd. De appellant heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij in een later stadium alsnog aan zijn informatieplicht heeft voldaan en dat hij bereid was om extra aflossingen te verrichten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant geen of slechts in geringe mate een verwijt kan worden gemaakt, wat een voorwaarde is voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling.
Het hof heeft geconcludeerd dat er geen concreet plan van aanpak is gepresenteerd door de appellant om de boedelachterstand in te lopen en dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij zijn verplichtingen kan nakomen. Daarom heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.