ECLI:NL:GHSHE:2013:5279

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 november 2013
Publicatiedatum
12 november 2013
Zaaknummer
HD 200.088.283_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot opzegging lidmaatschap coöperatieve vereniging en gevolgen voor gebruiksrecht appartement

In deze zaak gaat het om de opzegging van het lidmaatschap van een coöperatieve vereniging, Vernieuwend Wonen Maastricht U.A., door de appellante, die haar gebruiksrecht op een appartement heeft verloren. De appellante, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht, stelde dat de opzegging van haar lidmaatschap niet rechtsgeldig was en dat zij recht had op juridische levering van het appartementsrecht. Het hof oordeelde dat de opzegging van het lidmaatschap op 1 januari 2008 rechtsgeldig was, omdat de appellante niet tijdig had gereageerd op het besluit van de Algemene Ledenvergadering van 20 september 2007. Het hof concludeerde dat de opzegging onaantastbaar was geworden op grond van artikel 2:15 lid 5 BW, en dat er geen omstandigheden waren die de uitvoering van het opzeggingsbesluit onaanvaardbaar maakten. De appellante had geen recht op compensatie voor de beëindiging van haar lidmaatschap, aangezien zij tijdens haar lidmaatschap gebruik had gemaakt van de woning zonder dat er een juridische eigendom was overgedragen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellante in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.088.283/01
arrest van 12 november 2013
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
advocaat mr. L.R.G.M. Spronken,
tegen:
Coöperatieve Vereniging Vernieuwend Wonen Maastricht U.A.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
advocaat mr. Y.H. van Ballegooijen,
op het bij exploot van dagvaarding van 21 maart 2011 en herstelexploot van 30 mei 2011 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Maastricht gewezen vonnis van 22 december 2010 tussen appellante - [appellante] - als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en geïntimeerde - Vernieuwend Wonen - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer/rolnummer: 140031/HA ZA 09-538)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en naar de daaraan voorafgaande tussenvonnissen van 15 juli 2009 en 23 december 2009.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep met herstelexploot;
- de memorie van grieven met producties (nrs. 9-11) en eiswijziging;
- de memorie van antwoord met producties (nrs. 12-14);
- de akte van [appellante] met producties (nrs. 12-13);
- de antwoordakte van Vernieuwend Wonen.
Het hof heeft daarna uitspraak bepaald op heden. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de inhoud van de grieven verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De beoordeling
4.1
De vaststelling van de feiten in het eindvonnis van 22 december 2010 onder 2. is niet bestreden, zodat het hof ook in hoger beroep hiervan uitgaat.
4.2
Het gaat in deze zaak, voor zover in dit hoger beroep van belang, om het volgende.
[appellante] en haar toenmalige echtgenoot hebben een overeenkomst gesloten met Vernieuwend Wonen, waarbij zij van Vernieuwend Wonen hebben gekocht een appartementsrecht op de woning aan het [pand] te [woonplaats], rechtgevende op het uitsluitend gebruik daarvan voor een prijs van ƒ 135.630,=. Bij akte van 15 november 1989 is de economische eigendomsoverdracht vastgelegd.
Bij akte van 15 november 1989 is aan [appellante] en haar toenmalige echtgenoot door de Vereniging van Eigenaars Vernieuwend Wonen Randwijck (verder: de VvE) een hypothecaire lening verstrekt van destijds ƒ 135.630,= ter financiering van de woning. In de hypotheekakte is door Vernieuwend Wonen aan de VvE een recht van eerste hypotheek verstrekt op de woning. In de hypotheekakte is onder meer bepaald dat de woning zonder schriftelijke toestemming van de VvE niet mag worden verhuurd of in gebruik afgestaan en in geen geval vooruitbetaling van huurpenningen mag worden bedongen of ontvangen noch daarover ten behoeve van derden worden beschikt.
Vernieuwend Wonen heeft in 1995 aan al haar leden die een gebruiksrecht hadden gekocht, waaronder [appellante], voorgesteld om in te stemmen met juridische levering van de appartementsrechten die aan ieder van hen in economische zin toebehoorden. [appellante] en haar toenmalige echtgenoot hebben aan de juridische levering van de woning geen medewerking verleend. Aan de overige leden zijn bij akte van 29 juni 1995 de juridische eigendomsrechten overgedragen. In die akte is Vernieuwend Wonen met deze leden tevens een terugkooprecht bij einde lidmaatschap overeengekomen.
