4.9.Het hof constateert dat [appellant] tot op heden heeft nagelaten afdoende inzicht te geven in de berekening van het gevorderde bedrag van € 35.000,--. Het hof zal [appellant], zoals vermeld hierna in r.o. 4.12 en r.o. 4.13, nog één maal in de gelegenheid stellen alsnog inzicht te geven in de door hem gestelde materiële schade. Het geleden verlies aan arbeidsvermogen dient te worden berekend door vergelijking van de situatie zonder ongeval, met de situatie met ongeval. In verband daarmee dient [appellant] in ieder geval inzicht te geven in:
a.
a) Het gemiddelde netto-jaarinkomen van [appellant] in de drie jaren direct voorafgaande aan 14 juni 2004, zijnde de datum van het incident
[appellant] is voor de berekening van zijn verlies aan verdienvermogen uitgegaan van een netto maandinkomen, inclusief vakantiegeld, van € 1.618,-- per maand. Hij heeft daartoe zijn loonafrekening over de maand mei 2004 overgelegd, waaruit blijkt dat hij laatstelijk een netto salaris had van € 1.541,05 per maand. [geïntimeerde] heeft hiertegen aangevoerd dat niet valt in te zien waarom het maatmanloon dat het UWV berekend heeft voor de Ziektewetuitkering geen goede maatstaf zou zijn. Hij heeft in dit verband erop gewezen dat uit het hiervoor in 4.1.7 vermelde rapport blijkt dat [appellant] voor het incident diverse losse baantjes heeft gehad en dat geen sprake is van een gestaag, ononderbroken carrière pad.
Het hof overweegt op dit punt als volgt.
Uit bedoeld rapport blijkt dat [appellant] diverse fulltime banen heeft gehad als productiemedewerker, loodgieter en autopoetser, alsmede dat hij de werkzaamheden als autopoetser van 2002-2004 heeft verricht. Het hof acht het daarom redelijk, mede gelet op het verweer van [geïntimeerde], bij de berekening van de schade wegens verlies aan verdiencapaciteit als uitgangspunt te nemen het gemiddeld netto-inkomen (inclusief vakantiegeld, eventuele eindejaarsuitkering e.d.) dat [appellant] verdiende in de drie jaren direct voorafgaande aan de datum van het incident. [appellant] dient inzicht te geven in dit gemiddeld netto-jaarinkomen, zulks onder overlegging van jaaropgaven over 2001-2004, althans, bij gebreke daarvan, salarisstroken of andere documenten (waaronder te denken valt aan belastingaangiften) waaruit van zijn inkomsten in deze periode blijkt, alsmede zijn salarisstroken over de maanden januari tot april 2004 (de salarisstrook over mei 2004 is door [appellant] reeds in het geding gebracht). Het hof overweegt in dit verband nog dat onduidelijk is of [appellant] voorafgaand aan het incident een eigen autopoetsbedrijf had dan wel in loondienst was als autopoetser. Het hof verzoekt [appellant] op dit punt helderheid te verschaffen.
b) De inkomsten die [appellant] uit hoofde van de Ziektewet heeft ontvangen (periode 14 juni 2004-11 juni 2006)
[appellant] heeft gesteld dat hij gedurende de periode dat hij een Ziektewet-uitkering ontving (te weten van 14 juni 2004 t/m 11 juni 2006) een inkomensverlies heeft geleden van € 12.384,--. [appellant] is daarbij uitgegaan van een ziekengelduitkering (inclusief vakantiegeld) van (netto) € 1.102,-- per maand.
[geïntimeerde] heeft gesteld dat blijkens de door [appellant] bij brief van 3 februari 2010 overgelegde stukken moet worden uitgegaan van een dagloon van € 89,83 bruto, hetgeen omgerekend neerkomt op een bruto jaarloon, inclusief vakantiegeld, van € 23.328,-- (zijnde het resultaat van € 89,38 maal 261 werkdagen, een en ander overeenkomstig artikel 15 Ziektewet) ofwel een bruto maandelijks bedrag van € 1.944,-- inclusief vakantiegeld.
Uit de door [appellant] overgelegde specificaties over 2006 (bijlagen 6 t/m 28 bij brief aan de rechtbank van 3 februari 2010) leidt het hof af dat [appellant] in dat jaar per vier weken een netto uitkering ontving van vier maal een bedrag van € 268,46, zijnde in totaal € 1.073,84. Wat [appellant] in 2004 en 2005 maandelijks aan uitkeringen heeft ontvangen, kan uit de door [appellant] overgelegde stukken (bijlagen 2 t/m 5 bij brief van 3 februari 2010) niet afdoende worden afgeleid. Het hof verzoekt [appellant] nader inzicht te verschaffen in het door hem gestelde bedrag van € 1.102,-- per maand en zijn stellingen zoveel als mogelijk met bescheiden te onderbouwen.
