ECLI:NL:GHSHE:2013:5497

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
HV200.132.459_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, een man die in financiële problemen verkeerde. De rechtbank Oost Brabant had eerder op 16 augustus 2013 de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd op verzoek van de bewindvoerder, omdat de appellant zijn verplichtingen niet naar behoren nakwam. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling op 4 april 2012 aanvankelijk niets heeft afgedragen aan de boedel, wat een ernstige tekortkoming is. De appellant had wel een salaris ontvangen, maar heeft niet voldaan aan de afdrachtverplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2013 heeft de bewindvoerder haar verzoek om beëindiging van de schuldsaneringsregeling gemotiveerd gehandhaafd. De appellant heeft in zijn beroepschrift aangevoerd dat hij in een later stadium alsnog aan zijn informatieplicht heeft voldaan en dat hij bereid was om extra aflossingen te verrichten. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant geen of slechts in geringe mate een verwijt kan worden gemaakt, wat een voorwaarde is voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft geconcludeerd dat er geen concreet plan van aanpak is gepresenteerd door de appellant om de boedelachterstand in te lopen en dat de appellant niet heeft aangetoond dat hij zijn verplichtingen kan nakomen. Daarom heeft het hof de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de schuldsaneringsregeling tussentijds beëindigd. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsaneringsregeling en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 24 oktober 2013
Zaaknummer: HV 200.132.459/01
Zaaknummer eerste aanleg: R 12/154
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M.J.L. Versantvoort.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost Brabant van 16 augustus 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 23 augustus 2013, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en:
zowel primair als subsidiair:
1. het bestreden vonnis te vernietigen,
primair:
2. met bepaling dat de eerder uitgesproken wettelijke schuldsaneringsregeling in stand blijft
conform de vastgestelde termijn,
subsidiair:
3. met bepaling dat de uitgesproken schuldsaneringsregeling wordt verlengd met een door het hof nader te bepalen termijn,
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. B.G. Arends, waarnemend namens mr. Versantvoort;
- mevrouw A.M. Distelbrink, hierna te noemen: de bewindvoerder.
Voorts is ter zitting verschenen de heer A. Sijtsma, die zich bereid heeft verklaard het beschermingsbewind van [appellant] op zich te (gaan) nemen.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 5 juli 2013;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 5 september 2013;
- de brief met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 16 september 2013;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 7 oktober 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 4 april 2012 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 12 april 2013 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan.
Aangezien er baten zijn voor uitdeling verkeert [appellant] van rechtswege in staat van faillissement zodra de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[appellant] heeft in het beroepschrift - kort samengevat – het volgende aangevoerd:
  • ten onrechte gaat de rechtbank eraan voorbij dat [appellant] in een later stadium alsnog aan zijn informatieplicht heeft voldaan;
  • voor [appellant] is het onduidelijk op welke wijze de boedelachterstand van € 4.250,64 is ontstaan;
  • ten onrechte is in het vonnis niet meegenomen dat [appellant] heeft aangegeven maandelijkse extra aflossingen te verrichten, en bovendien heeft aangegeven in te stemmen met een eventuele verlenging van de duur van de schuldsaneringsregeling, dit teneinde de mogelijke boedelachterstand in te lopen;
  • [appellant] heeft beroep aangetekend tegen de opgelegde boete door het CJIB van € 396, --, maar daaromtrent nog geen uitspraak ontvangen;
  • Het bedrag van € 2.400,-- ten aanzien van proceskosten betreft een schuld die zijn oorzaak vindt in de periode van vóór toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3.3.1.
De bewindvoerder heeft in haar brief en ter zitting haar verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.4.2.
Met betrekking tot de aan [appellant] in het kader van de toepassing van de schuldsaneringsregeling opgelegde informatieplicht overweegt het hof het volgende.
3.4.3.
