In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vernietiging van een overeenkomst van geldlening. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.F.M. Gulickx, had de overeenkomst van 4 december 2006, waarbij een bedrag van € 100.000,- werd geleend, vernietigd op grond van bedreiging en misbruik van omstandigheden. De appellant stelde dat hij de overeenkomst had ondertekend onder druk van de geïntimeerde, die dreigde dat hij zijn dochter niet meer zou mogen zien als hij niet tekende. De geïntimeerde is niet verschenen in de procedure.
In eerste aanleg had de rechtbank Breda de vorderingen van de appellant afgewezen, maar het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld. Het hof oordeelde dat de stellingen van de appellant voldoende waren om te concluderen dat de overeenkomst onder bedreiging tot stand was gekomen, zoals bedoeld in artikel 3:44 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft de vernietiging van de overeenkomst toegewezen en verklaard dat de appellant niets aan de geïntimeerde verschuldigd is. De kosten van de procedure zijn voor rekening van de geïntimeerde, die als de in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt.
Het hof heeft de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het vonnis van de rechtbank, behalve wat betreft de afwijzing van de vordering tot afgifte van de originele overeenkomst, vernietigd. De proceskosten zijn vastgesteld en de uitspraak is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer.