In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van een biologische vader, [appellant], tot erkenning van zijn dochter, [dochter]. De biologische vader was de pleegvader van de moeder, en het hof oordeelde dat er een reëel risico bestond dat de ongestoorde verhouding tussen de moeder en het kind in gevaar zou komen door de erkenning. De moeder had het kind laten erkennen door haar nieuwe partner, [belanghebbende], terwijl het verzoek van de biologische vader nog aanhangig was. Het hof verwees naar de beschikking van de rechtbank Limburg van 25 februari 2013, waarin de verzoeken van de biologische vader tot erkenning en omgangsregeling waren afgewezen.
Het hof overwoog dat de moeder, die het gezag over [dochter] uitoefent, belang heeft bij een ongestoorde verhouding met haar kind. De emotionele weerstand van de moeder tegen de erkenning was in dit geval voldoende om de vervangende toestemming tot erkenning te weigeren, vooral gezien de kwetsbare situatie van de moeder en de negatieve invloed die de biologische vader op haar had. Het hof concludeerde dat de erkenning door de biologische vader de belangen van zowel de moeder als het kind zou schaden, en dat het in het belang van [dochter] was dat zij in een stabiele en veilige omgeving opgroeide.
De bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming steunden de afwijzing van het verzoek van de biologische vader, en het hof achtte zich voldoende voorgelicht om een beslissing te nemen zonder aanvullend onderzoek. De verzoeken van de biologische vader werden afgewezen, en de beschikking van de rechtbank werd bekrachtigd. Het hof adviseerde de moeder om op termijn professionele begeleiding in te schakelen voor de voorlichting van [dochter] over haar afkomst.