ECLI:NL:GHSHE:2013:5496

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 oktober 2013
Publicatiedatum
20 november 2013
Zaaknummer
HV200.132.401_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, een man die in financiële problemen verkeerde. De appellant had eerder een schuldsaneringsregeling toegewezen gekregen, maar de bewindvoerder verzocht om tussentijdse beëindiging op basis van artikel 350 lid 3 van de Faillissementswet. Het hof had eerder, op 27 maart 2012, de schuldsaneringsregeling verlengd onder voorwaarden, waaronder het tijdig voldoen aan verplichtingen en het aflossen van nieuwe schulden. Echter, het hof constateerde dat de appellant geen inspanningen had geleverd om zijn verdiencapaciteit te vergroten en dat hij zijn verplichtingen niet nakwam. De rechtbank had op 14 augustus 2013 de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling toegewezen, wat door de appellant in hoger beroep werd bestreden. Tijdens de mondelinge behandeling op 16 oktober 2013 werd duidelijk dat de appellant niet had voldaan aan zijn verplichtingen en dat er nieuwe schulden waren ontstaan. Het hof oordeelde dat de appellant verwijtbaar had gehandeld door niet aan zijn verplichtingen te voldoen en dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling moest worden beëindigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank, waarmee de schuldsaneringsregeling van de appellant werd beëindigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak:24 oktober 2013
Zaaknummer: HV 200.132.401/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/10/635 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. C.A. Gobbens.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 14 augustus 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 22 augustus 2013, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijds beëindiging van de schuldsaneringsregeling alsnog af te wijzen en te verstaan dat op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing blijft.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant], bijgestaan door mr. P. van Riel waarnemend namens mr. Gobbens;
- de heer J. de laat, waarnemend namens mevrouw T. Vrolijk-Hilberath, hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 31 juli 2013;
- de brief met bijlage van de bewindvoerder d.d. 27 september 2013;
- de brief met bijlage van de advocaat van [appellant] d.d. 4 oktober 2013.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 14 oktober 2010 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis van 1 februari 2012 heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c, sub d en sub e Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 20 oktober 2011 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren is nagekomen of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins heeft belemmerd dan wel gefrustreerd,
bovenmatige schulden heeft doen of laten ontstaan en heeft getracht zijn schuldeisers te benadelen.
[appellant] is destijds van dit vonnis in hoger beroep gekomen.
Bij arrest van dit hof van 27 maart heeft het hof het bestreden vonnis vernietigd, het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] afgewezen en bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet. Het hof heeft daarnaast de duur van de schuldsaneringsregeling met twee jaar verlengd onder meer onder de voorwaarden dat [appellant] tijdens de resterende reguliere termijn en tijdens de verlenging van de schuldsaneringsregeling volledig en tijdig zal voldoen aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen en de nieuw ontstane schulden zal aflossen volgens het aflossingsschema en/of door giften van familie.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank, dit keer op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en sub d Faillissementswet (Fw), opnieuw de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 10 juni 2013 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden heeft doen of laten ontstaan.
3.4.
[appellant] heeft in het beroepschrift - kort samengevat – het volgende aangevoerd:
  • het verwijt dat [appellant] vanaf mei 2013 niets meer zou hebben afgedragen aan de boedelrekening berust op een misverstand, [appellant] ontving zijn inkomsten twee weken later, waarna direct de afdracht heeft plaatsgevonden;
  • het verwijt dat [appellant] niet aan zijn informatieverplichting zou hebben gehouden kan hij niet goed plaatsen, aangezien sprake was van een alsnog verlengde postblokkade;
  • [appellant] betwist dat de van hem te vergen medewerking op enig moment heeft ontbroken, de uitvoering van de regeling is hoe dan ook niet gefrustreerd;
  • anders dan de rechtbank heeft geoordeeld kan van [appellant] niet worden gevergd dat hij solliciteert naar een geheel andere functie;
  • [appellant] heeft steeds gezocht naar een aanvullende baan voor tijden die niet conflicteren met zijn werkzaamheden bij TNT-post;
  • [appellant] betwist nadrukkelijk dat er bovenmatige nieuwe schulden zijn ontstaan, het in het bestreden vonnis genoemde bedrag van € 3.362,-- is voor het grootste deel terug te voeren op de boedelafdrachten, die inmiddels hebben plaatsgevonden.
3.5.. De bewindvoerder heeft in de brief d.d. 27 september 2013 en ter zitting het verzoek de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen gemotiveerd gehandhaafd.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of bij [appellant], in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.6.2.
