In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, een man die in financiële problemen verkeerde. De appellant had eerder een schuldsaneringsregeling toegewezen gekregen, maar de bewindvoerder verzocht om tussentijdse beëindiging op basis van artikel 350 lid 3 van de Faillissementswet. Het hof had eerder, op 27 maart 2012, de schuldsaneringsregeling verlengd onder voorwaarden, waaronder het tijdig voldoen aan verplichtingen en het aflossen van nieuwe schulden. Echter, het hof constateerde dat de appellant geen inspanningen had geleverd om zijn verdiencapaciteit te vergroten en dat hij zijn verplichtingen niet nakwam. De rechtbank had op 14 augustus 2013 de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling toegewezen, wat door de appellant in hoger beroep werd bestreden. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2013 werd duidelijk dat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat er nieuwe schulden waren ontstaan. Het hof oordeelde dat de appellant verwijtbaar had gehandeld door niet aan zijn verplichtingen te voldoen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellant werd beëindigd.