4.1.In dit hoger beroep kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
4.1.1.[appellant], geboren op [geboortedatum] 1951, is met ingang van 17 november 1997 bij STC in dienst getreden als taxi-chauffeur op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [appellant] is sinds maart/april 2009 ingezet als chauffeur bij vervoer van rolstoelgebonden personen.
4.1.2.[appellant] heeft zich op 21 november 2011 ziek gemeld in verband met psychische klachten. Op 24 november 2011 heeft een gesprek met de bedrijfsarts plaatsgevonden. In het verslag van dit spreekuurcontact bericht de bedrijfsarts aan STC dat [appellant] problemen heeft rond rolstoelvervoer rijden en dat de emoties hieromtrent hem hebben doen besluiten zich ziek te melden. In het verslag wordt melding ervan gemaakt dat de bedrijfsarts na overleg met STC met [appellant] heeft afgesproken dat hij per 28 november 2011 arbeidsgeschikt wordt geacht voor het rijden van een pendelbus. [appellant] heeft zijn werkzaamheden op 1 december 2011 hervat.
4.1.3.Op 7 december 2011 heeft een gesprek tussen partijen plaatsgevonden. Met verwijzing naar dit gesprek heeft STC in haar brief aan [appellant] van 8 december 2011 gesteld dat het opgedragen vervoer van drie of meer rolstoelers tegelijk conform de van toepassing zijnde wet- en regelgeving is toegestaan en dat alle betrokken voertuigen aan de daaraan gestelde specificatie-eisen voldoen, zodat er geen enkele reden is om deze opdrachten niet uit te voeren. In de brief staat voorts dat [appellant] in het gesprek heeft afgewezen het aanbod van STC om binnen het bedrijf te worden tewerkgesteld als normaal taxichauffeur, en dat verwacht wordt dat [appellant] de aan hem gegeven opdrachten voor rolstoelvervoer zonder enig probleem uitvoert, ook als dit het vervoeren van meerdere rolstoelers tegelijk betreft. [appellant] heeft zich op 11 december 2011 opnieuw ziek gemeld.
4.1.4.Op 31 januari 2012 heeft tussen partijen een gesprek plaatsgevonden. Bij brief aan [appellant] van 2 februari 2012 heeft STC haar besluit bevestigd om [appellant] niet meer in te zetten op het rolstoelvervoer. Als reden staat in de brief vermeld dat [appellant] weigert de werkzaamheden uit te voeren op de wijze als door STC opgedragen. In de brief worden alternatieve werkzaamheden aangeboden, te weten het rijden op een reguliere taxi(bus) of een Caddy, met welk laatste vervoersmiddel reguliere taxiritten worden uitgevoerd, maar waarbij ook regelmatig sprake is van rolstoelvervoer, maar dan slechts met één rolstoel. STC verzoekt [appellant] te laten weten welk alternatief de voorkeur heeft en tegen het einde van zijn ziekteverzuim contact op te nemen met de heer [directeur STC], directeur bij STC, om een en ander definitief af te stemmen.
4.1.5.In een door de bedrijfsarts opgestelde probleemanalyse WIA, gedateerd 5 maart 2012, staat dat er op dat moment geen benutbare mogelijkheden zijn, maar in de toekomst wel, dat het doel is om het werk te hervatten in de eigen functie, en voorts dat indien verschil van opvatting over de taakeisen blijft bestaan ander werk zal moeten worden aangeboden bij de eigen dan wel een andere werkgever, “echter uiteindelijk niet op grond van medische beperkingen”.
4.1.6.Naar aanleiding van een op 30 mei 2012 tussen partijen gevoerd gesprek schrijft de heer [personeels- en organisatieconsulent], personeels- en organisatieconsulent, bij brief van 6 juni 2012 namens STC aan [appellant] onder meer:
“Ik heb met je gesproken over het al dan niet nog zinvol zijn van het inzetten van de psychologe waar je enige tijd geleden onder behandeling bent geweest. Naar mijn idee hebben alle betrokken partijen het gevoel dat dit, gezien de huidige, positieve ontwikkeling, niet meer nodig lijkt.
