ECLI:NL:GHSHE:2013:5119

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
HV200.131.764_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating tot de schuldsaneringsregeling in hoger beroep na afwijzing door de rechtbank

In deze zaak gaat het om de toelating van een vrouw tot de schuldsaneringsregeling na een eerdere afwijzing door de rechtbank Limburg. De vrouw, hierna te noemen [appellante], had op 5 augustus 2013 een verzoek ingediend bij de rechtbank om de schuldsaneringsregeling toe te passen, maar dit verzoek werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellante] niet te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden in de vijf jaar voorafgaand aan haar verzoek. Dit oordeel was gebaseerd op de omstandigheden waaronder de schulden waren ontstaan, waaronder een schuld aan VGZ en Monuta.

In hoger beroep, dat plaatsvond op 2 oktober 2013, heeft [appellante] haar situatie toegelicht. Ze voerde aan dat haar schuld aan VGZ voortkwam uit medische kosten na een amputatie en dat deze schuld buiten de referentieperiode van vijf jaar valt. De bewindvoerder van [appellante] bevestigde deze verklaring. Het hof heeft de eerdere afwijzing van de rechtbank heroverwogen en kwam tot de conclusie dat de afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling een te zware sanctie zou zijn, gezien de hoogte van de schulden en de omstandigheden van [appellante].

Het hof heeft uiteindelijk het vonnis van de rechtbank vernietigd en de schuldsaneringsregeling alsnog van toepassing verklaard op [appellante]. Het hof benadrukte dat [appellante] aan alle verplichtingen van de schuldsaneringsregeling moet voldoen, tenzij anders bepaald door de rechter-commissaris. Deze uitspraak biedt [appellante] de kans om haar financiële situatie te verbeteren en haar schuldenlast te verlichten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht
Uitspraak: 10 oktober 2013
Zaaknummer: HV 200.131.764/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/04/123235 / FT RK 13/378
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te Venlo,
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. N. Birrou.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Limburg van 5 augustus 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2013, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en te bepalen dat de schuldsaneringsregeling op haar van toepassing zal zijn.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 2 oktober 2013.
Bij die gelegenheid is [appellante] gehoord, bijgestaan door mr. Birrou.
Voorts is ter zitting verschenen de heer G. van de Wiel, beschermingsbewindvoerder van [appellante].
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 juli 2013;
- de brief met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 27 augustus 2013;
- de 285-verklaring van [appellante], toegezonden per fax d.d. 2 oktober 2013.

3.De beoordeling

3.1.
[appellante] heeft de rechtbank verzocht om de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken. Uit de verklaring ex artikel 285 Faillissementswet (Fw) blijkt een totale schuldenlast van € 35.294,32. Daaronder bevindt zich een schuld aan VGZ van € 6.523,47 en een schuld aan Monuta van € 4.454,41. Uit genoemde verklaring blijkt dat het minnelijke traject is mislukt, omdat niet alle schuldeisers akkoord zijn gegaan.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [appellante] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw, kort gezegd, overwogen dat niet aannemelijk is dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.3.
[appellante] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd, dat zij zich na het overlijden van de heer [partner], met wie zij 38 jaar een relatie heeft gehad (waaronder een 10 jaar durend huwelijk), emotioneel en moreel verplicht voelde hem een waardige uitvaart te bezorgen, ondanks het feit dat zij sinds een half jaar feitelijk niet meer met de heer [partner] samenwoonde. Voorts heeft [appellante] aangevoerd dat de schuld aan VGZ in 2006 is ontstaan en buiten beschouwing dient te worden gelaten bij de toepassing van de goede trouw toets.
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.4.1.
Ingevolge artikel 288 lid 1 aanhef en sub b Fw wordt het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling slechts toegewezen indien voldoende aannemelijk is dat de schuldenaar ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend te goeder trouw is geweest.
Hierbij gaat het om een gedragsmaatstaf die mede wordt gehanteerd om beoogd misbruik van de schuldsaneringsregeling tegen te gaan, waarbij de rechter met alle omstandigheden van het geval rekening kan houden. Daarbij spelen (onder meer) een rol de aard en de omvang van de vorderingen, het tijdstip waarop de schulden zijn ontstaan, de mate waarin de schuldenaar een verwijt kan worden gemaakt dat de schulden zijn ontstaan of onbetaald gelaten, het gedrag van de schuldenaar voor wat betreft zijn inspanningen de schulden te voldoen of acties zijnerzijds om verhaal door schuldeisers juist te frustreren.
3.4.2.
Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de bewindvoerder verklaard dat de schuld aan de VGZ te maken heeft met de beenprothese die [appellante] medio 2006 heeft gekregen nadat haar onderbeen was geamputeerd. Aangezien [appellante] kennelijk hiervoor niet verzekerd was, heeft VGZ getracht de kosten van de prothese op haar te verhalen. [appellante] heeft daaraan toegevoegd dat zij een betalingsregeling heeft getroffen met VGZ, inhoudende dat zij tegen finale kwijting binnen 36 maanden een bedrag van € 338,-- dient te betalen. Anders dan eerder bij de rechtbank, is er thans een (plausibele) verklaring voor het ontstaan van de schuld aan VGZ, waarvan het ontstaan, niet het onbetaald laten, buiten de in artikel 288 lid 1 sub Fw bedoelde referentieperiode ligt.
3.4.3.
Met betrekking tot de schuld aan Monuta heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellante] ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van deze schuld niet te goeder trouw is geweest daar zij deze schuld onverplicht op zich heeft genomen, terwijl zij in een problematische schuldenstiuatie verkeerde. In beginsel rechtvaardigt dit een afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
Gelet echter op de hoogte van deze schuld in relatie tot de hoogte van de overige schulden en de omstandigheden waaronder deze schuld is ontstaan is het hof van oordeel dat afwijzing van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling in deze een te zware sanctie is, althans dat [appellante] van het ontstaan van deze schuld een mindere mate een verwijt kan worden gemaakt.
Naar het oordeel van het hof dient [appellante] alsnog de gelegenheid te worden geboden het schuldsaneringstraject in te gaan. Daarbij gaat het hof er vanuit dat [appellante] steeds, onvoorwaardelijk en onverkort aan alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen voldoet, waaronder, behoudens wanneer door de rechter-commissaris daarvan een al dan niet gedeeltelijke of tijdelijke ontheffing is verleend, de inspannings- en sollicitatieverplichting.
3.5.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van [appellante] tot toelating tot de schuldsaneringsregeling zal alsnog worden toegewezen. Nu de toepassing van de schuldsaneringsregeling voor het eerst in hoger beroep wordt uitgesproken, zal het hof toepassing geven aan het bepaalde in artikel 292 lid 9 Fw.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de schuldsaneringsregeling van toepassing ten aanzien van:
[appellante],
geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1957,
wonende te ([postcode]) [woonplaats], aan het [woonadres];
bepaalt dat de griffier van dit hof onverwijld aan de griffier van de rechtbank Limburg kennis geeft van deze uitspraak in verband met de benoeming van een rechter-commissaris en een bewindvoerder;
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A.G.M. Waaijers L.Th.L.G. Pellis, en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 10 oktober 2013.