ECLI:NL:GHSHE:2013:5116

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 september 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
HV200.130.867_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Misbruik van recht bij aanvraag eigen faillissement en gevolgen voor schuldsaneringsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 26 september 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanvraag van [appellant] voor zijn eigen faillissement en de daaropvolgende verzoeken tot opheffing van dat faillissement en toelating tot de schuldsaneringsregeling. [Appellant] had eerder op 20 december 2011 op eigen verzoek faillissement aangevraagd, maar zijn verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling werd door de rechtbank Oost-Brabant afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [appellant] niet te goeder trouw was geweest in de vijf jaar voorafgaand aan zijn aanvraag, mede omdat hij tijdens zijn faillissement een nieuwe schuld had laten ontstaan aan de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer, gerelateerd aan een ongeval met een onverzekerde auto.

In hoger beroep heeft [appellant] betoogd dat de vordering van het CJIB, die ouder was dan vijf jaar, geen beletsel zou moeten vormen voor zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft echter vastgesteld dat er geen minnelijk traject had plaatsgevonden, wat een vereiste is voor toelating tot de schuldsaneringsregeling. Het hof concludeerde dat [appellant] zijn eigen faillissement had aangevraagd met de bedoeling het minnelijk traject te omzeilen, wat werd aangemerkt als misbruik van recht. Het hof benadrukte dat de wetgever waarde hecht aan het doorlopen van een minnelijk traject en dat het aanvragen van een faillissement niet als een shortcut kan worden gebruikt om deze procedure te omzeilen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat [appellant] niet werd toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het hof liet echter de mogelijkheid open voor [appellant] om opnieuw een verzoek in te dienen, mits hij het minnelijk traject doorloopt en een verklaring over de mogelijkheden voor een buitengerechtelijke schuldregeling overlegt.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Sector civiel recht
Uitspraak: 26 september 2013
Zaaknummer: HV 200.130.867/01
Zaaknummer eerste aanleg: 262849 / FT RK 13-772
in de zaak in hoger beroep van:
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. M. Ummels te Helmond.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 17 juli 2013.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 25 juli 2013, heeft [appellant] verzocht voormeld vonnis te vernietigen, zijn faillissement op te heffen en de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit te spreken.
2.2.
Gelet op de verknochtheid in de zaken met rekestnummer HV200.130.867/01 en HV200.130.865/01 heeft het hof beide zaken gevoegd, zodat deze gezamenlijk worden behandeld.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 18 september 2013.
Bij die gelegenheid is [appellant] gehoord, bijgestaan door mr. Ummels.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 juli 2013;
- de brief met bijlagen van de curator in het faillissement van [appellant] d.d. 31 juli 2013.

