ECLI:NL:GHSHE:2013:5122

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
HV200.133.754_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling na eerdere afwijzing

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 15 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van [appellant] om toelating tot de schuldsaneringsregeling. Dit verzoek was eerder door de rechtbank Oost-Brabant afgewezen op 9 september 2013. De rechtbank oordeelde dat niet voldoende aannemelijk was dat [appellant] de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren zou nakomen en dat hij zich zou inspannen om baten voor de boedel te verwerven.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak opnieuw beoordeeld. [Appellant] had een totale schuldenlast van € 45.142,31, bestaande uit € 40.097,79 aan concurrente schulden en € 5.044,52 aan preferente schulden. Het hof constateerde dat [appellant] sinds 2002 werkloos was en niet voldoende had aangetoond dat hij zich had ingespannen om werk te vinden. De door hem overgelegde documenten, zoals sollicitatiebrieven en verklaringen van uitzendbureaus, werden als onvoldoende beoordeeld.

Daarnaast werd opgemerkt dat [appellant] niet had aangetoond dat hij de Nederlandse taal voldoende beheerst om zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was dat [appellant] zijn schulden te goeder trouw had laten ontstaan en dat hij in staat zou zijn om de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling na te komen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee het verzoek van [appellant] om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling werd afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht
Uitspraak:15 oktober 2013
Zaaknummer: HV 200.133.754/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/263381 / FT RK 13/833
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. B. Kaya.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 9 september 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 september 2013, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en alsnog te bepalen dat hij tot de schuldsaneringsregeling dient te worden toegelaten.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 oktober 2013.
Bij die gelegenheid is [appellant] gehoord, bijgestaan door mr. Kaya.
Voorts is ter zitting verschenen de heer M. Erbek, geregistreerd tolk in de Turkse taal.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- de ter zitting in hoger beroep overgelegde stukken, te weten: een pleitnota met een bijlage.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw), waaraan een pagina ontbreekt waardoor niet zichtbaar is waarop de schulden 1 tot en met 6 betrekking hebben en hoe hoog die zijn (hetgeen [appellant] ook ter zitting in hoger beroep is voorgehouden), blijkt een totale schuldenlast van € 45.142,31. Daarbij gaat het om een bedrag van € 40.097,79 aan concurrente schulden (12 stuks) en een bedrag van € 5.044,52 aan preferente schulden (2 stuks). Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat de schuldeisers niet allemaal akkoord zijn gegaan.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep, is het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw overwogen dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en dat hij zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[appellant] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - het volgende aangevoerd:
  • [appellant] staat bij verschillende uitzendbureaus ingeschreven als werkzoekende en doet regelmatig mondeling /telefonisch navraag omtrent openstaande vacatures;
  • [appellant] heeft zich op 19 oktober 2010 bij het UWV gemeld als werkzoekende, doch om onduidelijke redenen is de inschrijfdatum op 27 augustus 2013 gesteld;
  • door de hulpverlening van de bewindvoerder is zijn financiële situatie stabiel;
  • [appellant] wordt behandeld door een psychiater/psycholoog van de Reinier van Arkel groep.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub c Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven.
3.4.2.
Evenals de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat [appellant] zich de afgelopen jaren - [appellant] is sinds 2002 werkloos - voldoende heeft ingespannen om inkomen uit arbeid te verwerven. Met dit door hem gegenereerde inkomen had [appellant] een deel van zijn schulden kunnen aflossen en/of inlopen. Zodoende had hij zijn schuldeisers gedeeltelijk tegemoet had kunnen komen en dus er blijk van gegeven, zich de belangen van zijn schuldeisers daadwerkelijk aan te trekken.
Naar het oordeel van het hof zijn de door [appellant] in kopie overgelegde visitekaartjes van verschillende uitzendbureaus, een standaard niet door [appellant] ondertekende sollicitatiebrief met een CV en twee zeer summiere handgeschreven verklaringen van Grillroom Alanya en café Takamoz, waarin uitsluitend in één regel wordt vermeld “dat er geen werk is”, zowel in kwalitatief (zo ontbreken in voorkomend geval data, bevat het CV enkele storende fouten en is niet duidelijk of het om werkelijk bestaande vacatures ging) als in kwantitatief (het gaat immers om een periode van vele jaren) opzicht, volstrekt onvoldoende.