Op 7 juni om 11.00 uur heb je een vervolgafspraak met de bedrijfsarts; wellicht kunnen dan nadere afspraken worden gemaakt met betrekking tot verdere re-integratie.”
4.1.7.In het verslag van het spreekuurcontact met [appellant] op 7 juni 2012 meldt de bedrijfsarts aan STC:
“De ervaren problemen en emoties rond zijn werk en werkomstandigheden heeft hij nog onvoldoende verwerkt en onder controle.
Behandeling bij psycholoog na verwijzing is nog niet tot stand gekomen. Het is m.i. van belang dat hij hier spoedig mee start. Kostenpost zou mede een rol spelen. Wellicht kunt u daar met medewerker nog eens samen naar kijken indien dit niet of slechts gedeeltelijk onder verzekerde zorg valt?
Ik acht uw medewerker nog volledig arbeidsongeschikt.
(..)”
4.1.8.Partijen hebben op 12 september 2012, in aanwezigheid van de bedrijfsarts, overleg gevoerd over de mogelijkheden en condities om binnen STC geleidelijk het werk te hervatten. In het van dit gesprek opgemaakte verslag schrijft de bedrijfsarts:
“Medewerker heeft te kennen gegeven weer te willen en kunnen werken, liefst in eigen werk bij eigen werkgever. Mogelijkheden en condities werden besproken om hieraan invulling te geven.
Duidelijk is geworden dat gezien de lange afwezigheid het aantal uren werkhervatting geleidelijk dient opgebouwd en ingevolge het verschil van inzicht tussen werkgever en medewerker over het taxivervoer in rolstoelbus deze werkzaamheden niet als re-integratie instrument te zien. Starten met werkzaamheden op bv. ‘caddy’ is een acceptabel alternatief.
De heer [directeur STC] zal enkele mogelijkheden in voorstel uitwerken, rekening houdend met de planning van andere chauffeurs. De heer [appellant] zal enkele dagen de gelegenheid nemen om hier op te reageren. Het streven is om dan in de loop van week 38-2012 met gedeeltelijke werkhervatting van ca. 50% te starten.
(..)”
4.1.9.Door STC op basis van dit gesprek gedane voorstellen zijn door [appellant] niet geaccepteerd. Terugkeer naar STC is uiteindelijk niet haalbaar gebleken. De heer [personeels- en organisatieconsulent] schrijft hierover namens STC in zijn brief aan [appellant] van 26 september 2012 onder meer:
“Na overleg met de bedrijfsarts en uw werkgever zijn wij van mening dat terugkeer naar uw werk als taxichauffeur niet meer haalbaar is; u blijkt niet bereid om in te stemmen met de wijze waarop uw werkgever het rolstoelvervoer wenst te organiseren en met de alternatieve inzet genoegen te nemen.
Ik heb u daarom ook opgeroepen voor het spreekuur van de bedrijfsarts voor volgende week donderdag, waarvoor u een dezer dagen een uitnodiging kan verwachten. Afhankelijk van zijn advies zullen wij direct daarna overgaan tot de aanvraag van een deskundigenoordeel bij het UWV, waarna wellicht een re-integratietraject spoor 2 zal volgen, dat wil zeggen re-integratie in een passende functie bij een andere werkgever. Hiertoe zal dan een daartoe deskundig bureau worden ingeschakeld om u daarbij te begeleiden.”
4.1.10.In zijn verslag van het spreekuurcontact met [appellant] op 4 oktober 2012 meldt de bedrijfsarts aan STC:
“De re-integratie in eigen of ander passend werk bij eigen werkgever is ondanks de inspanningen van zijde werkgever en werknemer tot op heden zonder succes gebleven en acht ik definitief niet haalbaar.
Er is sprake van ruime benutbare arbeidsmogelijkheden met uitsluitend de restrictie: niet bij huidige eigen werkgever i.c. situatieve arbeidsongeschiktheid.
Mijn advies is dan ook de mogelijkheden te onderzoeken en activiteiten op te starten richting hervatting van werkzaamheden bij andere werkgever.”