Zoals reeds hiervoor aangegeven heeft het hof op het eerder gedane verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling bij arrest van 27 maart 2012 bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt voortgezet en daarbij de duur van de schuldsaneringsregeling met twee jaar verlengd onder meer onder de voorwaarden dat [appellant] tijdens de resterende reguliere termijn en tijdens de verlenging van de schuldsaneringsregeling volledig en tijdig zal voldoen aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen en de nieuw ontstane schulden zal aflossen volgens het aflossingsschema en/of door giften van familie.
Uit dit arrest blijkt dat aanleiding voor het hof tot afwijzing van het verzoek van de bewindvoerder en tot verlenging van de looptijd van de schuldsaneringsregeling van [appellant] onder meer is geweest de mededeling van [appellant] ter zitting dat hij, naast zijn dienstbetrekking bij TNT, een aanvullende baan aan had genomen, waarmee hij zijn verdiencapaciteit had vergroot. Naar het oordeel van het hof in het arrest van 27 maart 2012 was [appellant] hiermee tegemoet gekomen aan een groot deel van de bezwaren van de bewindvoerder.
3.4.3.
De bewindvoerder heeft vervolgens in zijn eerste voortgangsverslag WSNP d.d. 26 april 2012, één maand na datum van het hierboven vermeld arrest van het hof, de rechtbank bericht dat [appellant] weliswaar had aangegeven een extra baan erbij te nemen, doch dat recent was gebleken dat [appellant] extra uren zou hebben gemaakt bij Post.nl waardoor dat niet meer mogelijk was. De bewindvoerder deelt voorts mee dat niet was gebleken dat het inkomen van [appellant] hoger was geworden zodat [appellant] opnieuw geen uitvoering had gegeven aan het genereren van meer inkomsten. Daarop heeft de bewindvoerder de rechtbank andermaal verzocht de toepassing van de schuldsaneringsregeling van [appellant] te beëindigen, welk verzoek de rechtbank bij vonnis waarvan beroep heeft toegewezen.
3.4.4.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft het hof [appellant] desgevraagd meegedeeld dat hij destijds tegenover het hof niet heeft verklaard een aanvullende baan te hebben aangenomen, maar dat hij heeft verklaard zich te hebben ingeschreven bij verschillende uitzendbureaus. [appellant] verkeerde in de veronderstelling dat hij daarop binnen afzienbare tijd een tweede aanvullende baan zou hebben.
Wat daar van zij, het hof is van oordeel dat [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep d.d. 19 maart 2012 feitelijk een verkeerde voorstelling van zaken heeft gegeven over zijn aanvullende baan. Het hof stelt vast dat achteraf is gebleken dat [appellant] helemaal geen inspanningen heeft geleverd om middels arbeid zijn verdiencapaciteit te vergroten om daarmee de belangen van zijn schuldeisers maximaal aan te trekken. Van deze gedraging valt [appellant] een ernstig verwijt te worden gemaakt.
[appellant] heeft niet aantoonbaar gesolliciteerd naar een aanvullende baan en zijn inkomen is ook na datum van het arrest van 27 maart 2012 onder bijstandsniveau gebleven met als gevolg dat nieuwe schulden zijn ontstaan (huurachterstand, achterstand in de betaling van de ziektekostenpremie, achterstand in de betaling van energie) en geen boedelafdrachten zijn gedaan.
3.4.5.
Ten tijde van toelating tot de schuldsaneringsregeling d.d. 14 oktober 2010 was sprake van een schuld van [appellant] van in totaal € 13.221,21. Blijkens het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging d.d. 10 juni 2013 bedraagt het saldo van de boedelrekening thans € 2.590,31, doch daar staat tegenover dat [appellant] voor een bedrag van € 3.095,53 nieuwe schulden heeft laten ontstaan.
[appellant] heeft gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregeling niet blijk gegeven van een saneringsgezinde houding. Aan de enkele toezegging van [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep dat hij thans op zoek gaat naar een andere fulltime baan gaat het hof gezien het vorenstaande en gezien de reeds aan [appellant] geboden extra kans, voorbij.
3.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen voert het hof tot de slotsom dat, nu [appellant] zich verwijtbaar niet heeft gehouden aan meerdere uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende kernverplichtingen, de rechtbank terecht en op goede gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, heeft geoordeeld dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] tussentijds moet worden beëindigd.
3.6.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A.G.M. Waaijers, R.R.M. de Moor en A.J. Coster en in het openbaar uitgesproken op 24 oktober 2013.