ECLI:NL:GHSHE:2013:5106

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 oktober 2013
Publicatiedatum
29 oktober 2013
Zaaknummer
HD 200.128.223_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van een vordering tot afgifte van een overeenkomst ex artikel 843a Rv in een civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 29 oktober 2013 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat was ingeleid door [appellante] tegen [geïntimeerde]. De zaak betreft een incident ex artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin [appellante] vorderde om afgifte van een vaststellingsovereenkomst die op 19 december 2012 was gesloten tussen de gemeente Tilburg en [geïntimeerde]. De achtergrond van de zaak ligt in de verkoop van het Faxx-gebouw door [geïntimeerde] aan de gemeente Tilburg en de daaropvolgende afspraken die zijn gemaakt over de herontwikkeling van het gebied. [appellante] stelt dat hij recht heeft op een deel van de opbrengst uit de verkoop van het Faxx-gebouw, omdat hij financieel heeft bijgedragen aan de aankoop van het pand. Het hof oordeelt dat [appellante] een rechtmatig belang heeft bij het verkrijgen van de vaststellingsovereenkomst, omdat deze relevant kan zijn voor zijn vordering in de hoofdzaak. Het hof wijst de vordering van [appellante] toe en veroordeelt [geïntimeerde] om binnen drie dagen na betekening van het arrest een afschrift van de vaststellingsovereenkomst te verstrekken, op straffe van een dwangsom. Tevens wordt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incident veroordeeld. De hoofdzaak wordt verwezen naar de rol voor memorie van grieven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.128.223/01
arrest van 29 oktober 2013
gewezen in het incident ex artikel 843a Rv in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. J.F.M. Heuvelmans,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat: mr. J.H. van Seters,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 mei 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, gewezen vonnis van 27 februari 2013 tussen appellant - [appellante] - als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en geïntimeerde
- [geïntimeerde] - als gedaagde in conventie, eiser in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/02/250987/HA ZA 12-450)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 19 september 2012.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
[appellante] heeft bij voormeld exploot [geïntimeerde] opgeroepen om te verschijnen ter openbare terechtzitting van dit hof van 17 december 2013, teneinde op nader aan te voeren gronden te horen eis doen en concluderen zoals in het petitum van de appeldagvaarding is vermeld. Bij anticipatie-exploot van 30 mei 2013 heeft [geïntimeerde] de rechtsdag vervroegd en [appellante] opgeroepen ter rolzitting 11 juni 2013.
2.2.
[appellante] heeft een incidentele memorie genomen.
2.3.
[geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord in het incident genomen.
2. 4. Tenslotte is uitspraak in het incident bepaald.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Voor de beoordeling van het incident gaat het hof uit van de volgende feiten.
3.1.1.
[geïntimeerde] heeft in februari 2008 het pand aan de [straatnaam][huisnummer A/B] te [plaats] (het Faxx-gebouw) gekocht voor een bedrag van € 3,9 mln. en in juli 2008 (middellijk) aan de gemeente Tilburg verkocht voor een bedrag van € 3,7 mln. Daarbij heeft [geïntimeerde] bedongen dat hij het recht heeft het gebouw weer terug te kopen voor laatstgenoemd bedrag zodra het Veemarktkwartier (VMK), waarin het Faxx-gebouw is gelegen, zou zijn herontwikkeld. Teneinde het verschil tussen de aankoop- en verkoopprijs te financieren is tussen [geïntimeerde], [appellante] en een derde, [derde financier], op 30 juni 2008 een overeenkomst gesloten (productie 4 incidentele memorie). Daarin is onder meer bepaald dat [appellante] en [derde financier] een bedrag van € 215.000,- financieren, alsmede dat [geïntimeerde], [appellante] en [derde financier] bij uiteindelijke verkoop van het Faxx-gebouw in beginsel (bij directe verkoop aan een mogelijke derde partij) voor gelijke delen participeren in de uiteindelijk opbrengst. In de verwachting dat de waarde van het gebouw als gevolg van de herontwikkeling van het gebied in waarde zou stijgen, is als winst in de overeenkomst een indicatief bedrag van € 1 mln. genoemd.
3.1.2.