3.De beoordeling

3.1.
[appellant] heeft de rechtbank verzocht hem toe te laten tot de schuldsaneringsregeling onder gelijktijdige opheffing van het op 20 december 2011 op eigen verzoek uitgesproken faillissement.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep is het verzoek van [appellant] afgewezen.
De rechtbank heeft daartoe op de voet van artikel 288 lid 1 aanhef en sub b en c Fw overwogen dat niet aannemelijk is dat [appellant] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest en dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Hierbij heeft de rechtbank laten meewegen dat [appellant] tijdens het faillissement een nieuwe schuld heeft laten ontstaan aan de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer , dit samenhangend met een ongeluk met een onverzekerde auto. Deze auto van [appellant] stond op naam van de vader van zijn partner, maar was door deze niet verzekerd. De rechtbank heeft geoordeeld dat [appellant] heeft getracht deze auto buiten de boedel te houden.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellant] heeft in het beroepschrift - kort samengevat - aangevoerd, dat de vordering van het CJIB van € 547,88 voor een bedrag van € 378,-- ziet op een geldboetevonnis dat dateert van 12 juli 2005, waardoor de vordering ouder is dan vijf jaar en geen beletsel dient te vormen voor toelating tot de schuldsaneringsregeling.
Met betrekking tot de vordering van het Waarborgfonds verwijst [appellant] naar het openbaar verslag van de curator, waaruit blijkt dat hij had aangegeven dat hij over een auto beschikte en dat die auto op naam stond van de vader van zijn vriendin. De afspraak was dat deze op kosten van [appellant] zou zorgdragen voor verzekering en afdracht van motorrijtuigenbelasting. Volgens [appellant] was hij in afwachting van antwoord van de curator op de vraag of hij de auto mocht houden, doch voordat hij antwoord kreeg heeft hij tijdens het faillissement een ongeluk gehad met deze auto. Aangezien de vader van zijn vriendin de auto niet bleek te hebben verzekerd, is de benadeelde partij schadeloos gesteld en is [appellant] aansprakelijk gesteld. Van het bewust buiten de boedel houden van de auto is geen sprake geweest, aldus [appellant].
3.4.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
Geen minnelijk traject
3.4.1.
Uit de stukken en de toelichting ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat geen minnelijk traject als bedoeld in artikel 285 lid 1 Fw heeft plaatsgevonden.
[appellant] heeft in dat verband aangevoerd dat het voor hem niet mogelijk was om de termijn voor de aanvraag tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te overbruggen omdat diverse schuldeisers bleven aandringen op betaling. Om die reden is gekozen om zelf het faillissement aan te vragen om vervolgens de rechtbank te verzoeken het faillissement op te heffen en de toepassing van de schuldsaneringsregeling uit te spreken en daarmee de termijn van het voortraject tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te verkorten.
3.4.2.
Het hof overweegt als volgt.
Het moge wellicht zo zijn dat in het kader van een faillissementsaanvraag in voorkomend geval mogelijk lichtere eisen kunnen worden gesteld voor toelating tot de schuldsaneringsregeling waar het met name de duur van het voortraject betreft, zoals door [appellant] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep naar voren is gebracht. Zulks doet er echter niet aan af ook in het onderhavige geval een met redenen omklede verklaring dient te worden gegeven waarom er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen (zie onderdeel 2.3. conclusie AG Wuisman bij HR 26 april 2013, ECLI:NL:PHR:2013: BZ9955:
“Verder wordt het in artikel 15b Fw wel mogelijk gemaakt dat op een daartoe strekkend verzoek van de schuldenaar, die op eigen aanvraag in staat van faillissement is verklaard, diens faillissement wordt opgeheven onder het gelijktijdig uitspreken van de toepassing van de schuldsaneringsregeling op hem, maar ook dat verzoek komt slechts voor inwilliging in aanmerking, indien aan alle voorwaarden voor toewijzing van het verzoek vermeld in titel III van de Faillissementswet is voldaan).” Overlegging van een dergelijke verklaring past in het beleid strenger te zijn aan de poort van de WSNP die alleen te openen is voor schuldenaren die er klaar voor zijn, die een minnelijke procedure doorlopen hebben en waarvan bekend is hoe hun financiële positie is (memorie van toelichting, kamerstukken II 2004/05 nr. 7, p. 53)
Dit geldt temeer omdat anders via de weg van de faillissementsaanvrage het minnelijk traject, waaraan de wetgever zoveel waarde hecht, eenvoudig zou kunnen worden omzeild.
3.4.3.
Daarnaast is het hof van oordeel dat het aanvragen door [appellant] van zijn eigen faillissement in feite misbruik van recht heeft opgeleverd, omdat [appellant] de bevoegdheid om zijn eigen faillissement aan te vragen klaarblijkelijk heeft uitgeoefend met een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is verleend (zie conclusie AG Wuisman als hiervoor deels geciteerd). Immers door het aanvragen van zijn eigen faillissement heeft [appellant] getracht het voortraject te verkorten en het minnelijk traject te omzeilen.
Nu een verklaring als bedoeld in artikel 285 lid 1 sub f Fw ontbreekt vormt dit reeds voldoende grond vormt om het toelatingsverzoek van [appellant] af te wijzen.
3.4.3.
Het vorenstaande betekent overigens niet dat de weg tot toelating tot de schuldsaneringregeling daarmee definitief is afgesneden.
Het hof overweegt dat artikel 15b Fw zich er niet tegen verzet dat een schuldenaar op wiens eigen verzoek het faillissement is uitgesproken tot het daar genoemde moment meer dan één omzettingsverzoek kan indienen (zie conclusie AG Timmerman bij HR 24 juni 2011, LJN: BQ1686, onderdeel 2.8.).
Dat betekent dat in het onderhavige geval [appellant], hetzij via het Bureau Schuldhulpverlening hetzij via zijn advocaat, opnieuw een verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling onder gelijktijdige opheffing van het op 20 december 2011 op eigen verzoek uitgesproken faillissement bij de rechtbank kan indienen.
Zoals reeds hiervoor is overwogen dient in dat geval een minnelijk traject te worden doorlopen waarna een met redenen omklede verklaring dient te worden gegeven indien er geen reële mogelijkheden blijken te zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen.Tevens zal dan een crediteurenlijst moeten worden overgelegd waarin respectievelijk wordt aangegeven wanneer de respectieve schuld is ontstaan, welke omstandigheden ter zake speelden en of sprake is van een zakelijke dan wel privéschuld.
3.5.
Al hetgeen hiervoor is overwogen leidt ertoe dat het vonnis, waarvan beroep, moet worden bekrachtigd,

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, E.A.G.M. Waaijers, en J.A.Th. Veldman en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2013.