In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de heer [belanghebbende] tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant, waarin de Rechtbank de aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2008 heeft gehandhaafd. De belanghebbende had een administratiekantoor en claimde zelfstandigenaftrek, maar de inspecteur betwistte de juistheid van de door belanghebbende opgevoerde uren. De Rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat hij aan het urencriterium van 1225 uren voldeed, wat noodzakelijk is voor de zelfstandigenaftrek. De belanghebbende had 173 directe en 1123 indirecte uren opgevoerd, maar de Rechtbank vond deze urenadministratie onvoldoende onderbouwd en te globaal van opzet. Het Hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de uren die belanghebbende aan studie heeft besteed voor een nieuw beroep niet meetellen voor het urencriterium. Het Hof concludeert dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat hij aan het urencriterium voldeed en verklaart het hoger beroep ongegrond. De beslissing van de Rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen redenen om de inspecteur te veroordelen in de proceskosten of het griffierecht te vergoeden.