In 2011 heeft de gemeente zich onttrokken aan de herontwikkeling van het VMK en heeft zij haar vastgoedportefeuille verkocht aan [Bouw- en Ontwikkeling B.V.] Bouw- en Ontwikkeling BV (hierna: [Bouw- en Ontwikkeling B.V.]), die de planontwikkeling zou overnemen. Daarbij is bedongen dat [Bouw- en Ontwikkeling B.V.] met [geïntimeerde], die jegens de gemeente aanspraak had gemaakt op schadevergoeding wegens onrechtmatige daad in verband met de omstandigheid dat de herontwikkeling van het VMK niet doorging, daaromtrent tot een regeling zou komen. Op 11 mei 2012 is een overeenkomst tussen [Bouw- en Ontwikkeling B.V.] en [geïntimeerde] tot stand gekomen (productie 5 incidentele memorie) waaruit volgt dat [Bouw- en Ontwikkeling B.V.] aan [geïntimeerde] een bedrag van € 200.000,- betaalt, waartegenover staat (onder meer) dat [geïntimeerde] zijn rechten en verplichtingen uit hoofde van de koopovereenkomst van juli 2008 en zijn vordering op de gemeente wegens onrechtmatige daad aan [Bouw- en Ontwikkeling B.V.] overdraagt.
[appellante] heeft uit hoofde van de overeenkomst van 30 juni 2008 aanspraak gemaakt op een derde van laatstgenoemd bedrag.
3.1.3.
Ter comparitie van partijen in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] verklaard:
"Uiteindelijk is het contract met [Bouw- en Ontwikkeling B.V.] niet doorgegaan. Ik heb [Bouw- en Ontwikkeling B.V.] ontslagen uit de contractuele verplichtingen. Ik heb op dit moment uit dit contract niets van [Bouw- en Ontwikkeling B.V.] te vorderen en zij evenmin van mij."(productie 9 incidentele memorie). Tussen [geïntimeerde] en de gemeente is op 19 december 2012 een vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen. [appellante] wenst afgifte, althans inzage in die overeenkomst.
3.1.4.
Bij besluit van 10 juli 2013 (productie 6 incidentele memorie) heeft de gemeente positief beslist op het door [appellante] op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) gedane verzoek tot afgifte van de vaststellingsovereenkomst van 19 december 2012. [geïntimeerde] heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt en tevens bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda, sector bestuursrecht, een voorlopige voorziening gevraagd ertoe strekkende (primair) dat het de gemeente wordt verboden (delen van) de vaststellingsovereenkomst van 19 december 2012 te openbaren.
Naar het hof ambtshalve bekend is heeft de voorzieningenrechter bij uitspraak van 13 september 2013 (zaaknummer BRE 13/3944 WOB VV) het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Volgens de voorzieningenrechter, kort weergegeven, kan een beding in een overeenkomst dat strekt tot vertrouwelijkheid de bepalingen van de Wob niet opzijzetten en heeft [geïntimeerde] niet aannemelijk gemaakt dat bepaalde informatie in de vaststellingsovereenkomst dient te worden aangemerkt als bedrijfs- of fabricagegegevens in de zin van artikel 10, eerste lid, sub c, van de Wob, noch dat openbaarmaking zal leiden tot een onevenredige bevoor- of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken personen dan wel van derden in de zin van artikel 10, tweede lid, sub g, van die wet. Naar onder de uitspraak is vermeld staat daartegen geen rechtsmiddel open.
3.2.
In de hoofdzaak heeft [appellante] - na wijzigingen van eis en de grondslag daarvan - gevorderd (voor zover voor de beoordeling van dit incident van belang) [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van € 67.694,62, vermeerderd met wettelijke rente. [appellante] heeft daartoe aangevoerd dat [geïntimeerde] ongerechtvaardigd is verrijkt doordat hij niet met [appellante] heeft afgerekend, dan wel dat [geïntimeerde] de overeenkomst van 30 juni 2008 dient na te komen, dan wel dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld.
[geïntimeerde] heeft zich ten verwere tegen bedoelde vordering in de hoofdzaak op het standpunt gesteld - kort gezegd en onder meer - dat [geïntimeerde] geen opbrengsten uit het Faxx-gebouw heeft gegenereerd en dat [appellante] daarom geen recht heeft op betaling van enig bedrag uit hoofde van de overeenkomst van 30 juni 2008 of anderszins. Een eventuele opbrengst uit het gebouw valt op z'n vroegst, na ontwikkeling van de locatie, te verwachten in 2018.
3.3.1.
[appellante] vordert in het incident primair, kort gezegd, veroordeling van [geïntimeerde] tot afgifte van de vaststellingsovereenkomst d.d. 19 december 2012 tussen de gemeente en [geïntimeerde], zulks binnen drie dagen na betekening van dit arrest, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 10.000,- per (gedeelte van een) dag dat [geïntimeerde] hieraan niet voldoet. Subsidiair vordert [appellante] veroordeling van [geïntimeerde] om inzage te geven in die vaststellingsovereenkomst, eveneens op straffe van verbeurte van een dwangsom als hiervoor genoemd. [appellante] heeft daartoe aangevoerd dat hij er belang bij heeft om voorafgaand aan het opstellen van de memorie van grieven te beschikken over de vaststellingsovereenkomst teneinde zijn juridische positie te kunnen bepalen. Volgens [appellante] zal uit de vaststellingsovereenkomst blijken dat uit het Faxx-gebouw wel degelijk opbrengst is gegenereerd, waarvan een deel ingevolge de overeenkomst van 30 juni 2008 aan hem toekomt.
