Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 160888/KG ZA 11-193)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
f) Naar aanleiding van dat faillissement heeft de Bank aangekondigd dat zij aan haar verstrekte zekerheden, waaronder voornoemde rechten van hypotheek, zou gaan uitwinnen.Op 2 oktober 1998 heeft de Bank aan [geïntimeerde] de executie van de onder a. genoemde onroerende zaken aangezegd tot verhaal van een vordering van in hoofdsom € 2.459.834,=.
voert (opnieuw) aan dat bij de herstructurering het gehele krediet in rekening-courant dat [geïntimeerde] bij de Bank had en dat ook zag op de twee leningen, is overgeheveld naar [Nieuw] Nieuw.
Bij dagvaarding in eerste aanleg heeft [geïntimeerde] zelf aangevoerd dat de verstrekte hypothecaire zekerheid betrekking heeft op een schuld van haar aan de Bank over 1991 en de twee voorafgaande jaren en geen betrekking heeft op de schulden van (de gefailleerde) [Nieuw] Nieuw. Bij dagvaarding heeft [geïntimeerde] bij gebrek aan wetenschap ontkend dat haar schuld aan de Bank het gevorderde bedrag bedraagt en (slechts) aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat de hoogte van de vordering van de Bank op [geïntimeerde] niet vast staat. Eerst ter mondelinge behandeling van het kort geding heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat het krediet in rekening courant was overgegaan zonder dat er een wijziging in de tenaamstelling van het krediet was aangebracht en dat de door [geïntimeerde] verstrekte hypotheek als gevolg daarvan een zekerheid is geworden “…die bestemd was voor de niet bestaande schulden van [geïntimeerde]…”, aldus haar pleitnotities in eerste aanleg. Enige concrete onderbouwing van de beweerde overgang van de schulden uit hoofde van de aan [geïntimeerde] verstrekte lening naar [Nieuw] Nieuw heeft [geïntimeerde] niet verstrekt.
Onder meer met een beroep op het arrest van 4 april 2002 en de in de daarmee beslechte procedure gewisselde stukken, waaronder de tussen partijen in 1992, 1997 en 1998 gevoerde correspondentie, heeft de Bank het standpunt van [geïntimeerde] weersproken. Mede in het licht van dat gemotiveerde verweer had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen haar stellingen op dit punt nader concreet te onderbouwen, wat zij heeft nagelaten. Aan bewijslevering als aangeboden door [geïntimeerde] komt het hof om die reden dan ook niet toe, nog afgezien van het feit dat voor bewijslevering gezien de aard van het kort geding geen plaats is.
eenschuld die in de weg stond aan de in die procedure gevorderde waardeloosverklaring van het hypotheekrecht. De hoogte van de schuld is in die procedure wel aan de orde geweest, maar door het hof niet vastgesteld. Grief 1 faalt.