Uit het voortgangsverslag van de bewindvoerder d.d. 3 oktober 2012 blijkt dat [appellant] en zijn dochter bij vonnis van de kantonrechter hoofdelijk zijn veroordeeld tot betaling van proceskosten ter grootte van € 2.400,--.Deze proceskosten hebben betrekking op een procedure tussen de verhuurder van de horecaonderneming enerzijds en [appellant] en zijn dochter anderzijds, omdat een achterstand was ontstaan in de huurbetalingen betreffende het door [appellant] en zijn dochter gehuurde pand voor hun cafébedrijf.De bewindvoerder heeft daarop [appellant] herhaalde malen verzocht hem nader te informeren over de gang van zaken rond deze procedure, meer in het bijzonder of het klopt dat de rechtsbijstandverzekeraar namens [appellant] in hoger beroep wil gaan, wat de kosten van het hoger beroep zullen zijn en of de rechtsbijstandsverzekering denkt dat een hoger beroep succesvol is. Het hof stelt vast dat tot aan de mondelinge behandeling in hoger beroep van de onderhavige zaak [appellant] geen enkele informatie ter zake deze procedure aan de bewindvoerder heeft verstrekt.Daarnaast is eerst ter zitting in hoger beroep gebleken dat [appellant] zonder voorafgaande toestemming van de bewindvoerder de rechtsbijstandverzekering opdracht heeft gegeven hoger beroep in te stellen van het vonnis, waarin hij hoofdelijk is veroordeeld tot betaling van de hierboven vermelde proceskosten.Omdat [appellant] heeft nagelaten de bewindvoerder op de hoogte te stellen van deze procedure en evenmin toen die procedure in eerste aanleg nog liep terstond de bewindvoerder – zoals door deze verzocht – alle tot dan toe uitgewisselde processtukken te bezorgen, heeft hij daarmee de bewindvoerder de mogelijkheid ontnomen te beoordelen of het overnemen van deze procedure – reeds in eerste aanleg - zinvol is en eventueel navraag te doen bij de rechtsbijstandverzekeraar of de proceskosten door de verzekering worden gedekt.Van deze handelwijze door [appellant], het weigeren de bewindvoerder nader te informeren, valt hem een ernstig verwijt te worden gemaakt. Of de proceskosten ook als nieuwe schuld van [appellant] kunnen worden aangemerkt, zoals de rechtbank heeft aangenomen, heeft het hof (nog) niet kunnen vaststellen. Los van de werking van artikel 28 lid 4 Fw heeft [appellant] geen uitsluitsel kunnen geven omtrent de vraag of de proceskostenveroordeling door de rechtsbijstandsverzekeraar is gedekt. Dit laat overigens de hierboven vastgestelde nalatigheid van [appellant] onverlet.
3.4.3.
Anders dan in het beroepschrift nog is gesteld heeft de advocaat van [appellant] namens [appellant] desgevraagd tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de door de bewindvoerder becijferde boedelachterstand tot en met juni 2013 ter grootte van € 4.250,64 juist is. Daarmee is tevens komen vast te staan dat [appellant] vanaf de aanvang van de schuldsaneringsregeling d.d. 4 april 2012 aanvankelijk niets heeft afgedragen aan de boedel. Eerst in mei 2013 heeft [appellant] een bedrag van € 50,-- op de boedelrekening gestort, terwijl hij in die maand een bedrag van € 1.301,53 aan de boedel diende af te dragen. In die maand heeft [appellant] een salaris ontvangen van € 2.865,11, inclusief vakantietoeslag, terwijl de bewindvoerder het vrij te laten bedrag voor de maand mei had vastgesteld op € 1.563,58. Van deze gedraging valt [appellant] eveneens een ernstig verwijt te worden gemaakt, nu het afdragen van de vastgestelde afdracht boven het vrij te laten bedrag aan de boedel ten behoeve van de schuldeisers als één van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen moet worden beschouwd.
3.4.4.
Tot slot is niet gebleken van een concreet plan van aanpak op welke wijze [appellant] voornemens is de boedelachterstand uit het door hem te ontvangen vrij te laten bedrag – en derhalve niet uit de door hem in totaliteit te verwerven inkomsten - te gaan inlopen binnen de resterende looptijd van de schuldsaneringsregeling, hetgeen andermaal een grond oplevert de toepassing van de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen.
Het hof merkt in dat verband op dat een verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling van [appellant] niet opportuun wordt geacht, nu daarvoor tenminste is vereist dat [appellant] van zijn tekortkomingen geen of slechts in geringe mate een verwijt kan worden gemaakt. Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, is daarvan bij [appellant] evenwel geen sprake.
3.5.
De slotsom is dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds beëindigd dient te worden.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, E.A.G.M. Waaijers en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2013.