Na ontbinding van het huwelijk van [appellante] en haar toenmalige echtgenoot heeft [appellante] in het kader van de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap alle rechten verkregen met betrekking tot de woning.
[appellante] heeft bij brief van 15 maart 2005 (onder meer) aan het bestuur van Vernieuwend Wonen verzocht om haar toestemming te verlenen de woning te verhuren. Het bestuur van Vernieuwend Wonen heeft dit verzoek bij brief van 14 april 2005 afgewezen.
[appellante] heeft de woning in het najaar van 2005, al dan niet gedeeltelijk, verhuurd aan derden en is op een bepaald moment uit te woning vertrokken. Vernieuwend Wonen heeft [appellante] bij brief van 9 november 2005 gesommeerd om de huurovereenkomst met betrekking tot de woning te beëindigen en wederom haar intrek te nemen in de woning.
Het bestuur van Vernieuwend Wonen heeft in een bestuursvergadering van 12 maart 2007 besloten het lidmaatschap van [appellante] op te zeggen. De Algemene Ledenvergadering van Vernieuwend Wonen heeft op 12 april 2007 ingestemd met royement. Vernieuwend Wonen heeft vervolgens het lidmaatschap van [appellante] bij brief van 26 april 2007 opgezegd. [appellante] heeft deze opzegging buitengerechtelijk vernietigd. De Algemene Ledenvergadering van Vernieuwend Wonen heeft op 20 september 2007 een (nieuw) besluit genomen waarbij de leden ermee hebben ingestemd dat het lidmaatschap van [appellante] zou worden opgezegd. Vernieuwend Wonen heeft het lidmaatschap van [appellante] vervolgens bij brief van 5 november 2007 opgezegd en [appellante] gesommeerd de woning uiterlijk op 31 december 2007 te ontruimen en in overleg te treden over de financiële afwikkeling van het lidmaatschap.
[appellante] heeft Vernieuwend Wonen bij brief van haar advocaat van 15 november 2008 gesommeerd om medewerking te verlenen aan het in juridische eigendom overdragen van de woning aan [appellante].
De statuten van Vernieuwend Wonen bevatten onder meer de volgende bepalingen:
Artikel 3:
1. De vereniging stelt zich ten doel de voorziening in de stoffelijke belangen van haar leden met betrekking tot het projekt Vernieuwend Wonen te [plaats] in het gebied Randwyck-Noord (hierna te noemen het projekt) door het uitoefenen van het navolgende bedrijf:
a. op een zodanige wijze omgaan met het bezit van de onroerende goederen – behorende tot het projekt – dat door het in bezit hebben van die onroerende goederen geen eenzijdige machtsverhouding bestaat;
b. (het bevorderen van nieuwe verhoudingen bij) het gebruik en in gebruik geven, alsmede het beheer en het in beheer geven van woningen, woonruimte en werkruimte aan de leden van de Vereniging;
c. het leveren van een bijdrage aan het overbruggen van tegenstellingen die het gevolg zijn van de scheiding in sociale groeperingen, leeftijdscategorieën en man-vrouwverhoudingen;
d. het op den duur vrijkomende exploitatie-overschot van het projekt te benutten voor het initiëren en/of ondersteunen van maatschappij-vernieuwende projekten met een ideële doelstelling;
e. het in juridisch eigendom verkrijgen van voormelde onroerende goederen.
2. De vereniging tracht dit doel te bereiken langs wettige weg door:
a. een overeenkomst aan te gaan met die rechtspersoon die behulpzaam is bij het financieren van het projekt. In deze overeenkomst wordt geregeld:
1. de juridische eigendom, het gebruiksrecht casu quo de economische eigendom en de administratie van het projekt, de huurvaststelling en betaling;
2. het omgaan met leegstand casu quo mutaties en onderhoud van het projekt alsmede de exploitatie-resultaten;
b. overeenkomsten aan te gaan met de leden.
Artikel 7:
A. Rechten.
1.Tegenover elk lidmaatschap staat het al dan niet uitsluitend gebruik voor een lid (met zijn gezinsleden en/of medebewoners) van een woonruimte met medegebruik van gemeenschappelijke ruimten.
