4.1.De rechtbank heeft onder 2 van het beroepen vonnis feiten vastgesteld die door partijen – met uitzondering van r.o. 2.2.2, waarin staat dat de bakkerij met ingang van 1 januari 2008 een doorstart heeft gemaakt – niet zijn bestreden. Het hof gaat dan ook uit van deze feiten. Als enerzijds gesteld en anderzijds niet dan wel onvoldoende gemotiveerd betwist staat tussen partijen – samengevat – het volgende vast.
a. VBBB is ondernemer in vastgoed. Zij had in 2008 te [vestigingsplaats] een bedrijfspand in cascobouw gerealiseerd. Zij wenste in dat pand eenheden (units) aan ondernemers te verhuren. De (potentiële) huurders konden de units naar hun eigen wensen laten verbouwen (afbouwen) en inrichten.
b. [appellant] heeft vanaf 1994 tot in december 2007 samen met zijn echtgenote een bakkerij geëxploiteerd in een vennootschap onder firma (hierna: de vof). [appellant] en zijn echtgenote waren de vennoten. De vof en haar vennoten zijn bij vonnis van 19 december 2007 in staat van faillissement verklaard.
c. [neef van appellant] (een neef van [appellant], hierna: [neef van appellant]), die destijds ongeveer 22 jaar oud was, heeft op 31 januari 2008 de besloten vennootschap Bakkerij [bakkerij] B.V. (hierna de bv) opgericht. De bv heeft vanaf die dag een bakkerij (hierna ook de bakkerij) geëxploiteerd onder de naam Bakkerij [bakkerij]. [neef van appellant] was directeur van de bv. [appellant] was betrokken bij de onderneming van de bv.
d. VBBB is in januari 2009 in contact gekomen met [appellant] en zij heeft met hem overleg gevoerd over de mogelijkheid om een bakkerij te exploiteren in een unit in voormeld bedrijfspand te [vestigingsplaats] (sub 4) en over de huur en inrichting van die unit. Architektenburo [Architektenburo] (hierna: [Architektenburo]) te [vestigingsplaats] is (in opdracht van VBBB) bij dat overleg betrokken geweest.
e. In een e-mail van 6 april 2009, afkomstig van het adres ‘info@[bakkerij].nl’, heeft [appellant] in antwoord op een door [Architektenburo] voor de unit opgesteld plan geschreven: ‘we vinden het een goed idee’.
f. In de daaropvolgende periode tot en met oktober 2009 heeft regelmatig overleg plaatsgevonden tussen VBBB en [appellant] over de afbouw en inrichting van de unit met het oog op de exploitatie van een bakkerij, waarvoor de ruimte gedurende tien jaar door VBBB zou worden verhuurd.
g. In dat overleg is ter sprake gekomen dat de kosten van de afbouw en verbouwing van de unit tussen enerzijds VBBB en anderzijds ‘Bakkerij [bakkerij]’ zouden worden verdeeld. Daartoe is een bouwkostenoverzicht van 23 oktober 2009 (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) ter tafel gekomen, waarvan de aanhef luidt: ‘bouwkosten [vestigingsplaats] tbv bakkerij [bakkerij] (…)’.
h. Op 23 oktober 2009 hebben VBBB als opdrachtgever en [Aannemersbedrijf] Aannemersbedrijf B.V. te [vestigingsplaats] (hierna: [Aannemersbedrijf]) als aannemer een overeenkomst van aanneming van werk gesloten. Deze overeenkomst is neergelegd in een akte van die datum (productie 3 bij dagvaarding in eerste aanleg). Op pagina 2 van die akte zijn termijnbetalingen en een verdeling daarvan tussen VBBB en ‘[bakkerij]’ geregeld. Volgens deze ‘verdeling’ zou ‘[bakkerij]’ van het totale bedrag van € 295.900,- een gedeelte van 43,06% voldoen, derhalve
€ 127.414,09.
i. De afbouw/verbouwing van de unit is kort daarna aangevangen. [Aannemersbedrijf] heeft op 2 februari 2010 het werk neergelegd nadat in januari 2010 de eerste drie door haar aan ‘Bakkerij [bakkerij]’ gefactureerde termijnbedragen onbetaald bleven.