3.4.3.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep is namens [appellant] gesteld dat de rechtbank ten onrechte geen waarde heeft gehecht aan de verklaringen van de hulpverleners.
Het hof overweegt dat [appellant] onder beschermingsbewind staat van OBIN, doch verklaringen van de beschermingsbewindvoerder en/of overige schuldhulpverleners dat [appellant] gemotiveerd en enthousiast is om nakoming te geven aan de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen en dat zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling door hen krachtig wordt ondersteund, zoals door [appellant] in zijn beroepschrift en ter zitting is betoogd, zijn niet overgelegd. Daarenboven heeft ook dan nog steeds te gelden dat [appellant] zich in de afgelopen jaren niet aantoonbaar de belangen van zijn schuldeisers heeft aangetrokken door daadwerkelijk en regelmatig te solliciteren naar (fulltime) betaalde arbeid. Uit de rapportage van de intake van 5 juli 2012 blijkt bovendien dat de gang naar het maatschappelijk werk en vervolgens naar Obin niet zozeer het gevolg is van eigen initiatief van [appellant] als wel van achtereenvolgens een suggestie van een vriend en het handelen van maatschappelijk werk zelf.
Daarnaast overweegt het hof dat ook anderszins niet althans onvoldoende is gebleken dat aannemelijk is dat [appellant] in staat moet worden geacht de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen.
3.4.4.
De stelling van [appellant] dat een van de voornaamste redenen dat hij geen werk heeft kunnen vinden is gelegen in het feit dat hij de Nederlandse taal niet beheerst, onderschrijft het hof niet, reeds doordat voldoende verificatoire bescheiden ontbreken waaruit volgt dat [appellant] heeft getracht werk te vinden, terwijl ook (voldoende) afwijzingsbrieven ontbreken die steun aan deze stelling van [appellant] geven.
Voor het overige stelt het hof op basis van de (wel aanwezige) gedingstukken vast dat [appellant] inmiddels meer dan 25 jaar woonachtig is in Nederland. Blijkens het thans in hoger beroep overgelegd CV heeft [appellant] zowel 2002-2003 als in 2011-2012 aan de inburgeringscursus deelgenomen, doch hij heeft de cursus kennelijk niet afgemaakt, want hij heeft zijn diploma niet behaald.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] de afgelopen 25 jaar ruim voldoende de gelegenheid gehad om zich de Nederlandse taal machtig te maken om daarmee zijn kansen op de arbeidsmarkt te vergroten.
Dat [appellant] thans zowel in woord als geschrift de Nederlandse taal niet beheerst en zich ter zitting in hoger beroep moet laten bijstaan door een tolk is naar het oordeel van het hof een omstandigheid waaruit andermaal blijkt dat [appellant] zich onvoldoende heeft ingespannen om door middel van betaalde arbeid uit de financiële problemen te geraken, waarbij nog komt dat voor bepaalde werkzaamheden, zeker (bepaald) ongeschoold werk, (voldoende) kennis van de Nederlandse taal niet steeds (strikt) noodzakelijk is.
3.5.
Verder stelt het hof vast dat nadat een eerdere schuldsaneringsregeling door de rechtbank bij vonnis van 26 november 2002 op grond het bepaalde in artikel 350 derde lid sub c Fw tussentijds was beëindigd - destijds was sprake van een schuldenlast van ongeveer € 22.000,-- - nadien de schulden van [appellant] alleen maar verder zijn opgelopen tot een bedrag van thans circa € 45.000,--. Ter zitting in hoger beroep bleek [appellant] niet met betrekking tot alle schulden te kunnen aangeven, waarop zij betrekking hebben, terwijl hij evenmin duidelijk, althans voldoende aannemelijk wist te maken om welke twee preferente schulden van in totaal € 5.044,52 het precies ging. Verder ontbreken de schulden 1 tot en met 6 in de verklaring 285 Fw, zodat het hof met betrekking tot die schulden zonder meer al niet kan toetsen of [appellant] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van de schulden te goeder trouw is geweest. Dit alleen al vormt voldoende reden om het verzoek van [appellant] om te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling af te wijzen.
3.6.
Evenmin heeft, mede bij gebreke van verificatoire bescheiden, [appellant] zijn stelling aannemelijk kunnen maken dat de schulden zouden zijn ontstaan doordat zijn WWB-uitkering tijdelijk ten onrechte werd stopgezet. Uit de rapportage van de intake d.d. 5 juli 2012 blijkt veeleer het tegendeel (“De sociale dienst kwam erachter en hebben zijn uitkering één jaar gestopt”.)
3.7.
Het hof is op grond de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden van oordeel dat niet voldoende aannemelijk is dat [appellant] zijn schulden te goeder trouw heeft laten ontstaan en onbetaald gelaten en dat evenmin voldoende aannemelijk is dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en dat hij zich zal inspannen om zoveel mogelijk inkomsten voor de boedel te verwerven.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. L.Th.L.G. Pellis, Th.A. Pouw en J.Th.A. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2013.