3.3.2.
[geïntimeerde] voert verweer tegen de vordering in het incident. Op dat verweer zal in het hiernavolgende worden ingegaan.
3.4.
Het is het hof niet bekend of en, zo ja, op welke wijze de gemeente (reeds) consequenties heeft verbonden aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 september 2013. In het hiernavolgende zal ervan worden uitgegaan dat de vaststellingsovereenkomst (nog) niet door de gemeente aan [appellante] is verstrekt of ter inzage gegeven en dat [appellante] nog steeds belang heeft bij zijn vordering in het incident.
3.5.
In de punten 1 tot en met 7 van zijn antwoordmemorie heeft [geïntimeerde] een aantal processuele bezwaren opgeworpen. [geïntimeerde] stelt zich op het standpunt, zo begrijpt het hof, dat het opwerpen van het incident door [appellante] niet had mogen leiden tot uitstel voor het nemen van de memorie van grieven in de hoofdzaak en dat [appellante] daartoe geen gelegenheid meer behoort te worden gegeven, althans niet voor zover het grieven betreft die verband houden met de onderhavige kwestie (het Faxx-gebouw).
Naar het oordeel van het hof brengt de zaak met zich mee dat eerst en vooraf op de incidentele vordering moet worden beslist. De beslissing van de rolraadsheer om in de hoofdzaak niet al verder te procederen is derhalve, gelet op artikel 208 Rv, juist geweest. Bedoelde bezwaren worden derhalve - voor zover al van belang voor de beoordeling van dit incident - verworpen.
De stelling van [geïntimeerde] dat [appellante] tijd probeert te rekken, de onderhavige vordering om die reden niet tegelijk met de appeldagvaarding of memorie van grieven heeft ingesteld en daarmee misbruik van procesrecht recht maakt (nrs. 11 en 12 van de antwoordmemorie), verwerpt het hof eveneens. Artikel 208 lid 1 Rv voorziet er immers zonder meer in dat een incidentele vordering ook bij een met redenen omklede conclusie (dan wel memorie) kan worden ingesteld.
3.6.
Artikel 843a lid 1 Rv maakt onder voorwaarden een uitzondering op het beginsel dat iemand onder hem berustende bescheiden in beginsel niet aan een ander ter inzage hoeft af te geven. Degene die daarbij rechtmatig belang heeft kan op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die de bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Op grond van het vierde lid van genoemd artikel is degene die de bescheiden te zijner beschikking heeft of onder zich heeft niet gehouden aan de vordering te voldoen indien daarvoor gewichtige redenen zijn of indien redelijkerwijs aangenomen kan worden dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder verschaffing van de gevraagde bescheiden is gewaarborgd.
3.6.1.
Uitgaande van de stelling van [appellante] dat [geïntimeerde] ten koste van [appellante] ongerechtvaardigd is verrijkt dan wel dat [geïntimeerde] jegens [appellante] onrechtmatig heeft gehandeld, kan de tussen [geïntimeerde] en de gemeente gesloten vaststellingsovereenkomst voor [appellante] relevant zijn voor het bepalen van zijn rechtspositie en/of de onderbouwing van zijn - niet bij voorbaat kansloze - vordering. Niet kan bij voorbaat worden uitgesloten dat uit de vaststellingsovereenkomst zal blijken dat, zoals [appellante] stelt maar [geïntimeerde] uitdrukkelijk betwist, [geïntimeerde] uit het Faxx-gebouw (reeds nu) opbrengsten heeft gegenereerd. Daarmee is er naar het oordeel van het hof sprake van een rechtmatig belang als bedoeld in artikel 843a lid 1 Rv. Het desbetreffende verweer faalt.
3.6.2.
Het verweer van [geïntimeerde] dat [appellante] geen partij is bij de vaststellingsovereenkomst, dat die overeenkomst daarom niet een rechtsbetrekking aangaat waarbij [appellante] partij is en dat [appellante] daarom geen afgifte daarvan kan vorderen, wordt eveneens gepasseerd omdat dat verweer uitgaat van een te beperkte uitleg van de zinsnede
"een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn"in art. 843a lid 1 Rv.
Kort gezegd stelt [appellante] dat hij op grond van de met [geïntimeerde] en [derde financier] gesloten overeenkomst geld heeft gestoken in de aankoop van het Faxx-gebouw en dat hij bij de verkoop van dit gebouw zou meedelen in de opbrengst. Volgens hem vloeit uit die overeenkomst voort (bijvoorbeeld op grond van onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking) dat indien [geïntimeerde] anders dan door verkoop van het gebouw inkomsten en/of winst heeft gemaakt die in voldoende mate het gevolg is van de tussen [geïntimeerde], [derde financier] en [appellante] gesloten overeenkomst, hij, [appellante], recht heeft op een deel van die opbrengst zoals in die overeenkomst van 30 juni 2008 is afgesproken.