2. Het in lid 1 vermelde gebruiksrecht bestaat uit:
a. hetzij rechten uit een door het lid en de vereniging afgesloten huurovereenkomst;
b. hetzij rechten uit een door het lid en de vereniging afgesloten koopovereenkomst van woonrechten.
Artikel 8:
Het lidmaatschap eindigt:
a. bij de dood van een lid;
b. bij opzegging namens het kluster/de Vereniging;
c. bij opzegging door het lid.
Artikel 9:
Einde lidmaatschap en gebruiksrechten.
1. Het lidmaatschap is persoonlijk en niet voor overdracht, vererving of dergelijk vatbaar.
2. Bij het einde van het lidmaatschap eindigen de gebruiksrechten van een woonruimte en vervallen tezamen met de daaraan verbonden rechten aan de vereniging, waartegenover de vereniging gehouden is met die gebruiksrechten samenhangende verplichtingen (bijvoorbeeld geldlening) als eigen verplichtingen over te nemen.
De artikelen 7, 8 en 9 van de statuten staan tevens opgenomen in de koopakte.
4.3
In deze procedure stelt [appellante] dat zij om verdere debatten met Vernieuwend Wonen over het gebruik van de woning te voorkomen heeft besloten dat het appartementsrecht dat door haar is gekocht bij de koopakte van 15 november 1989 alsnog aan haar geleverd dient te worden. Van haar kan niet worden verlangd dat zij verdere inmenging in haar rechten op de woning door Vernieuwend Wonen tolereert. Vernieuwend Wonen is volgens [appellante] gehouden de woning over te dragen, nu partijen destijds geen andersluidende afspraken hebben gemaakt. Haar lidmaatschap is volgens [appellante] op onjuiste wijze beëindigd. Bovendien heeft het lidmaatschap van [appellante] geen relatie met de verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst.
4.4
Op grond hiervan vorderde [appellante] in eerste aanleg in conventie, samengevat,
primaireen bevel dat het eindvonnis dezelfde kracht heeft als een in de wettige vorm opgemaakte akte strekkende tot levering van het appartementsrecht op de woning en
subsidiairveroordeling van Vernieuwend Wonen om aan [appellante] binnen vier weken na betekening van het eindvonnis het appartementsrecht op de woning te leveren, op verbeurte van een dwangsom, een en ander met veroordeling van Vernieuwend Wonen in de kosten van het geding.
4.5
Vernieuwend Wonen heeft deze vorderingen bestreden. Volgens haar brengt artikel 7A lid 2 van de statuten mee dat het gebruiksrecht is gebaseerd op een tussen een lid en de vereniging afgesloten huurovereenkomst of een koopovereenkomst van woonrechten en dat het lidmaatschap van [appellante] rechtsgeldig is beëindigd, waardoor op grond van artikel 9 lid 2 van de statuten het gebruiksrecht van de woning is vervallen. Volgens Vernieuwend Wonen volgt uit de artikelen 3 en 9 lid 2 van de statuten dat vermogensvorming door een lid van Vernieuwend Wonen op basis van de ter beschikking gestelde woonruimte niet mogelijk is en dat [appellante] zelf heeft gekozen voor deelname aan een constructie die geen vermogensvorming via waardestijging van onroerend goed toeliet. Verder voert Vernieuwend Wonen aan dat zij in 1995 aan haar leden die een gebruiksrecht in economische zin hadden verkregen heeft voorgesteld om de woningen in juridische eigendom over te dragen onder de voorwaarde dat een terugkooprecht voor Vernieuwend Wonen werd overeengekomen bij einde lidmaatschap, maar dat [appellante] hieraan geen medewerking wilde verlenen, waardoor voor Reuling de regeling geldt zoals opgenomen in de statuten, de koopakte en de hypotheekakte. Ten slotte stelt Vernieuwend Wonen dat toewijzing van de vordering in conventie is niet mogelijk gelet op de statutaire en contractuele verplichtingen van [appellante] en tevens omdat de vordering is verjaard, dan wel [appellante] haar rechten heeft verwerkt.