4.1.11.Op verzoek van STC heeft het UWV bij brief van 27 november 2012 een deskundigenoordeel gegeven over de re-integratie-inspanningen van STC voor [appellant]. Het oordeel luidt dat de inspanningen van STC tot dan toe onvoldoende zijn geweest. In de bij vermelde brief gevoegde rapportage van de arbeidsdeskundige staat vermeld:
“Er is geen sprake van een bevredigend re-integratieresultaat, werknemer werkt niet terwijl hij wel over benutbare mogelijkheden beschikt. Derhalve zullen de inspanningen getoetst worden. De bedrijfsarts stelt dat er sprake is van situatieve arbeidsongeschiktheid, maar dat werknemer over benutbare mogelijkheden beschikt. Voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van de werkgever wordt de door de bedrijfsarts opgestelde belastbaarheid als uitgangspunt genomen.
Werknemer is op het beoordelingsmoment één jaar arbeidsongeschikt. Een adequaat onderzoek naar de werkhervattingsmogelijkheden bij de eigen werkgever (spoor 1) ontbreekt, echter conform de door de bedrijfsarts opgestelde belastbaarheid zou dit niet aan de orde zijn.
Conform de processtappen van de Wet Verbetering Poortwachter, is een spoor 2-traject gezien de tijd sowieso aan de orde. Hoewel uit de contacten met werknemer en de casemanager blijkt dat men op dit moment bezig is om een dergelijk traject vorm te geven, beschik ik niet over concrete informatie/documentatie.
De door de werkgever uitgevoerde re-integratie-inspanningen zijn op dit moment als onvoldoende aan te merken. Gezien de tijd én het feit dat er geen zicht is op een duurzame plaatsing bij de eigen werknemer, is de inzet van een adequaat spoor 2-traject aan de orde.
(..)”
4.1.12.Eind december 2012 is Coulant reïntegratie, hierna: Coulant, ingeschakeld door STC om [appellant] in een passende functie bij een andere werkgever te plaatsen.
4.1.13.In het verslag van het spreekuurcontact met [appellant] op 7 februari 2013 meldt de bedrijfsarts aan STC:
“Er is nog steeds sprake van opkomende klachten/emoties en negatieve associaties met zijn eigen werk bij eigen werkgever. Wel heeft ook de heer [appellant] zelf nu de overtuiging dat de re-integratie bij andere werkgever (zgn. ‘2e spoor traject’) de noodzakelijke stap is.
Bemiddeling via Coulant is gaande.
(..)”
4.1.14.Bij brief van 14 maart 2013 heeft STC aan [appellant] bericht van oordeel te zijn dat [appellant] als werknemer onvoldoende meewerkt aan een voorspoedige re-integratie en dat per direct de doorbetaling van salaris zal worden stopgezet conform hetgeen hierover in de Wet Verbetering Poortwachter is opgenomen. In de brief is dit als volgt toegelicht:
“Vanuit de terugkoppeling van een gesprek dat, op ons verzoek, door het re-integratiebedrijf op dinsdag 12 maart jl. met u is gevoerd, is ons te kennen gegeven dat u niet voornemens bent in te gaan op een mogelijke plaatsing in een passende functie bij een ander bedrijf of een van de overige aangegeven opties. U geeft aan liever de WIA-aanvraag af te wachten en het resultaat daarvan. Dit zou eerst eind dit jaar (21-11-2013 einde wachttijd WIA) aan de orde zijn. Wij geven u bij deze te kennen hiermee geen genoegen te nemen. Wij als werkgever zijn bij wet verplicht al het nodige te doen om u succesvol te plaatsen in een passende functie, vóórdat een eventuele WIA-subsidie aan de orde is, en u heeft als werknemer de verplichting hieraan mee te werken. Uw standpunt in deze wordt door ons dan ook niet geaccepteerd.
Daarnaast heeft u aan ondergetekende in een voortgangsgesprek d.d. 4 maart j.l. te kennen gegeven dat u uw behandelingen door een psychologe ca. half december 2012 op eigen initiatief hebt beëindigd. Dit, terwijl u heeft aangegeven dat het de laatste tijd een stuk minder goed met u gaat. Het is niet de eerste maal dat u op eigen initiatief uw behandelingen gestaakt hebt, dit was medio vorig jaar ook reeds een keer het geval. Dat u de behandeling nu weer hervat heeft, komt enkel en alleen door het feit dat ondergetekende u met klem daarop gewezen heeft. Met het staken van uw behandeling zijn wij van mening dat u uw herstel een onvoldoende serieuze invulling geeft en dit in feite belemmert.”