De vaststellingsovereenkomst heeft in elk geval betrekking op het Faxx-gebouw en het is niet onmogelijk dat de gemeente op grond van die vaststellingsovereenkomst gehouden is enig bedrag aan [geïntimeerde] te betalen vanwege de waardedaling/vermindering van het Faxx-gebouw omdat de gemeente zich heeft ontrokken aan de herontwikkeling van het VMK. Daarmee is die vaststellingsovereenkomst (ook) een bescheid aangaande de rechtsbetrekking tussen [geïntimeerde] en [appellante]. Uit het voorgaande vloeit voort dat het hof van oordeel is dat ook een onrechtmatige daad of een ongerechtvaardigde verrijking een rechtsbetrekking is in de zin van art. 843a Rv.
3.7.1.
[geïntimeerde] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet gehouden is aan de vordering in het incident te voldoen omdat daartegen gewichtige redenen bestaan. [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat in de vaststellingsovereenkomst met de gemeente een geheimhoudingsbeding is opgenomen en dat hij zich aan dat beding wil houden, mede gelet op eventuele daaruit voortvloeiende aanspraken van de gemeente. Voorts is een behoorlijke rechtspleging ook zonder verschaffing van de vaststellingsovereenkomst gewaarborgd, aldus [geïntimeerde].
3.7.2.
Het hof overweegt in dit verband in de eerste plaats dat de gemeente zich niet tegen openbaarmaking van de vaststellingsovereenkomst ingevolge de Wob verzet. Dat aanspraken van de gemeente uit hoofde van schending van het geheimhoudingsbeding te verwachten zijn is dan ook niet aannemelijk. Voorts weegt het hof mee dat [geïntimeerde] niet, in elk geval niet voldoende onderbouwd heeft aangevoerd dat de geheimhoudingsclausule mede is opgenomen ter bescherming van in rechte te respecteren belangen van hem zelf. Gelet op een en ander is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat er gewichtige redenen zijn die zich ertegen verzetten dat [appellante] kennis neemt van de vaststellingsovereenkomst.
3.7.3.
Ook kan er naar het oordeel van het hof niet van worden uitgegaan dat een behoorlijke rechtspleging redelijkerwijs ook zonder verschaffing van de gevraagde informatie is gewaarborgd. Dat [geïntimeerde], zoals hij heeft aangevoerd, als getuige onder ede kan verklaren dat hij geen opbrengsten uit het Faxx-gebouw heeft ontvangen en dat de gemeente dat kan bevestigen, is naar het oordeel van het hof onvoldoende voor de conclusie dat [appellante] zijn stellingen op andere wijze kan (en moet) bewijzen dan door middel van de onderhavige vaststellingsovereenkomst.
3.8.
Nu alle verweren falen is de primaire vordering in het incident naar het oordeel van het hof toewijsbaar. In het voorgaande is reeds geoordeeld dat geen sprake is van gewichtige redenen die zich tegen kennisneming van de vaststellingsovereenkomst door [appellante] verzetten. Gelet daarop is er geen aanleiding te bepalen dat een afschrift daarvan aan een derde (een notaris of de behandelende kamer) moet worden verstrekt die dan aan [appellante] daaromtrent moet berichten, zoals [geïntimeerde] nog heeft aangevoerd. De vordering in het incident kan derhalve worden toegewezen, in die zin dat [geïntimeerde] zal worden veroordeeld om aan [appellante] een afschrift van de vaststellingsovereenkomst te verstrekken. De dwangsom zal worden gematigd als hierna volgt.
3.9.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [geïntimeerde] in de proceskosten van het incident worden veroordeeld.
In de hoofdzaak
3.10.
De zaak wordt naar de rol verwezen voor memorie van grieven. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
veroordeelt [geïntimeerde] tot afgifte van een afschrift van de vaststellingsovereenkomst van 19 december 2012 tussen (het college van burgemeester van wethouders van) de gemeente Tilburg en [geïntimeerde] binnen drie dagen na betekening van dit arrest, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag, met een maximum van € 150.000,-;
veroordeelt [geïntimeerde] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [appellante] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,- aan salaris advocaat;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders gevorderde;
in de hoofdzaak:
verwijst de zaak naar de rol van 26 november 2013 voor memorie van grieven (ambtshalve peremptoir);
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.N.M. Antens, M.G.W.M. Stienissen en J.R. Sijmonsma en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 oktober 2013.