4.6
Op grond hiervan heeft Vernieuwend Wonen in reconventie gevorderd, samengevat:
A. voor recht te verklaren dat [appellante] sedert 1 januari 2008 geen lid is van Vernieuwend Wonen;
B. voor recht te verklaren dat [appellante]' recht van economisch eigendom en haar woonrecht betreffende de woning aan het [pand] te [woonplaats] zijn vervallen aan Vernieuwend Wonen c.q. zijn geëindigd per de datum van het einde van haar lidmaatschap van Vernieuwend Wonen;
C. te bepalen dat [appellante] de woning dient op te leveren aan Vernieuwend Wonen en dient mede te werken aan de verdere financiële afwikkeling, onder verbeurte van een dwangsom;
D. [appellante] te veroordelen om binnen een termijn van twee dagen na betekening van het eindvonnis de woning te ontruimen;
E. [appellante] te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van € 498,76 per maand vanaf de betekening van het eindvonnis tot de dag van ontruiming;
F. [appellante] te veroordelen tot betaling van achterstallige woonkostenvergoeding ad € 6.457,52 verhoogd met een boete van 1 % per maand vanaf 1 januari 2006 tot de voldoening;
G. [appellante] te veroordelen tot betaling van de door Vernieuwend Wonen gemaakte kosten van juridische bijstand, kosten van het bestuur en een vergoeding ad € 10.000,=, verhoogd met de wettelijke rente vanaf september 2005 althans 1 juli 2009 tot de voldoening;
H. [appellante] te veroordelen tot betaling van de door Vernieuwend Wonen geleden schade ad € 3.157,28 en tot betaling van het maandelijkse verschil ad € 80,34 voor de duur totdat de woning is ontruimd, verhoogd met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2009;
een en ander met veroordeling van [appellante] in de kosten van het geding in reconventie.
[appellante] heeft deze vorderingen op haar beurt bestreden.
4.7
Bij tussenvonnis van 15 juli 2009 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bepaald. In verband met een beroep van [appellante] op onbevoegdheid van de rechtbank om van de reconventionele vordering van Vernieuwend Wonen kennis te nemen heeft de rechtbank eerst deze incidentele vordering behandeld. Bij tussenvonnis van 23 december 2009 heeft de rechtbank de incidentele vordering van [appellante] afgewezen met veroordeling van [appellante] in de kosten van het incident. Tevens heeft de rechtbank een nadere datum voor de comparitie van partijen bepaald. Deze heeft op 1 april 2010 plaatsgevonden. Bij deze gelegenheid heeft Vernieuwend Wonen onderdeel H. van haar reconventionele vordering ingetrokken.
4.8
Bij eindvonnis van 22 december 2010 heeft de rechtbank de vorderingen van [appellante] in conventie afgewezen. De onderdelen C., E., F., G. en H. van de reconventionele vordering van Vernieuwend Wonen heeft de rechtbank eveneens afgewezen. De onderdelen A., B. en D. van de reconventionele vordering van Vernieuwend Wonen heeft de rechtbank aldus toegewezen dat zij voor recht heeft verklaard dat [appellante] vanaf 1 januari 2008 geen lid is van Vernieuwend Wonen en dat de gebruiksrechten van [appellante] met betrekking tot de woning, zoals neergelegd in de koopakte, met ingang van 1 januari 2008 zijn geëindigd en zijn vervallen aan Vernieuwend Wonen, met veroordeling van [appellante] tot, kort gezegd, ontruiming van de woning binnen een termijn van twee dagen na betekening van het vonnis. [appellante] is veroordeeld in de kosten in conventie en in reconventie.
Naar aanleiding van het eindvonnis van 22 december 2010 heeft [appellante] begin 2011 de woning ontruimd en de sleutels ingeleverd.
4.9
Bij memorie van grieven heeft [appellante] haar eis in conventie vermeerderd met een vordering tot verklaring voor recht dat de opzegging van het lidmaatschap van [appellante] door Vernieuwend Wonen zonder het aanbieden van een passende financiële compensatie naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is en tot veroordeling van Vernieuwend Wonen om aan [appellante] te betalen een bedrag van € 50.000,= althans enig ander bedrag, dan wel een bedrag van € 25.000,= (de oorspronkelijke lening minus aflossingen), een en ander vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 februari 2013 (de datum van de memorie). Tegen de vermeerdering van eis is geen bezwaar gemaakt; het hof acht deze toelaatbaar.
