In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 3 oktober 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van een vrouw, hierna te noemen [appellante], om haar faillissement om te zetten in een schuldsaneringsregeling. Het hof verwijst naar een eerder vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 3 juli 2013, waarin het verzoek van [appellante] werd afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] van 2007 tot 2010 een eenmanszaak heeft geëxploiteerd en dat zij op 13 augustus 2010 een verzoek tot schuldsanering heeft ingediend, dat door de rechtbank werd afgewezen. Vervolgens is [appellante] op verzoek van een derde in staat van faillissement verklaard op 19 juli 2011. In 2012 heeft zij een verzoek ingediend om haar faillissement om te zetten in een schuldsaneringsregeling, maar ook dit verzoek werd afgewezen.
In maart 2013 heeft [appellante] opnieuw een verzoek ingediend om haar faillissement om te zetten in een schuldsaneringsregeling. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen op basis van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c van de Faillissementswet, omdat niet aannemelijk was dat [appellante] te goeder trouw was geweest ten aanzien van het ontstaan van haar schulden en omdat niet voldoende aannemelijk was dat zij de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling zou nakomen.
Het hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat [appellante] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, omdat een omzettingsverzoek vanuit een faillissement naar de schuldsaneringsregeling slechts eenmaal kan worden gedaan, indien een eerder verzoek is afgewezen. Het hof heeft de eerdere overwegingen van de rechtbank bevestigd en het vonnis waarvan beroep vernietigd, met de uitspraak dat [appellante] niet-ontvankelijk wordt verklaard in haar tweede omzettingsverzoek. Deze uitspraak is gedaan in het openbaar en is van belang voor de toepassing van de Faillissementswet.