4.1.15.Op verzoek van [appellant] heeft het UWV bij brief van 18 juni 2013 een deskundigenoordeel gegeven over de re-integratie-inspanningen van [appellant]. Het oordeel luidt dat [appellant] voldoende meewerkt aan zijn re-integratie. In de bij deze brief gevoegde rapportage van de arbeidsdeskundige staat vermeld:
“Verzekerde is uitgevallen op 21 november 2011 vanwege een meningsverschil over een bepaalde werkwijze. De bedrijfsarts heeft in aanvang aangenomen dat sprake was van geen benutbare mogelijkheden. Later is het standpunt gewijzigd in geen ziekte of gebrek. Daarna, werd dan ook lange tijd uitgegaan van situationele arbeidsongeschiktheid. In dat verband werd ook geen Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld. Zowel werkgever als werknemer zeggen te zijn uitgegaan van ziekte.
De periode van geen benutbare mogelijkheden liep vanaf aanvang tot september 2012. Een driegesprek rond die tijd leek hoopvol, maar mondde uiteindelijk uit op niets.
Verzekerde voelde zich toen niet in staat om de aangeboden werkzaamheden in spoor 1 uit te voeren. Omstreeks dezelfde periode, te weten september/oktober 2012 wordt definitief duidelijk dat terugkeer naar de eigen werkgever niet meer mogelijk is.
In december 2012 wordt zodoende een re-integratiebureau ingeschakeld. Dat bureau verklaart (..) dat verzekerde weliswaar niet het toonbeeld is van een initiatiefrijk iemand, maar dat van niet willen meewerken geen sprake is. Het gaat moeizaam, maar alle opdrachten worden wel uitgevoerd. Verzekerde zegt ook zelf gesolliciteerd te hebben op advies van het bureau.
De heer [appellant] verklaart verder, dat het staken van de behandeling [lees: bij de psycholoog, hof] niet op zijn initiatief heeft plaatsgevonden, maar dat het in overleg met de behandelaar is gedaan. Toen verzekerde in maart 2013 drie opties werden voorgelegd, heeft hij die niet op eigen initiatief, maar op aanraden van zijn adviseurs, afgewezen.
Gezien de inmiddels ontstane situatie tussen alle betrokken partijen en de verstreken tijd vanaf aanvang ziekte tot heden, kan geconcludeerd worden, dat op het gebied van de re-integratie vrijwel niets concreets werd bereikt. Verzekerde loopt op het randje, maar om nu te concluderen, dat verzekerde niet mee werkt, gaat naar mijn mening een stap te ver.”
4.1.16.In het verslag van het spreekuurcontact met [appellant] op 6 augustus 2013 meldt de bedrijfsarts aan STC:
“Zijn gezondheidstoestand is goed. In strict medische zin bestaan geen beperkingen meer voor het uitvoeren van de eigen functie als taxichauffeur.
Wel blijft onverminderd van kracht dat hervatten van eigen dan wel aangepast werk bij eigen werkgever tot hernieuwde uitval zal leiden. Reïntegratie 2e spoor derhalve continueren (indien herplaatsing bij andere werkgever nog niet is gerealiseerd).”
De bedrijfsarts heeft deze bevindingen op 8 augustus 2013 nog als volgt aan STC toegelicht:
“Als op 6-8-2013 door mij aangegeven is bij de heer [appellant] in strikt medische zin geen sprake van arbeidsongeschiktheid (als gevolg van ziekte of gebrek).
Het door mij gegeven advies ‘niet herplaatsen bij eigen werkgever’ berust op te verwachten hernieuwde uitval indien zulks wordt geëntameerd (situatieve arbeidsongeschiktheid). Om dit te voorkomen is dan ook een outplacementprocedure of anderszins afspraken maken om tot een voor partijen bevredigende oplossing te komen aangewezen.
De term ‘2e spoor’ is in dit kader feitelijk niet van toepassing en wekt de onterechte indruk als zouden er nog beperkingen op medische gronden bestaan.”