4.1
Vernieuwend Wonen heeft geen incidenteel appel ingesteld tegen de gedeeltelijke afwijzing van haar vorderingen. Dat betekent dat in hoger beroep de reconventionele vorderingen alleen aan de orde zijn voor zover deze zijn toegewezen (en tegen die toewijzing grieven zijn gericht).
4.11
Bij memorie van grieven is als productie 9 een persoonlijk relaas met bijlagen van [appellante] zelf overgelegd. Vernieuwend Wonen maakt daar terecht bezwaar tegen. Het overleggen van dergelijke stukken met het verzoek dit onderdeel van de memorie te laten uitmaken, zonder in het processtuk aan te geven welke feiten en/of argumenten men daaraan wil ontlenen, is niet voldoende om hetgeen daarin en in de daarbij gevoegde bijlagen aan stellingen en feiten is te vinden te beschouwen als in het geding aangevoerd en als mede aan stellingen en/of verweer ten grondslag gelegd. Het hof laat productie 9 daarom buiten beschouwing.
4.12
Grief 1 betreft het oordeel van de rechtbank dat [appellante] geen recht heeft op juridische levering van de woning en dat daarom haar vordering in conventie afgewezen moet worden. In de toelichting op deze grief voert [appellante] aan dat bij akte van 29 juni 1995 aan alle andere kopers dan [appellante] de juridische eigendom van hun woning wel is geleverd (met een terugkooprecht van Vernieuwend Wonen). Dit aanbod is volgens [appellante] nooit ingetrokkenen. Vernieuwend Wonen heeft bij intrekking ervan ook geen belang, aldus [appellante]. Zij vindt dat zij op gelijke wijze behandeld dient te worden als de andere kopers, die de juridische eigendom bij akte van 29 juni 1995 hebben verkregen. Het tijdsverloop sindsdien is volgens [appellante] niet van belang. Vernieuwend Wonen stelt zich op het standpunt dat het aanbod zoals dat in 1995 is gedaan, door [appellante] niet is aanvaard zodat zij geen partij is bij de akte van 29 juni 1995 en het aanbod is vervallen.
4.13
Het hof overweegt hierover het volgende. Zoals ook blijkt uit de tekst van de akte van 29 juni 1995 (prod. 4 cva/cve) betrof de levering van de juridische eigendom van de appartementsrechten een uitgebreide en gedetailleerde regeling van de verhouding tussen de kopers en Vernieuwend Wonen. Het ging hierbij niet om de enkele levering van de juridische eigendom maar om een levering onder voorwaarden, waaronder het terugkooprecht van Vernieuwend Wonen. Wat [appellante] in deze procedure vordert is echter een enkele levering van de juridische eigendom. Dat is niet wat het aanbod van Vernieuwend Wonen aan de kopers destijds inhield, zodat reeds om deze reden de vordering van [appellante] geen kans van slagen heeft. Afgezien daarvan heeft te gelden, dat Vernieuwend Wonen in 1995 aan alle kopers een bepaald aanbod heeft gedaan, dat (alleen) door [appellante] niet is aanvaard. [appellante] heeft daar niet een ander aanbod voor in de plaats gekregen of de toezegging dat het aanbod, indien zij dat niet op dat moment zou aanvaarden, op enig ander moment alsnog door haar aanvaard zou kunnen worden. Iets dergelijks is gesteld noch gebleken. De stelling van [appellante] dat het aanbod door Vernieuwend Wonen niet is ingetrokken, kan haar evenmin baten. Het aanbod dat door Vernieuwend Wonen aan [appellante] als een van de kopers was gedaan, was door haar niet aanvaard en dus op de voet van artikel 6:221 lid 1 BW vervallen. Vernieuwend Wonen hoefde onder deze omstandigheden niets in te trekken. Buiten het aanbod dat Vernieuwend Wonen in 1995 aan de kopers deed, bestond of bestaat er geen aanspraak op levering van de juridische eigendom. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat uit de koopakte, de hypotheekakte en/of de statuten van Vernieuwend Wonen niet voortvloeit dat [appellante] recht heeft (gehad) op levering van de juridische eigendom van de woning. Partijen zijn uitdrukkelijk overeengekomen dat aan [appellante] niet meer dan een exclusief gebruiksrecht op de woning werd verkocht en dat de woning alleen in economische zin aan haar zou toebehoren (r.o. 4.2). Een en ander leidt tot de slotsom dat grief 1 wordt verworpen.
