In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de executeur-testamentair van de nalatenschap van [erflater] tegen een vonnis van de rechtbank te Middelburg. De rechtbank had de vordering van [erflater] afgewezen, waarin hij stelde recht te hebben op een provisie van 3% over de bouwomzet van een vastgoedproject in België, dat hij had bemiddeld. De executeur-testamentair heeft zes grieven aangevoerd en verzocht om vernietiging van het vonnis en toewijzing van de vorderingen in eerste aanleg.
Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat [erflater] zijn mededelingsplicht heeft geschonden, zoals vastgelegd in artikel 7:418 van het Burgerlijk Wetboek. Dit artikel vereist dat een lastgever zijn opdrachtgever informeert over belangen die hij heeft bij de totstandkoming van een rechtshandeling. Het hof heeft de feiten die door de rechtbank zijn vastgesteld, niet betwist en heeft geconcludeerd dat [erflater] niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen. De grieven van de executeur-testamentair zijn dan ook afgewezen.
Het hof heeft verder overwogen dat de artikelen 7:417 en 7:418 BW van toepassing zijn op de relatie tussen [erflater] en [Ontwikkelingsmaatschappij]. De executeur-testamentair heeft niet kunnen aantonen dat de inhoud van de rechtshandeling zo nauwkeurig vaststaat dat er geen strijd tussen de belangen van beide partijen is. De vordering van [erflater] is afgewezen, en het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met veroordeling van de executeur-testamentair in de kosten van het hoger beroep.