c) De inkomsten die [appellant] uit hoofde van zijn WW-uitkering heeft ontvangen (periode 12 juni 2006-11 maart 2007)
Uit de door [appellant] overgelegde stukken (waaronder een beslissing van het UWV, bijlage 29 bij brief aan de rechtbank van 3 februari 2010) volgt dat hij, zoals vermeld hiervoor in 4.1.3, met ingang van 12 juni 2006 tot en met 11 maart 2007 recht heeft gehad op een loongerelateerde WW-uitkering. [appellant] heeft tot op heden geen inzicht gegeven in het bedrag dat hij gedurende deze periode aan WW-uitkering heeft ontvangen. Het hof verzoekt [appellant] dit alsnog te doen en zijn stellingen met bescheiden te onderbouwen.
d) De inkomsten die [appellant] van 12 maart 2007 t/m 19 mei 2010 heeft genoten
[appellant] heeft gesteld dat hij na afloop van de periode waarin hij een werkloosheidsuitkering ontving, een bijstandsuitkering heeft ontvangen. In hoger beroep heeft hij specificaties van zijn bijstandsuitkering overgelegd over 2006 t/m 2012 alsmede Inkomensverklaringen IB60 van de Belastingdienst over de jaren 2007 t/m 2011.
Het hof stelt vast dat uit de overgelegde specificaties blijkt dat [appellant] reeds in 2006 uitkeringen uit hoofde van de bijstand heeft ontvangen. [appellant] dient inzicht te geven in de netto-inkomsten die hij tot en met 19 mei 2010 uit hoofde van de bijstand heeft ontvangen.
Het hof verzoekt [appellant] inzicht te geven in de verrekening die op dit punt mogelijk met zijn Ziektewet- of WW-uitkering heeft plaatsgevonden.
Voorts dient [appellant] inzicht te geven in zijn overige netto-inkomsten tot en met 19 mei 2010, waaronder de inkomsten die hij in 2007 tot aan de hersteloperatie in het kader van het door hem gestarte autopoetsbedrijf heeft genoten, en de inkomsten die hij vanaf 2008 in het kader van de Sociale Werkvoorziening heeft verworven. Gelijk [geïntimeerde] in dit verband terecht heeft aangevoerd, ontbreken de gegevens om de bruto bedragen op de IB 60-verklaringen netto te maken.
4.10.1.Naar het oordeel van het hof dient zoveel als mogelijk de werkelijk door [appellant] geleden schade te worden begroot. Daartoe zal een vergelijking moeten worden gemaakt tussen de inkomsten die [appellant] na het incident tot en met 19 mei 2010 werkelijk heeft ontvangen (uitkeringen en verdere inkomsten, zoals inkomsten in het kader van de WSW) en de inkomsten die [appellant] zonder het incident zou hebben ontvangen, waarbij wordt uitgegaan van het gemiddeld netto jaarinkomen als bedoeld hiervoor in 4.9 onder a. Het hof volgt [appellant] dus niet voor zover hij de schade na de Ziektewetperiode wenst te fixeren op een percentage van 31,41 (zijnde het verlies aan verdiencapaciteit zoals dat is vastgesteld in het kader van de WIA-procedure) van zijn voor het incident genoten salaris.
4.10.2.[geïntimeerde] mist in zoverre belang bij zijn verweer dat niet zonder meer kan worden uitgegaan van het in december 2006 vastgestelde percentage van 31,41, nu [appellant] in 2007 een hersteloperatie heeft ondergaan en zijn arbeidsongeschiktheid nadien niet meer is beoordeeld. Uit de hiervoor in 4.1.7 en 4.1.8 vermelde rapporten die in het kader van de WSW-indicatie zijn opgemaakt, volgt voorts dat [appellant] ook na de hersteloperatie in 2007 duurzaam ernstig functionele beperkingen heeft aan de rechterhand/-arm en dat hij als gevolg daarvan, vanaf (februari) 2008 tot en met juli 2011 slechts met behulp van aanpassingen in WSW-verband in staat is (lichte) werkzaamheden te verrichten. Gezien deze gegevens acht het hof voldoende aannemelijk dat [appellant] door zijn lichamelijke gesteldheid na de Ziektewetperiode verhinderd is geweest in het normale arbeidsproces terug te keren en zijn oorspronkelijke verdienvermogen te benutten. Het hof verwerpt op die grond het verweer van [geïntimeerde] dat [appellant] geen onderbouwd antwoord heeft gegeven op de vraag waarom hij het door hem in januari 2007 gestarte autopoetsbedrijf na de hersteloperatie in juni 2007 niet heeft hervat.
4.10.3.Het vorenoverwogene brengt mee dat het hof geen aanleiding ziet voor een arbeidskundig onderzoek naar de mate van arbeidsongeschiktheid van [appellant] in de periode na december 2006, zijnde de datum waarop volgens de onbetwiste stelling van [geïntimeerde] het percentage van 31,41 in het kader van de WIA-procedure is vastgesteld. Het hof gaat mitsdien ervan uit dat [appellant] in de periode na het ongeval (tot en met 19 mei 2010) niet méér inkomen heeft kunnen verwerven dan hij in feite heeft gedaan.