4.14
Grief 2 betreft allereerst het oordeel van de rechtbank over de rechtsgeldigheid van de opzegging van het lidmaatschap van [appellante] per 1 januari 2008 en het vervallen van haar gebruiksrechten aan Vernieuwend Wonen per 1 januari 2008. In haar toelichting op deze grief voert [appellante] aan dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer Vernieuwend Wonen haar - zonder enige compensatie - aan die opzegging houdt. Op het ontbreken van die compensatie heeft haar vermeerdering van eis betrekking, zoals hiervoor onder 4.9 samengevat.
4.15
In haar memorie van antwoord heeft Vernieuwend Wonen aangevoerd dat het bepaalde in artikel 2:15 lid 5 BW meebrengt dat het besluit dat de Algemene Ledenvergadering op 20 september 2007 heeft genomen en op 7 november 2007 aan [appellante] bekend is geworden, onaantastbaar is geworden. Dit argument is in eerste aanleg niet aan de orde geweest, maar [appellante] heeft hier bij haar akte van 18 juni 2013 expliciet op gereageerd, zodat het beroep op artikel 2:15 lid 5 BW thans besproken kan worden.
4.16
Het besluit tot opzegging van het lidmaatschap kan worden aangetast door bij de rechter de vernietiging van het besluit in te roepen. [appellante] voert in haar akte aan dat zij de nietigheid heeft ingeroepen van het eerdere opzeggingsbesluit en dat Vernieuwend Wonen zelf in reconventie een verklaring voor recht vordert dat de opzegging rechtsgeldig was. Dat zij vanwege advocaatwisselingen geen brief kan overleggen ter zake het inroepen van de nietigheid van het besluit, wordt volgens [appellante] gedekt door deze reconventionele vordering van Vernieuwend Wonen.
4.17
Het hof kan [appellante] hierin niet volgen. Het besluit van Vernieuwend Wonen van 20 september 2007 is niet herroepen en heeft aldus in beginsel rechtskracht. Dat is slechts anders indien komt vast komen te staan dat het besluit op enigerlei wijze aantastbaar is. Hierbij gaat het er niet om of [appellante] al dan niet buitengerechtelijk de vernietigbaarheid (en niet: de nietigheid) van het besluit heeft ingeroepen, maar of zij - tijdig - op de voet van artikel 2:15 BW de vernietiging van het besluit heeft gevorderd. Anders dan [appellante] lijkt te veronderstellen, kan het nalaten daarvan niet ‘gedekt’ worden door enige reconventionele vordering van Vernieuwend Wonen en dus ook niet door de door Vernieuwend Wonen gevorderde verklaring voor recht inzake de geldigheid van het opzeggingsbesluit.
4.18
Artikel 2:15 lid 5 BW bepaalt dat de bevoegdheid om vernietiging van een besluit te vorderen vervalt na een jaar na het einde van de dag waarop hetzij aan het besluit voldoende bekendheid is gegeven, hetzij de belanghebbende van het besluit kennis heeft genomen of daarvan is verwittigd. Vernieuwend Wonen doet een beroep op deze vervaltermijn. Het besluit is op 7 november 2007 aan [appellante] bekend geworden. Voorafgaande aan de onderhavige procedure, die is aangevangen met de dagvaarding in eerste aanleg van 27 april 2009, heeft [appellante] de vernietiging van het besluit niet gevorderd. Dit betekent dat Vernieuwend Wonen zich terecht beroept op de vervaltermijn van artikel 2:15 lid 5 BW en dat het opzeggingsbesluit van 20 september 2007 niet (langer) aantastbaar is.
De consequentie hiervan is de opzegging per 1 januari 2008 rechtsgeldig is geschied en dat als gevolg daarvan op grond van artikel 9 lid 2 van de statuten de gebruiksrechten van [appellante] per die datum zijn geëindigd en aan Vernieuwend Wonen zijn vervallen. In zoverre wordt grief 2 verworpen.
4.19
Het hof begrijpt de vermeerdering van eis in hoger beroep aldus dat [appellante] zich op het standpunt stelt dat de uitvoering van opzeggingsbesluit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is wanneer deze niet gepaard gaat met het aanbieden van een financiële compensatie. Volgens [appellante] dient Vernieuwend Wonen de aflossingen die [appellante] heeft betaald op het destijds geleende hypotheekbedrag met haar af te rekenen. Hierin is de enige concrete grondslag voor de gewenste compensatie te vinden; enige andere feitelijke grondslag heeft het hof in ieder geval in de stellingen van [appellante] met betrekking tot de vermeerderde eis niet aangetroffen. Vernieuwend Wonen heeft betwist dat [appellante] aanspraak kan maken op een dergelijke compensatie en voert daartoe onder meer aan dat als de afgeloste bedragen ten laste van Vernieuwend Wonen zouden komen, [appellante] zonder vergoeding in de woning zou hebben verbleven.
4.2
Dit argument van Vernieuwend Wonen treft doel. Tijdens het lidmaatschap hebben de leden de verplichtingen die voortvloeien uit de statuten, de koopakte en de hypotheekakte. Tegenover die verplichtingen staat - alleen - het gebruiksrecht van de woning tijdens het lidmaatschap. Dat betekent dat in de periode tussen het aangaan van de overeenkomst door [appellante] en de opzegging ervan door Vernieuwend Wonen [appellante] heeft ontvangen waarvoor zij betaalde. Die opzegging vloeit voort uit het handelen van [appellante], zodat eventuele nadelige consequenties van het feit dat de beëindiging van de overeenkomst eerder plaatsvond dan zij had voorzien of wenselijk achtte, voor haar risico komen. Vernieuwend Wonen is onder deze omstandigheden niet gehouden tot enige vorm van compensatie, niet voor de betalingen die zijn verricht tijdens het lidmaatschap en niet voor eventuele negatieve financiële consequenties voor [appellante] van de opzegging. Dit betekent dat ook overigens grief 2 wordt verworpen en de vermeerderde eis wordt afgewezen.
4.21
Met grief 3 komt [appellante] op tegen de veroordeling om de woning op een termijn van twee dagen te ontruimen. In haar toelichting op deze grief maakt [appellante] bezwaar tegen de gang van zaken rond de ontruiming. Hetgeen zij daarover naar voren brengt, houdt evenwel niet in dat de toewijzing van de vordering tot ontruiming binnen twee dagen na betekening van het vonnis onjuist zou zijn. Hetgeen [appellante] in haar toelichting verder naar voren brengt, betreft haar bezwaar tegen de opzegging van het lidmaatschap. Van dit bezwaar is hiervoor reeds vastgesteld dat het niet opgaat. Grief 3 wordt verworpen.
4.22
Grief 4 betreft de proceskostenveroordeling in eerste aanleg. Aangezien [appellante] zowel in conventie (geheel) als in reconventie (grotendeels) in het ongelijk is gesteld, is zij terecht in de kosten daarvan veroordeeld. De grief faalt in zoverre.
4.23
In haar toelichting op grief 4 vermeldt [appellante] dat zij beoogt hiermee het geschil in volle omvang aan het hof ter beoordeling voor te leggen. Het hof overweegt hierover het volgende. Als grieven worden aangemerkt alle gronden die de appellant aanvoert ten betoge dat de bestreden uitspraak behoort te worden vernietigd, waarbij vereist is dat die gronden voldoende kenbaar zijn. De enkele vermelding in de memorie van grieven dat de appellant het geschil in volle omvang aan de appelrechter wenst voor te leggen is niet voldoende om aan te nemen dat enig door de appellant niet vermeld geschilpunt naast andere wel door de appellant nader omlijnde bezwaren, in hoger beroep opnieuw aan de orde wordt gesteld. Dit betekent dat grief 4 ook voor het overige wordt verworpen.
4.24
Een en ander leidt tot de slotsom dat het vonnis waarvan beroep wordt bekrachtigd en de vermeerderde eis wordt afgewezen. [appellante] wordt als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

5.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, tot op deze uitspraak aan de zijde van Vernieuwend Wonen begroot op € 649,= aan vast recht en op € 1.341,= aan salaris advocaat;
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 november 2013.